Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1959
(1959)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Constantijn Huygens als huisvader
| |
IMen weet hoe de 30-jarige Constantijn Huygens, na zich een enkele keer vrij ongunstig over de vrouwen en het huwelijk te hebben geuitGa naar voetnoot1, in september 1626 binnen een paar dagen dodelijk verliefd werd op zijn nicht Susanna van Baerle, en kort daarop met haar trouwdeGa naar voetnoot2. Ze stierf helaas reeds in '37. Huygens, die haar met zoveel toewijding opgepast had dat hij, om met Descartes te spreken, hierbij ‘le manger et le repos’ verloorGa naar voetnoot3, was ontroostbaar. Zijn sonnet Op de doot van SterreGa naar voetnoot4 kan ook de hedendaagse lezer niet onverschillig laten. In Hofwijck zinspeelt hij weemoedig op de tijd van thien vergulde jaren
Die wy eenlijvelick en evenzieligh waren.Ga naar voetnoot5
| |
[pagina 14]
| |
Zijn vers contra secundas nuptiasGa naar voetnoot1 was geméénd: vastbesloten wees hij alle suggesties in deze richting af. Zijn ‘rivaliteit’ met Barlaeus om de hand van Tesselschade was nooit meer dan een grapjeGa naar voetnoot2. Als Anna-Maria van Schuurman in verband met zijn weduwnaarschap terughoudend meende te moeten zijn, bleek deze angstvalligheid volkomen ongegrondGa naar voetnoot3. Heel oprecht, en na zoveel jaren bizonder treffend, klinken de regels waarin de grijsaard in '78 de lof zingt van haar, die zijn bruid en zijn vrouw was geweest: hoe jammer dat ze niet samen het mooie huis aan het Plein mochten betrekken Dat ze, onzer huwlijksmin ter eer, had opgerigt!Ga naar voetnoot4
Susanna Huygens overleed na het leven te hebben geschonken aan een meisje, dat de voornaam van de moeder kreeg. Er waren al vier jongens: Constantijn, Christiaan, Lodewijk en Philips, respectievelijk geboren in '28, '29, '31 en '33. Aan de opvoeding van deze kinderen zal Huygens, die daar nu alleen verantwoordelijk voor is, zijn beste krachten wijden.Ga naar voetnoot5 Voor deze taak was hij, om zo te zeggen, voorbestemd. Hij hield zodanig van de jeugd dat wij hem in zijn Daghwerck voor zijn kinderen zien bidden voordat hij weet of hij er ook maar één zal krijgen!Ga naar voetnoot6 De oudsten zijn nog in de wieg als hij met 't oog op hun opvoeding een zeer uitvoerig relaas opstelt over de manier waarop hijzelf door zijn vader is grootgebracht.Ga naar voetnoot7 Hij slaat de kleintjes even nauwkeurig als | |
[pagina 15]
| |
liefdevol gade, noteert in zijn Dagboek (tussen allerlei nieuws van politieke en militaire aard in): ‘Constantinus caligas sumit’Ga naar voetnoot1. Na een tiendaags verblijf in Zuilichem stelt hij bij zijn thuiskomst vast dat Christiaan ‘fijntjens alleen’ kan gaan, ‘wel thien of 12 schreden’, dat hij, ‘hoewel imperfectelijck, niettemin met sonderling onthoudt naer’ weet ‘te stameren’. Iets verder horen wij dat dezelfde Christiaan wel ‘door een gestadighe ende ingeboren jalousie’ gedreven wordt, dat hij echter ‘alleen zijnde, was gansch stillekens ende van weinigh bewoels’.Ga naar voetnoot2 De vader tekent consciëntieus de ziektes van de kinderen op. Wanneer het een of andere juist op het ogenblik, dat hij weg moet, iets onder de leden heeft, vertrekt hij met ‘droefheit ende bekommernisse’, en laat zich uit de verte precies informeren door de medicus, door vrienden en