waren de capitularia?’ (1955) en ‘La Belgique carolingienne’ (1958). Het geheim van deze boekjes is de wijze waarop de moeilijke stof wordt aangeboden: souvereine beheersing van het materiaal verheft de schrijver zover boven de stof, dat hij in staat is, ook in klein bestek, het wezenlijke van de behandelde vraagstukken te laten zien in zeer heldere formuleringen en een uitstekend verzorgde stijl.
Reeds deze boeken tonen Ganshofs behoefte aan synthesen. Geen wonder dat hij steeds gaarne medewerkt aan handboeken. Samen met F. Lot en Ch. Pfister schreef hij het eerste deel van de grote ‘Histoire du Moyen Age’ (1928), met J.W. Berkelbach van der Sprenkel en C.D.J. Brandt redigeerde hij de ‘Wereldgeschiedenis’, die in 1939/44 voor het eerst verscheen. Algemeen bekend zijn zijn grote bijdragen aan de ‘Pelgrimstocht der Mensheid’ (1937), de ‘Geschiedenis van Vlaanderen’ (deel II, 1937), de ‘Algemene Geschiedenis der Nederlanden’ (deel I, 1949), die bewezen dat Ganshof ook het schrijven voor een waarlijk groot publiek terecht beschouwt als een wezenlijk deel van zijn taak.
Tenslotte zij vermeld dat Ganshof de laatste jaren belangrijke bijdragen levert op een nieuw terrein van onderzoek, de geschiedenis van de internationale betrekkingen in de middeleeuwen; zijn bevindingen heeft hij neergelegd in het geheel door hem geschreven eerste deel van de ‘Histoire des relations internationales’, die verschijnt onder leiding van P. Renouvin (1953). Dit alles overziend, meent de commissie Ganshof te mogen aanbevelen voor de prijs voor meesterschap; zij acht dit een meer dan gerechtvaardigd bewijs van waardering voor de wetenschappelijke onderzoeker èn de schrijver.
Advies van het Bestuur.
Het Bestuur beveelt de Vergadering aan het door de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde uitgebrachte advies te volgen en aan Dr. T.L. Ganshof de prijs voor Meesterschap toe te kennen.
Dit advies wordt bij acclamatie aangenomen.