Gedenkboek bij het 200-jarig bestaan van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden

[p. 206]

Overzicht der tot en met 1965 door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde toegekende prijzen

(In deze lijst zijn niet opgenomen de bekroningen na een prijsvraag)

Tenzij anders vermeld, is het verslag over de toekenning van de prijs te vinden in het desbetreffende jaarboek.

A). Prijs van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde
(later genoemd: Meesterschapsprijs)
(Hand. 1918-19, 4 vv.; 1919-20, 2 vv.; 1925-26, 10)

1921	Jac. van Looy, Jaapje (Amsterdam, 1917).
1925	P.C. Boutens, Zomerwolken (Amsterdam, 1922).
1928	Niet verleend.
1931	A.E. van Giffen, De Hunnebedden in Nederland (Utrecht, 1925-1927) en Die Bauart der Einzelgräber in den Niederlanden (Leipzig, 1930).
1934	Henriëtte Roland Holst-van der Schalk.
1939	Wobbe de Vries.
1950	J.S. Bartstra, voor zijn historisch oeuvre.
1954	M. Schönfeld, voor zijn taalkundig werk.
1959	F.L. Ganshof, voor zijn geschiedkundig werk.
1964	S. Vestdijk.

B). Haagsche Post Prijs
(door de Haagsche Post ter beschikking van de Maatschappij gesteld)
(Hand. 1920-21, 30; 1923-24, 58)

1922	Elisabeth Zernike, Het schamele deel (Leiden, 1919).
1923	Carry van Bruggen, Het huisje aan de sloot (Amsterdam, 1922).
1924	Jo de Wit, Open zee (Leiden, 1922).

C). Jaarlijksche Prijs
(als voortzetting van prijs B: Hand. 1924-25, 64), sinds 1927

[p. 207]

Prijs van Aanmoediging geheten (Hand. 1926-27, 5), sinds 1929 (Hand. 1928-29, 4) C.W. van der Hoogt-prijs, sinds 1939 (Jaarb. 1939-40, 107) Lucie B. en C.W. van der Hoogt-prijs.

1925	R. van Genderen Stort, Kleine Inez (Arnhem, 1925).
1926	Dirk Coster, Verzameld Proza (Arnhem, 1925).
1927	Herman de Man, Het wassende water (Rotterdam, 1925).
1928	Aart van der Leeuw, Het aardsche paradijs (Santpoort, 1927).
1929	Anthonie Donker, Grenzen (Arnhem, 1926).
1930	Anton Coolen, Het donkere licht (Rotterdam, 1929).
1931	Arthur van Schendel, Het fregatschip Johanna Maria (Amsterdam, 1930).
1932	Johan Fabricius, Komedianten trokken voorbij ('s-Gravenhage, 1931).
1933	Anton van Duinkerken, Dichters der Contra-reformatie (Utrecht, 1932).
1934	J. Slauerhoff, Soleares (Maastricht, 1933).
1935	Niet toegekend.
1936	H. Marsman, Porta Nigra (Utrecht, 1934).
1937	Henriëtte van Eyck, Gabriël (Amsterdam, 1935).
1938	S. Vestdijk, Het vijfde Zegel (Rotterdam, 1937).
1939	Ed. Hoornik, Mattheus (De Vrije Bladen XV, I, 's-Gravenhage, 1938).
1940	Clara Eggink, Het Schiereiland ('s-Gravenhage, 1938).
1941	M. Vasalis (mevrouw M. Droogleever Fortuyn-Leenmans), Parken en Woestijnen (Helikon, X, 10. 's-Gravenhage, 1940).
1945	Bep Vuijk (mevrouw B. Tilligen-Vuijk), Het laatste Huis van de Wereld (Utrecht, 1939).
-	Ida Gerhardt, Het Veerhuis (Santpoort, 1945).
-	Muus Jacobse (K. Heeroma), Vuur en Wind ('s-Gravenhage, 1945).
1946	Bert Voeten, Doortocht (Amsterdam, 1946).
	(Jaarb. 1946-47, 190 vv.).
1947	J.J. Klant, De geboorte van Jan Klaassen (Amsterdam, 1946).
1948	Hendrik de Vries, Toovertuin ('s-Gravenhage, 1947).

