rassend te ordenen; felle en gematigde emoties, gekke en meer normale gedachtensprongen weet hij vaak op knappe wijze tot een boeiend geheel te combineren. De jury meent dat Vleugel in zijn veelsoortige werk zijn meest eigen vorm vindt in de parodie. Daarbij is een voor hem karakteristiek procédé, dat van de omkering van het bekende en voor de hand liggende. De omgekeerde wereld wordt uitgangspunt voor een zelden bijtende maar altijd rake visie op de opgepoetste banaliteit van de gangbare manieren en vele heersende opinies, voor het doldraaien van schablones, halve waarheden, tics en trends. En dat het gebeurt in een taal waarin de taal, die versleten en gemakkelijke visies en gedachten een hardnekkig leven geeft, knap wordt gehanteerd en tegelijk scherp kritisch geridiculiseerd, zal duidelijk zijn. In zijn werk voor het cabaret is de dichter Guus Valleide, die al weer lang geleden als officieel dichter voor Guus Vleugel optrad, als taalmaker èn taalcriticus altijd aanwezig gebleven. Bij een andere uitvalshoek en bij een ander einddoel is de werkwijze in veel opzichten dezelfde gebleven. Uit de vele liedjes door Guus Vleugel gemaakt wil de jury met name noemen: Call-girl, Op één been kun je niet lopen, Arme ouwe, Geld stinkt niet, Je laat ze echt niet in de steek, Dobbe dobbe, Hollandse plantersvrouw in Suriname a.d. 1860.
Met haar voorstel aan Guus Vleugel de Van der Hoogt-prijs toe te kennen wil de jury een type dichterschap en een soort poëzie signaleren en stimuleren die binnen de z.g. officiële literatuur tot nu toe te weinig erkenning hebben gekregen. Niet wat Guus Vleugel vertegenwoordigt, wil zij echter bekronen, maar wat hij maakte: bewonderenswaardige cabaret-poëzie. Naar het oordeel van de jury
(w.g.) H.C. ten Berge, K. Fens, A. Kossmann, H. Oosterhuis
Het Bestuur adviseert de leden de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1973 toe te kennen aan Guus Vleugel.