verwanten.Ga naar voetnoot3 Wij vernemen dat men in april '39 Constantijn de haren tot op de huid heeft moeten afscheren, om een einde te maken aan een taaie ‘schorftheid’. Huygens schrijft in '43 een halve bladzijde vol om de symptomen van de pokken bij Christiaan en de hierbij toegepaste behandeling te beschrijven. Enz, enz.Ga naar voetnoot4 Grote aandacht besteedt hij van meet af aan ook aan de verschillen tussen de kinderen. Christiaan is nog geen twee jaar, of er blijkt al dat hij minder graag geboorzaamt dan zijn oudere broer, doch een beter geheugen bezit. Deze is, gelijk wij in '42 lezen, ‘van een uytnemende verstand; oock in stature van lichaem lang ende spits boven d' andere uytgroeiende, maer stilder en melancholiquer dan yemand van de rest’. Christiaan is ‘korter van gesichte’ dan de anderen. Natuurlijk beperkt zich de observatie niet tot het lichamelijke en het karakter. In '40 merkt de vader op dat zijn tweede muzikaler is dan de eerste: daartegenover staat dat hij op 13-jarige leeftijd minder voelt voor latijnse ‘compositien’, ‘hoewel hij gansch voorsichtelick ende subtielick’ weet te oordelen. Als | |
[pagina 16]
| |
student zal Constantijn het van zijn broer winnen in de ‘publique disputatien’.Ga naar voetnoot1 Heel typisch is in dit verband ook de zorg waarmee Huygens alles verzamelt wat de herinnering aan de jeugd van zijn kinderen zal kunnen onderhouden. Niet alleen bergt hij telkens op wat hij van hen ontvangt: briefjes, schoolwerk, tekeningen, maar hij houdt ook, jaar in jaar uit, een soort memorandum bij, en wel tot 1644, d.w.z. tot ze oud genoeg zijn om zichzelf alles in te prentenGa naar voetnoot2. Helemaal op het einde van zijn leven voelt hij behoefte om de sfeer van die jaren nog eens op te roepen; uitsluitend tot de zijnen, niet tot de letterkundigen wendt hij zich in deze regels: zij zijn voor u geschreven;
Schoon weinig van belang behooren ze u alleen,
En aan het manlijk kroost, dat na u op zal treên.Ga naar voetnoot3
Doch de vaderliefde, zo diep en intelligent ook, is nog geen bewijs van pedagogische aanleg. Die bezat Huygens echter wel. Hij was er zich van bewust: Als ik mij t'huis bevond, dan was hun onderrigt
Mijn eerste en laatste zorg, mijn aangenaamste pligt.Ga naar voetnoot4
Hij is het inderdaad, die in '37 de twee oudsten in de muziek inwijdt, die hun ‘des avonds naer den eten’ de vier ‘spetien’ en de regel van drieën bijbrengt, of de kunst ‘op den Globum terrestrum te speculeren’.Ga naar voetnoot5 Ja hij zet zelf, zo nodig, schoolboekjes in elkaar ‘als voor hebbende haer soo met mijne hand, soo niet verder, ten minsten door de Latijnsche tael te geleiden, bij soodanighen methodique ende klaere compendia, dat ick geloove andere naer mijn smaeck daerin sullen vinden’. Naar aanleiding van de logica schrijft hij: ‘Hadden 't mijne occupatien toegelaten, soudese self daer in ende andere dinghen of een ander fatsoen geoeffent hebben dan Bruno [de huisonderwijzer] machtigh scheen te doen’.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 17]
| |