[p. 208]

1950	Leo Vroman, Gedichten vroegere en latere (Amsterdam, 1949).
1951	Alfred Kossmann, De Nederlaag (Amsterdam, 1950).
1952	J.W. Schulte Nordholt, Levend Landschap (Windroos n^o 9, Amsterdam, 1950).
1953	Adriaan van der Veen, Het Wilde Feest (Amsterdam, 1952).
1954	Guillaume van der Graft (W. Barnard), Vogels en Vissen (Windroos n^o 27, Amsterdam, 1954).
1955	W.G. van Maanen, De Onrustzaaier (Amsterdam, 1954).
1956	W.J. van der Molen, De onderkant van het licht (Amsterdam, 1954).
1957	J. Presser, De nacht der Girondijnen (Amsterdam, 1957).
1958	Hans Warren, Saïd. Gedichten ('s-Gravenhage, 1957).
1959	A. Koolhaas, Er zit geen spek in de val (Amsterdam, 1958).
1960	Christine d'Haen (mevrouw Chr. Beelaert-d'Haen), Gedichten 1946-1958 (Amsterdam, 1958).
1961	Bert Schierbeek, voor zijn experimenteel proza.
1962	W. Brakman, Een winterreis (Amsterdam, 1961).
1963	Cees Nooteboom, De ridder is gestorven (Amsterdam, 1963).
1964	J. Bernlef (H.J. Marsman), Dit verheugd verval (Amsterdam, 1963).
1965	Jacques Hamelink, Het plantaardig bewind (Amsterdam, 1964).

D). Meiprijs
(ter beschikking gesteld door de heer Jacob Mees)
(Hand. 1930-31, 6; 1933-34, 22; 1934-35, 59).

1932	Theun de Vries, Rembrandt. Roman (Arnhem, 1931).
-	Siegfried van Praag, Een man van aanzien (Amsterdam, 1930).
1933	Niet toegekend.
1934	A. den Doolaard, De herberg met het hoefijzer (Amsterdam, 1933).
-	Jan Engelman, Tuin van Eros (Amsterdam, 1933).

[p. 209]

E). Dr C.J. Wijnaendts Francken Prijs
(Jaarb. 1934-35, 16 en 59).

1935	N. Japikse, Prins Willem III, de stadhouder-koning. 2 dl. (Amsterdam. I: 1930. II: 1933).
1937	Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel (Utrecht, 1935).
1939	M.D. Ozinga, Daniël Marot, de schepper van den Hollandschen Lodewijk XIV-stijl (Amsterdam, 1938).
1941	S. Vestdijk, Albert Verwey en de idee (Rijswijk, 1940).
1943	A.M. Hammacher, Amsterdamsche Impressionisten en hun kring (Amsterdam, 1941).
	(Jaarb. 1946-47, 192 vv.).
1946	J. Presser, Napoleon. Historie en legende (Amsterdam, 1946).
1949	Abel J. Herzberg, Amor fati. Zeven opstellen over Bergen-Belsen (Amsterdam, 1946).
1953	H.A. Gomperts, Jagen om te leven. Essays (Amsterdam, 1949).
1955	H. van de Waal, Drie eeuwen vaderlandsche geschied-uitbeelding. 1500-1800. 2 dln. ('s-Gravenhage, 1952).
1957	C. Bittremieux, De dichter Jan van Nijlen (Amsterdam, 1956).
1961	S. Dresden, De literaire getuige. Essays ('s-Gravenhage, 1959).
1964	Jan den Tex, Oldenbarnevelt. 2 dl. (Haarlem, I: 1960; II: 1962).
1965	C.F.P. Stutterheim, Conflicten en grenzen (Amsterdam, 1963).

F). Prijs der Kritiek
(samen met de Vereniging voor de Propaganda voor het Nederlandse Boek)
(Jaarb. 1959-60, 154 en 165, Jaarb. 1960-61, 175)

1962	Kees Fens.
1964	C. Rijnsdorp.