Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1965
(1965)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Verhandelingen | |
[pagina 3]
| |
Straatnaamgeving
| |
[pagina 4]
| |
namen van pleinen en kaden. Nog iets ruimer zou zijn: wegnamen, omdat onze tak van taalwetenschap zich niet beperkt tot de namen binnen de bebouwde kom. Maar men moet ook in de vakterminologie zo weinig mogelijk veranderen, en we zullen dus de eventuele namen van hessenwegen, heerbanen en jaagpaden evengoed tot de straatnamen rekenen als die van ons Rapenburg, waarmee ik in dit verband niet de waterweg bedoel maar het parkeerterrein, of het Haagse Plein Dertien, geschreven Plein 1813. Wie bij de gebruikelijke term, ‘straatnaamkunde’, alleen denkt aan rijbanen met trottoirs en rijen huizen, mag het vak hodonymie noemen. We hebben nog een begripsbepaling nodig. Maar eerst wil ik even met u afsteken naar diepte van de theoretische taalkunde, waarvoor ik de linguïstische bijbel opsla, de Cours de linguistique générale van Ferdinand de Saussure. De Saussure heeft erop gewezen dat niet de taal, maar de andere menselijke instellingen, zoals zeden en wetten, berusten op ‘les rapports naturels des choses’Ga naar voetnoot1: er is daar een noodzakelijke overeenstemming tussen doel en middelen. De taal daarentegen is in geen enkel opzicht beperkt bij de keus van haar middelen, want het is niet in te zien wat ons zou beletten, wélk begrip dan ook te verbinden aan wélke reeks klanken dan ookGa naar voetnoot2. Hier is het punt, waar de eigennamen schijnen een andere weg in te slaan. Naamgeving is een zaak van overleg, veelal zelfs van redelijk overleg, en straatnaamgeving in nieuwe dorpen en uitbreidingsplannen hoort dat zeer zeker te zijn. Vandaar de systematiek die men erin brengt: de Vondelstraat is meestal niet ver van de Brederostraat, de Julianalaan dicht bij de Bernhardlaan, het SneeuwklokjespleinGa naar voetnoot3 in de buurt van de Tulpenweg. In Den Haag heeft men zelfs systematiek gebracht in het slótgedeelte van een aantal straatnamen, daar vindt u de Winkelstede, Middenstede, Haardstede en Eindstede bij mekaar, elders b.v. het Suzannaland, het Dignaland, het Hendrinaland en het UrsulalandGa naar voetnoot4. Hier hebben we het unicum, dat | |
[pagina 5]
| |
de systematiek niet, of niet alleen, in de oorspronkelijke betekenis van het eerste naamdeel zit, maar in de vorm van de naam. Op deze wijze zou men ook een wijk kunnen maken met een Achterbergstraat, een Amsterdam- en een Alvastraat, een Azalea- en een Aalsmeerplein en een Aardappelweg, een andere met een Bloemgracht, een Bleiswijkstraat, een Bernhardlaan en een Bellefleurplein, dan een wijk met een Citroenstraat, een Chasségracht, een Charivariusweg en een Columbuskade, en zo voort. Waarschijnlijk zou deze wijkindeling voor vele mensen begrijpelijker zijn, en onthoudbaarder, dan de vernoeming naar beoefenaars van eenzelfde vak; maar laten we niet vergeten dat men niet de eis kan stellen dat uit een straatnaam blijkt waar de straat ergens loopt. Andere eisen zijn wel degelijk te stellen, juist doordat straatnaamgeving een zaak van redelijk overleg is. En daarmee komen we op het terrein van de taalpolitiek, waarvoor ik een laatste begripsbepaling nodig heb. Een jaar geleden heb ik er al de nadruk op gelegd, dat taalwetenschap iets anders is dan taalpolitiek. Eveneens moet men verschil maken tussen de studie van de bestaande wegbenamingen ter verklaring van hun ontstaan, ter opheldering van het topografische verleden en voor andere wetenschappelijke doeleinden, en de