Het is niet de enige keer dat wij Huygens horen zuchten over de ‘occupatien’ die ‘veel goede desseins’ t.o.v. de kinderen dwarsboomdenGa naar voetnoot1. Juist in de tijd dat dezen hem het dringendst nodig hebben, tot 1647, moet hij ieder voorjaar de Prins naar het schouwtoneel van de oorlog vergezellen en komt pas terug als het leger de winterkwartieren betrokken heeft. Ook thuis is hij met werk overladen. Zes maal wordt hij onder het schrijven van een brief onderbroken: ‘Ita nos Dij nimirum tanquam pilum habent. C'est la rouë de mon mestier qui m'agite de matiere en matiere’. Hij dreigt ondanks zijn energie te bezwijken onder zo vele ‘charges publiques et penibles, et qui, Dieu sait, me font trop perdre et négliger de mes affaires domestiques, éloigné que j'en suis 6 mois par an, et tout le reste du tems distrait, ballotté et dechiré, comme sait tout le monde, et non sans m'en plaindre bien souventGa naar voetnoot2. Er zat dus niets anders op: Huygens moest de hulp inroepen van huisonderwijzers en vakmeesters. De eerste onderwijzer, Mirkenius, werd in '38 al opgevolgd door Hendrik Bruno (die later, samen met zijn zuster Aaltje, een bescheiden plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis zou verwerven als Tesselschade's vertrouweling). Toen hij bij Huygens aankwam, was Bruno pas 18 jaar, maar hij had zich reeds een paar maanden tevoren ingeschreven bij de theologische Faculteit in Leiden. Hij was een uitstekend latinist: Huygens zal hem de Momenta Desultoria ter correctie voorleggen, - maar ook niet meer dan dat: de vader zag het maar al te spoedig in. Reden te meer om voortdurend een oog in 't zeil te houden. In '39 ontvangt Bruno preciese aanwijzingen betreffende de grammaticale uitzonderingen,Ga naar voetnoot3 en hij vraagt de vader of hij met de Bucolica, de Libri de Ponto of de Metamorphosen moet beginnenGa naar voetnoot4. Vóór de veldtocht van '43 bepaalt de vader wat de kinderen zullen moeten doen om zich, tussen de drie wekelijkse lessen in, in 't Frans te bekwamen en vanuit het kamp stuurt hij hun ‘over ander dagh’ Franse thema's, en wel voor ieder kind apart!Ga naar voetnoot5 Later nog, als Constantijn en Christiaan naar Leiden of Lodewijk naar Engeland vertrekken, krijgen ze uitvoerige instructies | |
[pagina 18]
| |
mee, waarop wij spoedig zullen moeten terugkomen. De vader vergenoegt zich overigens niet met bevelen te geven; hij wil weten hoe die nageleefd worden, en eist van Bruno omstandige verslagen, die een goed deel van de correspondentie uitmaken. Deze dagelijkse werkzaamheid is voor Huygens een onuitputtelijke bron van trots geweest. De 8-jarige Christiaan schrijft al zo goed ‘dat mijn Heere de Prince te velde, ende andere sich hoochelyck daerover verwonderden, hoorende, als waer was, dat hij, voor ons vertrek, noyt pen in de hand en hadde genomen’. Dezelfde Christiaan ‘oversloeg een groote menichte van penningen tot stuyvers ende guldens, dat het een' verwonderinghe was om te sien’. 's Winters gaf Huygens elke Vrijdag te zijnent een muziekavondje waarop de kinderen speelden, zodat ‘yeder een groote genuchte daer in nam, ende vele daertegen beschaemt stonden’. En wat een blijdschap toen Christiaan eens op de vraag ‘an studere mallet semper, an ludere’, onmiddellijk antwoordt: ‘Amant alterna Camenoe, pater’! De geleerde gesprekken van de jonge Constantijn met Heinsius, de verbazing die zijn eerste epigrammen aan Barlaeus inboezemen, vindt de vader veelbelovendGa naar voetnoot1. Zijn vier zoons duidde hij graag aan als een onstuimige quadriga. Hoewel ze op hem geleken ‘zoals een ei gelijkt op 't ander