Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971
(1971)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
W. Banning, A. Blonk, A.W. Byvanck, Th. Goossens, S.J. Gudlaugsson, J. Haak, J.H.T. Hell, R. Herreman, A. de Hoog-Nooy, W.J. de Kock, P.C. Korteweg, M.E. Kronenberg, W. Leendertz, Th. J.G. Locher, F. Lugt, P. van der Meer de Walcheren, M. de Meyer, A.M.P. Mollema, A.H. Nijhoff-Wind, J.J. Poortman, Th. H. le Roux, P.C. Schoonees, E.J.F. Smits, H. Smitskamp, L. Snackers, E.I. Strubbe, F. Vercammen, J.M. van Walsum-Quispel en J.J. Westendorp Boerma. Na het uitspreken van zijn rede, die elders in dit jaarboek is afgedrukt, stelde de voorzitter, op verzoek van enkele leden, allereerst de rondvraag aan de orde. De heer G. Kamphuis herinnerde zich dat enkele jaren geleden, na aandrang uit de vergadering, de bibliothecaris toegezegd had een boekje over onze bibliotheek te laten verschijnen. Hij wilde graag weten hoe het daarmee stond. De bibliothecaris antwoordde dat er een gids voor de Universiteitsbibliotheek in voorbereiding is en dat daarin ook aandacht zal worden geschonken aan de bibliotheek van de Maatschappij. Op een vraag van de voorzitter wanneer we dit boekje tegemoet kunnen zien, deelde hij, onder voorbehoud, mede dat het over een jaar zal kunnen verschijnen. De heer dr. J.N. Bakhuizen van den Brink wilde graag weten hoe het staat met het werk aan het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek. De heer dr. J.L. van der Gouw kon hem inlichtingen geven. De Rijkscommissie voor de Vaderlandse Geschiedenis heeft een speciale subcommissie voor dit werk ingesteld. Voorzitter is dr. I. Schöffer en er is een gesalarieerde redaktiesecretaris. Er wordt dus gewerkt. Een vraag van de heer dr. D. Wiersma of het niet mogelijk zou zijn de vergaderingen van een Commissie bij te wonen, was aanleiding tot een gesprek over status en werkwijze van de commissies, vooral die voor Geschied- en Oudheidkunde en voor Taal- en Letterkunde. (De Commissie voor Schone Letteren, aldus de heer G. Borgers, is een ‘gewone’ commissie met gewoon commissiewerk: jureren, leden voordragen, suggesties doen, enz.). De voorzitter meende dat het niet zou lukken deze commissies ‘open te breken’ of iets te doen aan het instituut van de zogenaamde slapende leden (leden die moeten aftreden omdat hun zittingsperiode is afgelopen, maar die toch lid van de Commissie blijven... tot zij opnieuw worden gekozen). Men zou dit, ironisch gesproken aldus de voorzitter, ook subversieve leden kunnen noemen. (Interruptie van de heer dr. J.N. Bakhuizen van den Brink: ‘ik ben zo'n subversief lid’). Zowel de heer dr. C.A. Zaalberg als de heer dr. J.L. van der Gouw betoogden dat het onmo- | |
[pagina 195]
| |
gelijk zou zijn ‘buitenstaanders’ toe te laten. Een vergadering van de Commissie voor Taal- en Letterkunde is tegelijkertijd vergadering van de redaktie van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en de lezingen die worden gehouden worden gepubliceerd en ook de vergaderingen van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde zijn echte werkvergaderingen. Er worden, aldus de heer dr. J.L. van der Gouw, geen echte voordrachten gehouden, maar er wordt gesproken over onderwerpen waarmee de leden bezig zijn. Om het niveau van de commissie te handhaven moeten we strenge normen aanleggen; daardoor is de keuzemogelijkheid klein en moeten we wel aftredende leden als ‘slapende’ leden accepteren. De heer dr. J.G. Bomhoff vroeg zich af of het bestuur hier niets aan zou kunnen doen. De voorzitter antwoordde dat hij ook niet zo gelukkig is met de bestaande toestand, maar de jaarvergadering kiest nu eenmaal de leden van deze commissies en het bestuur kan daar geen enkele invloed op uitoefenen. Blijven deze commissies hun huidige standpunten handhaven dan zullen we daar in onderling overleg over kunnen praten, maar meer ook niet. De heer A.L.I. Sivirsky kwam met een verzoenend voorstel: laat de commissies werkgroepen instellen; de commissievergaderingen kunnen dan openbaar en de vergaderingen van de werkgroepen besloten zijn. Maar het kon geen genade vinden in de ogen van de commissieleden omdat zij, zoals de heer dr. J.N. Bakhuizen van den Brink opmerkte, reeds werkgroepen zijn, terwijl ook de voorzitter er niet warm voor kon lopen. De verslagen, genoemd onder punten 2-8 van de Orde der werkzaamheden, werden met een enkele wijziging goedgekeurd. De heer dr. B.C. Damsteegt wilde in het verslag van de bibliothecaris ‘Collectie-De Jong’ veranderen in ‘Collectie-Dirk de Jong’. De bibliothecaris vond dit niet nodig omdat de collectie voldoende bekend is, maar de voorzitter steunde toch het voorstel van de heer Damsteegt omdat men ook aan een andere De Jong zou kunnen denken. Vanzelfsprekend had de bibliothecaris geen bezwaar tegen deze aanvulling. Op verzoek van de heer dr. J.G. Bomhoff zal aan de Commissie voor Taal- en Letterkunde gevraagd worden in hun jaarverslag voortaan de samenstelling van de commissie te vermelden. |
|