straatnaamgevingspolitiek, het beleid bij de keuze van nieuwe hodoniemen, - zoals ik al aangaf, een aktueel onderwerp. De straatnaam is uit taalkundig oogpunt een opmerkelijk objekt. We kunnen hem vergelijken met de naam van een menselijk individu, een antroponiem. In onze samenleving staat de officiële achternaam van de boreling bijna altijd van tevoren vast, of het nou die van de wettige vader of die van de ongehuwde moeder zij. De voornaam of voornamen worden bepaald door de ouders of door een van hun, behoudens remmende bevoegdheden van het wettig gezag. Dat betreft de namen die het bevolkingsregister registreert, maar we worden niet altijd genoemd zoals we officieel heten. De meeste officiële Jannen zullen wel Jan genoemd worden, maar Johannes Hendrikus en Antonia zullen waarschijnlijk schrikken als ze die namen horen. Ten slotte zijn er de bijnamen, waarvan één type, merkwaardig genoeg, zelden als vokatief zal worden gebezigd; | |
[pagina 6]
| |
denkt u aan de oneerbiedige namen waarmee leerlingen sommige docenten aanduiden. Bij de straatnamen vinden we met dit alles veel overeenkomst, al worden ze dan nooit als vokatieven gebruikt en hebben ze dus behoefte aan een lidwoord. Ze worden gewoonlijk bepaald door de gemeenteraad of door een orgaan dat daaraan zijn gezag ontleent. Ja, de volksmond onderwerpt zich niet altijd aan het gemeentelijke gezag; ik noemde u daarnet al Plein Dertien, dat geen achttien dertien en nog minder achttienhonderd dertien wordt genoemd; zo zegt een Amsterdammer niet de Oudezijdskolk maar het Kolkje, en zal hij wellicht niet weten dat de Binnenamstel naambordjes draagt waarop alleen Amstel staat. In Hilversum is diskrepantie tussen de bordjes met Gijsbrecht-van-Amstelstraat en Utrechtsestraatweg, en de ware namen Gijsbrecht en Utrechtseweg. Het is daarentegen moeilijk, op het terrein van de antroponymie een parallel te vinden met de overoude straatnamen, aangezien mensen meestal korter leven dan wegen. Misschien kunnen we hier denken aan de achternamen, die immers bestemd schijnen om de eeuwen te trotseren, en aan die voornamen die in een familie traditioneel zijn. In onze kultuurkring is de oorspronkelijke betekenis van de eigennaamGa naar voetnoot1 doorgaans geheimzinnig. De meeste Flippen en Elizabets zijn verrast, als hun op de middelbare school wordt uitgelegd, wat hun naam ‘eigenlijk’ betekent. Hetzelfde geldt voor veel familienamen, gelukkig maar, anders zouden er nog veel meer kinderachtige plagerijen voorvallen. Deze omstandigheid heeft roman- en toneelschrijvers niet verhinderd, hun personages ‘programnamen’ te geven: Blankaart, Wawelaar, WistikGa naar voetnoot2. Van toponiemen, dus ook van hodoniemen, kan men aannemen dat ze in elk geval eenmaal een etymologische verklaring hebben toegelaten, evenals waternamen: de Elbe moet lichter van kleur zijn geweest dan de Theems, leren ons degenen die Keltisch kennen. Misleidend zijn hier natuurlijk de plaatsnamen die als herinnering aan andere plaatsen zijn gekozen, hoe zinrijk soms ook, zoals het Surinaamse Wageningen; | |
[pagina 7]
| |