ei’,Ga naar voetnoot2 koesterde hij de hoop, ‘dat het nageslacht in bewondering voor hen zou vergeten dat zij zijn kinderen waren’.Ga naar voetnoot3 Stelt niet b.v. Constantijn Latijnse en Griekse brieven op, mooier dan al wat de vader op die leeftijd klaarspeelde?Ga naar voetnoot4 Hoe naïef zulke bizonderheden in ons oor ook mogen klinken, wij erkennen hierin gevoelens, die, zoals Goethe eens opmerkte, min of meer in het hart van elke vader schuilen. En wie zou het ongeduld niet begrijpen waarmee de heer van Hofwijk het bezoek van de hele bende tegemoetziet (de kinderen zijn toen tussen 23 en 14): Vijf Erven van mijn Erf, vijf Icken, vijf Copijen
Van't slechte Principael, dat sy, God lof, verbij, en
Onendelick verby in waerde zijn geraeckt;
Vier knechtjens, die mijn' sorg tot Mannen heeft gemaeckt,
Een Meisjen, tusschen moy en lijdelick van aensien
Daer in sich Moeders deugd ontwijffelick laet aensien;
| |
[pagina 19]
| |
Vijf gasten ongenoyt en altijd wellekom,
Die my doen wenschen dat den dagh van merghen kom':
Dit vrindelick gesinn onthael ick, sonder pruylen
Van dat sy d'eenigheid, daer in ick soeck te schuylen,
Verstooren met haer' jeughd, en roeren Hofwyck om,
En maken 't nauwer dan de straet van 't Achterom.
Daer zijn de gasten: flux, den Room-pott uyt den Polder,
De Boonen vanden staeck, de Netten vanden Solder...Ga naar voetnoot1
Toch was de situatie in 1651 - toen deze versregels verschenen - allesbehalve rooskleurig. Het aanbreken van het stadhouderloze tijdperk moet voor Huygens, de trouwe Oranjeman, een harde slag geweest zijn. In 1646 was Constantijn jr. in dienst van Frederik-Hendrik getreden, en diens opvolger had de benoeming bevestigd. Maar nu was hij ambteloos. De vader probeert hem in '54 een diplomatieke missie naar Zwitserland te verschaffen: tevergeefsGa naar voetnoot2. Nog in hetzelfde jaar wil hij hem tot lid van het Hof van Holland laten kiezen: in plaats van iedereen, zoals vroeger, diensten te bewijzen, moet hij zich thans tot Jan en Alleman wenden, en slaagt er desondanks niet in, de meerderheid van het Hof voor zijn plan te winnen. Een nieuwe poging in '60 heeft evenmin succesGa naar voetnoot3. Intussen waren ook Christiaan en Lodewijk volwassen geworden. Deze wordt in '66 door zijn vader voorgesteld voor een betrekking bij de Grote Keurvorst: ook daar komt niets van terecht.Ga naar voetnoot4 Had de ongelukkige Huygens tenminste steun gevonden bij de Oranje's! Hij, die gelijk hij eens aan Amalia schreef, tientallen jaren haar Huis als een ‘chien d'attache’ bewaakte zonder dat men hem ooit één ogenblik rust gegund had (‘et n'y a si miserable esclave en Turquie, ni si povre soldat icy, à qui ceste grace ne s'accorde quelque fois’)Ga naar voetnoot5, hij die na de dood van Willem II de douairière met raad en daad bijstond in de hachelijke kwestie van de voogdij over de jonge Prins, die later nog naar Parijs, naar London, naar Zeeland reisde om in het belang van Oranje de meest onprettige karweien op te knappen, oogstte slechts de zwartste ondankbaarheid, als hij de prinselijke familie voor zijn zoons trachtte te interesseren. In '54 wordt de functie van ‘ontvanger’ | |
[pagina 20]
| |
