De door de vorige jaarvergadering benoemde nieuwe leden namen hun benoeming aan, behalve Ton Lutz en Jos Vandeloo. Van het haar in art. 15 van de Wet toegestane recht om ten hoogste 20 nieuwe leden te benoemen heeft het bestuur gebruik gemaakt om te benoemen de heren: J. Bouws, A. Cohen, J. Deleu, P. van Eeten, L.W. Forster, H. Heeresma, W. Hussem, J. Hamelink, C.W.H. Lindenburg, Ivo Michiels, E. Th. G. Nuytens, H. Oosterhuis, Y. Poortinga, L. Snackers (Loe Maas), M. de Swarte, N. Verhoeven, A.L. de Vreese, L.W. de Vries, M. Vrolijk en S. van Wattum. Behalve de heren Hamelink en De Swarte namen allen hun benoeming aan. Mevrouw Aya Zikken en de heren Baudet en Pée werden opnieuw als lid ingeschreven.
Door de jaarvergadering van 10 juli 1965 werden tot nieuwe leden in het bestuur gekozen de heren De Groot, Heeroma, De Jong (Dirk) en Lunsingh Scheurleer. De jaarvergadering wees de heer Heeroma als voorzitter aan; de heren Minderaa en De Jong werden door het bestuur resp. gekozen tot onder-voorzitter en secretaris-penningmeester. Het bestuur vergaderde maandelijks en, behoudens de behandeling der lopende zaken, waren er drie onderwerpen, die geregeld aan de orde kwamen: de viering van het eeuwfeest, de financiële toestand en de toekomst van de Maatschappij. Ten aanzien van het eerste punt kunnen wij volstaan met de mededeling dat hiervan een afzonderlijk verslag zal verschijnen.
De financiële toestand van de Maatschappij blijft zorgen baren. Zoals U uit de rekening en verantwoording kunt constateren is er dit jaar geen tekort. Eensdeels is dit een gevolg van het begin van een betere samenwerking met de regering - die wij daarvoor zeer dankbaar zijn - die, naar wij mogen verwachten, ook in de komende jaren vruchten zal afwerpen; andersdeels omdat een intensieve, en ook geslaagde, actie is gevoerd alle achterstallige contributies (ten bedrage van ongeveer 3000 gulden) te innen. Een ander zorgelijk hoofdstuk vormt het steeds verder afbrokkelend vermogen van de Maatschappij. Artikel 73 van de Wet schreef voor: Het Fonds is een onvervreemdbaar kapitaal, ingeschreven op het Grootboek der Nationale Schuld. Door de jaarvergadering van 14 juli 1961 werd de tweede helft van de zin geschrapt, omdat deskundigen toen reeds, en terecht, voorzagen dat de waarde van deze belegging sterk zou verminderen. De toen benoemde commissie, die advies over de belegging van het kapitaal moest uitbrengen, heeft nooit vergaderd en er is haar ook nooit om advies gevraagd. Het is niet