is geen spoor over van een ouderwets, impressionistische kritiek, de nog zoveel beoefende vorm van een causerie naar aanleiding van een boek dat de criticus vaak half of oppervlakkig gelezen heeft.
Fens probeert altijd, soms met meer, soms met minder succes, de kern van het besproken werk op te sporen. Hij geeft daarbij blijk van een brede ontvankelijkheid en er is geen sprake van, dat hij zijn begrip voor het besprokene beperkt tot het werk van schrijvers die zijn geloofsovertuiging delen.
Niet de geringste verdienste van deze criticus, die in een dagblad schrijft van rooms-katholieke signatuur, is dat hij kritiseert zonder partijschap. Daardoor levert hij een belangrijke bijdrage tot verruiming van begrip en waardering voor die voortbrengselen van de moderne literatuur, die kort geleden nog in zijn kring al te voorbarig werden afgewezen.
De kritieken van Fens maken de indruk van persoonlijke ontmoetingen met de besproken boeken. Deze criticus schakelt zijn eigen overtuiging daarbij nooit uit, maar zijn bereidheid om te begrijpen en te waarderen op de basis van echt of onecht maakt, dat die overtuiging vaak niet uitdrukkelijk in het geding behoeft te worden gebracht.
De jury is van oordeel, dat de kritieken van Kees Fens uitmunten door deze twee eigenschappen:
1. | zij vormen een indringende analyse die probeert te antwoorden op de vraag naar het thema van het werk en de mate waarin de auteur zijn bedoelingen heeft gerealiseerd en |
2. | zij behelzen een beoordeling zonder vooroordelen vanuit aanwezige, maar zich nooit opdringende beginselen. |
De heer Prins oppert enkele bezwaren van taalkundige aard tegen de redactie van dit rapport, o.a. het gebruik van het woord ‘opbrengen’, maar deelt overigens het gevoelen van de vergadering, die het advies om de prijs toe te kennen aan Kees Fens zeer gelukkig acht.