VI. Financieel verslag
Op 22 mei 1959 hebben ondergetekenden, Prof. Mr. H.F.W.D. Fischer, lid, en E. Pelinck, lid van het bestuur, daartoe aangezocht door het bestuur van de Mij. der Nederlandse Letterkunde, een onderzoek ingesteld over het beheer van de gelden van de Mij. over 1958.
Wij hebben bevonden, dat de ontvangsten en uitgaven in het kasboek door de kasstukken zijn gedekt en dat het saldo per 1 januari 1959 zijnde f. 11.180,64 juist is en overeenkomt met het saldo der rekening en verantwoording over het jaar 1958, welke rekening en verantwoording in het daartoe bestemde register is ingeschreven. Ook de verantwoording van de gelden van het Vaste Fonds, het Van der Hoogt-Fonds, het Verwervingsfonds der Bibliotheek, het Van der Hoogt-Fonds, het Verwervingfonds der Bibliotheek, het Wijnaendts Francken-Fonds en het Fonds Kosten Eigen Uitgaven werden in orde bevonden.
In verband met een en ander geven de ondergetekenden de ledenvergadering in overweging de penningmeester décharge te verlenen van het door hem in 1958 gevoerde beleid. De ondergetekenden wensen hieraan nog de volgende opmerkingen toe te voegen.
Er lijkt ons reden aanwezig om te onderzoeken of het bedrag van de brandassurantie van de bibliotheek der Mij. niet moet worden verhoogd. Verder vragen wij ons af of het wel aanbeveling verdient, om, zoals geregeld geschiedt, nieuwe inschrijvingen op het 2 1/2 % Grootboek N.W.S. aan te kopen en of het niet beter is voor te beleggen bedragen effecten te kopen.
Tenslotte merken wij op dat op de begroting 1958 voor de bibliotheek was uitgetrokken een bedrag van f. 3050.-, terwijl is uitgegeven f. 4308,75, zodat de begroting aanmerkelijk is overschreden; deze overschrijding is weliswaar geredresseerd door een suppletie uit het verwervingsfonds en door de opbrengst van een verkochte jaargang ‘Taal en Letterkunde’, doch op deze wijze zijn lopende uitgaven gedekt door te putten uit het kapitaal, hetgeen wij minder juist achten.
De heer Idenburg (P.J.) stelt enige vragen van boekhoudkundige aard, o.a. of uitgaven gedaan in 1958 doch betaald in 1959, geboekt moeten worden op 1958 of 1959. Spr. vraagt voorts, of er een overschot is op de post ‘bibliotheek’ 1957. De heer Pelinck zegt, dat op de détails