ik veronderstel nu dat iets dergelijks het geval is met de Heiligenweg en de Jodenbreestraat in Paramaribo. Doordat de betekenis van de bestanddelen geen funktie meer had, waren antropo-, topo- en hodoniemen van oudsher onderhevig aan sterke vormverandering; denkt u aan Serooskerke, waarin niemand de naam des heren Olaard zou vermoeden, of aan onze Leidse Clarasteeg, die oorspronkelijk naar Sint-Nikolaas heette. J.W. Muller vermeldt in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat Bostelbrug de naam is ‘eener brug te Leiden, aldus genoemd omdat in hare nabijheid voorheen sedert 1447 de bostelmarkt gehouden werd’, d.w.z. dat zeker afval van de bierbrouwerij daar voor veevoer of mest werd verkocht, en voegt toe: ‘sedert het begin dezer eeuw officiëel Borstelbrug geheeten’, maar u weet dat in onze eeuw de oorspronkelijke naam weer op die brug prijktGa naar voetnoot1. Wat is er nu voor de grammaticus op te merken over straatnamen? Wanneer u op school geleerd hebt dat de namen van zelfstandigheden zelfstandige naamwoorden zijn, dan zult u wel verbaasd zijn als u straatnamen als Achterom, Onderlangs en Bovenover tegenkomt, of die Haagse schilderachtigheden Buitenom en Om en Bij, bijwoorden dus of wat erop lijkt, of ook voorzetselgroepen als Achter den Dom, Aan 't Water, Voorhout en Benoorden- resp. Bezuidenhout. In wezen kan iedere woordvorm als straatnaam dienen, mits hij op grond van de schrijfwijze uit te spreken is, te onthouden is en zo min mogelijk gevaar oplevert voor verwarring met andere straatnamen in dezelfde plaats. Men kan niet eisen dat hij, bij telefonische mededeling aan een ter plaatse onbekende, zonder spellen meteen duidelijk is. Mijn drie eisen, die naar mijn mening vanzelf spreken, - eigenlijk zijn het meer idealen dan eisen, want er zijn geen absolute maatstaven, - en die zeer bepaald de grondslag moeten vormen bij ieder gemeentelijk beleid van straatnaamgeving, worden niet altijd in acht genomen. In Den Haag is een Tannhäuserstraat, in Amsterdam een Vespuccistraat, en in het avikulturele Landsmeer zal de Amoebastraat wel eens enige misvorming van zijn naam moeten dulden, evenals de naar Stephenson genoemde straten in Den Haag en Hilversum. Onuitsprekelijk zijn ook Joh.-M.-Coenenstraat (in Amsterdam) en Jhr.-C.-Wesselman-van-Helmontlaan (in Helmond). (Laat ik u geruststellen: deze laan wordt Wesselmanlaan genoemd.) Dat voor wat de uitsprekelijkheid aangaat. De onthoudbaarheid staat hiermee in verband, maar sluit in het algemeen | |
[pagina 8]
| |
ook lánge namen uit. Het is nodeloze moeilijkmakerij, wanneer men plaatselijke of landgemene beroemdheden die bij hun leven Lohman of Mathon genoemd werden, vereeuwigt in een De-Savornin-Lohmanlaan of een Van-Schaeck-Mathonsingel. (Ik wijs er terloops even op, dat een naam die eindigt op -weg, -straat, -kade, -gracht of -laan natuurlijk niet moet beginnen met De, zoals het ook hachelijk is wanneer het woorddeel -straat wordt voorafgegaan door een woorddeel op -s, -sz of -st: in Amsterdam worden de straten die naar de schilders Pieter Aerts en Van der Helst genoemd zijn, veelal Pieter Âr en Fain der Hil betiteld.) Hinderlijk lang worden straatnamen ook door de serviele gewoonte om er titels als minister, jonkheer, president, meester of professor in op te nemen. Deze eindeloze namen leveren bovendien een spelmoeilijkheid op. Wij weten allemaal dat in samenstellingen waarvan het eerste lid is opgebouwd uit twee of meer woorden, de bestanddelen niet los geschreven mogen worden, en we schrijven dus ronde-tafelkonferentie, zijden-lampekappenmaakster, Witte-Kruislaan. Tot schande van ons taalonderwijs moet ik opmerken, dat in de meeste gemeenten, met uitzondering voorzover ik weet van Den Haag en Utrecht, de makers van de straatnaambordjes met deze spelregel niet bekend schijnen te zijn. In Amsterdam heeft men zelfs het grapje uitgehaald, een haakvormige straat in de Rivierenbuurt Kromme Mijdrechtstraat te dopen, zodat niemand kan zeggen of die naam berust op de kromheid van de straat of van de Kromme Mijdrecht. De derde