Op grond van deze motieven en van de beperkingen, voortvloeiende uit haar samenstelling, heeft zij gemeend zich te moeten bepalen tot de litteraire kritiek en de essayistiek met een litterair object. Verscheidene naar haar mening belangrijke werken op gebieden als muziek, politiek, geschiedenis, staathuishoudkunde en godsdienstwetenschap, en dientengevolge ook van litteratuurgeschiedenis in strikte zin, heeft zij daarom buiten beschouwing gelaten. Daarnaast heeft zij besloten, ook geschriften van reeds eerder met een essayprijs onderscheiden auteurs niet ter bekroning voor te dragen.
De jury hoopt dat haar opvolgster in 1972 hetzij in een gewijzigd reglement, hetzij in haar benoemingsbrief, een duidelijker taakomschrijving zal vinden, en dat de selectie van de leden zal worden aangepast aan een herziene en verduidelijkte interpretatie van art. 5 van het reglement. Zij is namelijk van mening dat de keuze waartoe zij door haar samenstelling gedwongen is geweest, het begrip ‘essay’ beperkt in een zin die geen recht doet aan het karakter van de Maatschappij.
Na het aanbrengen van de bovenaangeduide beperking was de groslijst waaruit de jury meende te moeten kiezen, aanzienlijk kleiner geworden. Het doet haar genoegen, te kunnen constateren dat door de aldus verkregen reductie van het aantal kandidaten voor de Wijnaendts-Franckenprijs de basis bleek te zijn gelegd voor een eenstemmig advies, en wel tot bekroning van de bundel ‘Vondsten en bevindingen. Essays over Nederlandse poëzie’, door H.U. Jessurun d'Oliveira (Amsterdam, Polak & Van Gennep, 1967).
Men weet hoezeer de activiteit van het tijdschrift Merlyn in de jaren 1963/1966 op het gebied van de Nederlandse litteraire kritiek de gemoederen in beweging heeft gebracht. Onverschillig welk standpunt men ten aanzien van de ‘merlinistische’ benaderingswijze inneemt, - verscheidenen bleken van mening dat er onder het mom van controleerbare uitspraken al te veel eer werd bewezen aan de naamgever van het periodiek, - niemand kan ontkennen dat deze vorm van litteratuur-interpretatie het kritische klimaat van de jaren na 1962 in belangrijke mate heeft bepaald, zowel door de instemming als door het verzet die hij opriep. Eveneens is het duidelijk dat D'Oliveira daarin een opmerkelijk aandeel heeft gehad door zijn scherpzinnige analyses met hun dikwijls sterk polemische inslag.
In de eerste plaats is de jury tot haar beslissing gekomen op grond van de eigen kwaliteiten van D'Oliveira's beschouwingen, die, onder