die schouderklop me gerust. Er mag nog van alles gebeuren, óók een dodelijke stilte en geen woord meer op papier, al is dit het laatste wat ik wil, omdat ik me dan zou afsnijden van een vitale mogelijkheid tot reflectie. Schrijvenderwijs verloopt die reflectie zeer langzaam en secundair, maar er is de hoop dat daardoor primaire zaken worden gevat.
‘Deze ‘werkdefinitie’ maakt duidelijk dat ik natuurlijk een klein beetje gek moet zijn; een taalgek. Maar ook hierin sta ik gelukkig niet alleen. Er zijn nog lezers die de taalgek herkennen, omdat zij met hem de hardnekkige overtuiging ritualiseren dat het geschreven en gelezen woord bij machte is - dwars tegen het geraaskal in - iets over ons bestaan uit te spreken dat hout snijdt, al is dat misschien minder dan het vooruitgangsgeloof dat Erasmus aangreep, toen hij een stukje bedrukt papier op straat zag liggen. Wij hebben ons - na de zondvloed van het bedrukt papier - op een smallere basis, op minima, teruggetrokken, laat me bij wijze van voorbeeld zeggen: hoe dat voelt, de steel van een slopersbijtel in je hand. Ik kan u verzekeren dat je, als je zo'n ding een paar uur achtereen - in de andere vuist de moker - hebt gehanteerd, concrete resultaten bereikt: kramp in je vingers, stof dat je vreet, blootgelegde muren, afgezaagde balken. Na een week sta je in een eigenhandig ‘gebombardeerd’ huisje aan de sloot van een schipper naast god, die dit ouwe kreng in 1596 liet bouwen. Je blijkt de droevige bezitter van een geraamte. En alsof het niet op kan: door bestofte brilleglazen speurend langs het staketsel, op zoek naar tekens uit die verloren tijd, tekens om uit voor te lezen, zie je het in een van de balken gekrast: een swastika, een hakenkruis. Dit is dan de loer die de tijd ons draait: de zestiende eeuw gooit ons terug in een van de meest criminele gemeenplaatsen van de twintigste. En dit dichtertje, compleet met breekijzer, weet opnieuw zo'n beetje waarom hij schrijven wil: om te slopen, om het bedrog van hemzelf en de anderen te ontmaskeren, om de leugens van hen die niet meer weten dat ze liegen, met de grond gelijk te maken. Stof. Zand. Grond. Alles begint weer opnieuw?
Ik groet U allen zéér.’