eis, de eis van de vermijding van hele en halve homoniemen, maakt onmogelijk dat in Leiden, waar een Breestraat is, een straat naar oud-minister Drees wordt genoemd, - een plein of laan kan natuurlijk wél, - en hij heeft de zeer vroede vaderen van onze stad er in 1903 toe gebracht, ‘een tiental dubbel voorkomende straatnamen om verwarring te voorkomen’Ga naar voetnoot1 te wijzigen. De onthoudbaarheid en andere praktische overwegingen pleiten ook sterk tegen het verdopen van straten. Sóms is het uiterst gewenst. In mijn jongensjaren stonden er over de Faber-van-Riemsdijkstraat in Den Haag geregeld benchtjes in de krant, die mij bijzonder boeiden, al begreep ik de portee niet helemaal. Men heeft die straat gesaneerd, zodat er sinds lang geen buitenmannen meer beroofd worden, en de straat terecht hernoemd naar een van de andere mannen van 1813. Zeer juist heeft ook het gemeentebestuur van Amsterdam gehandeld, toen het op | |
[pagina 9]
| |
5 mei 1945 de Euterpestraat verdoopte tot Gerrit-van-der-Veenstraat. Het is echter moeilijk om geen lering te trekken uit de naamgeschiedenis van de Amstellaan in diezelfde stad. Men kan niet genoeg de leus herhalen, die een geschiedlievend en stadlievend Parijzenaar in 1923 heeft laten klinken: Ne touchez pas aux noms des rues!Ga naar voetnoot1. Dames en heren, we zijn van de taalkundige op de taalpolitieke aspekten van de straatnaamgeving gekomen. Hoewel ik hier veel over op mijn hart heb, wil ik u liever verwijzen naar een zeer belangrijke en voor gemeentebestuurders in deze tijd van bouwnijverheid onmisbare publikatie van 1953: Middeleeuwse en moderne straatnaamgeving, het verslag van een drinkgelag, een symposion, van de Naamkundekommissie van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, en waar ons lid dr. Meertens heel duidelijk met talloze voorbeelden het wezen van het hodoniem heeft getoond, en wijlen ons lid dr. W. Moll, door wiens inzicht Den Haag vele jaren lang een wijs beleid van straatnaamgeving heeft kunnen voeren, zijn toehoorders heeft geleerd hoe het moest en nog steeds moet. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Ik zou alleen nog iets willen zeggen over een bovenplaatselijk, een landgemeen voorwerp van straatnaamgeving. Ik bedoel de nieuwe rijkswegen, die tot nog toe meest bekend staan onder ‘nummer dertien’, ‘4 A’ enz. Wij weten allemaal, dat men wegen niet hoort te nummeren maar te benoemen. U weet van veel mensen in welke straat ze wonen, maar het huisnummer onthoudt u veel moeilijker. Het verdient dan ook zeker aanbeveling, deze autowegen, die van jaar tot jaar een belangrijker plaats in ons volksleven gaan innemen, namen te geven. Twee hebben er al een: de Nieuwe Zuiderzeestraatweg, die verrukkelijke weg over de noordelijke Veluwe, en zuidelijker het bekende Hazepad. Deze twee namen zijn spontaan opgekomen en er mag zeker niet aan getornd worden. Maar hoe zullen we de andere noemen? Het zal verwarring wekken als men er de gebruikelijke vorm op -weg of -straatweg voor kiest, en -baan zal mensen van smaak te Duits aandoen. Daarom zou ik een lans willen breken voor een nieuw type: de naam van een heros eponymos zonder iets meer, ‘secweg’ zoals men tegenwoordig zegt, dus: de Piet Hein | |
[pagina 10]
| |
(officieel voor mijn part: de rijksweg Piet Hein), de Lorentz, de WillemienGa naar voetnoot1. Hier lijkt me niets tegen en veel voor, zodat ik geen pleidooi zal houden. Integendeel, dames en heren, we hebben veel te doen en het wordt tijd dat ik zeg: hiermee verklaar ik deze jaarvergadering van de Maatschappij voor geopend. |
|