in Geertruidenberg vrij: Constantijn stelt zich candidaat en - Amalie geeft de voorkeur aan de man van haar kamervrouw. De vader is ‘outré d'ennui’, dat hij in zijn zoon verguisd is door zulk ‘un effect de mespris’.Ga naar voetnoot1 Het volgende jaar brengt hem een nieuwe teleurstelling: tot lid van de Raad van de Prins (waarvan Huygens zelf deel uitmaakte) wordt niet Constantijn, doch de zoon van Rivet benoemdGa naar voetnoot2. De dichter lucht zijn gemoed in een nota ‘A mes fils’. Nooit heeft hij iets zo heftigs geschreven, maar Jorissen merkt hierbij met recht op: ‘Constantin Huygens n'a pas été le premier... qui ait supporté plus facilement une injustice faite à lui-même qu'un tort causé aux intérêts de ceux qu'il aimait plus qu'il ne s'aimait lui-même’.Ga naar voetnoot3 In '63, vanuit Parijs, schrijft hij aan Amalie dat, daar zij toch iemand voor een missie naar Engeland nodig heeft, Lodewijk de aangewezen man zou zijn. Maar, door de ervaring onderricht, koestert hij geen illusie meer: ‘Je suis si rebuté de présenter ce qui est de moy, que je ne puis plus résoudre de m'y hazarder...’Ga naar voetnoot4 Zijn enige troost in deze tijd is dat Christiaan, die hij - evenals diens broers - ter voltooiing van hun educatie grote reizen had doen maken, de gelegenheid te baat neemt om in Parijs met geleerden en invloedrijke mensen in contact te komen, zodat hij in 1666 door Colbert tot voorzitter van de pas gestichte Académie des Sciences aangesteld wordt, met een prachtige woning in de Bibliothèque Royale en een nog prachtiger salaris. Niet zonder een begrijpelijke fierheid ziet de vader hem vertrekken; hij vertrouwt echter aan een Franse vriend toe ‘que c'est auec beaucoup de ressentiment que je me voij priué auant mourir de la conuersation de ce garçon que j'ay subjet d'estimer à un haut point.’Ga naar voetnoot5 Een mengsel van voldoening en spijt, dat in 't vervolg na ieder bezoek van Christiaan weer tot uiting zal komen. De gebeurtenissen van '72 brachten vanzelfsprekend een grote verlichting, wat de loopbaan betreft van Constantijn en Lodewijk. Zodra de jonge Prins tot kapitein-generaal benoemd was, riep hij de oudste bij zich als secretaris. Lodewijk wordt drossaart van Gorkum. Huygens heft, vol vreugde, het ‘Nunc dimittis’ aanGa naar voetnoot6 | |
[pagina 21]
| |
Te vroeg. Daar is eerst en vooral Lodewijk, die zich in Gorkum zó gedraagt dat hem in '75 een proces wordt aangedaan, waardoor hij gevaar loopt zijn ambt te verliezen. Diep getroffen, wendt zich de vader tot de Prins: dat is allemaal laster; hoogstens heeft Lodewijk blijk gegeven van onervarenheid; als de Prins echter niet tussenbeide komt, wordt hij ‘verpletterd als een worm’. Drie maanden later smeekt hij de Prins, althans het proces te laten uitstellen, opdat de beklaagde zijn verdediging behoorlijk kan voorbereiden. Iets later nog: als Lodewijk beslist gestraft moet worden, dan neme men toch, in plaats van de definitieve schorsing, genoegen met een berisping, die de toekomst open laat.Ga naar voetnoot1 Tenslotte wordt Lodewijk (niet zonder er een veer bij te hebben moeten laten) in zijn ambt hersteld. De Prins heeft niets voor hem gedaan. Na een paar maanden rijzen alweer moeilijkheden, die een nieuwe brief van de vader aan Willem III ten gevolge hebben, een zeer mooi schrijven: vrijwel hopeloos, maar vol waardigheid en absolute toewijding.Ga naar voetnoot2 Nauwelijks waren de zaken van Lodewijk (die Gorkum verliet om lid te worden van de Admiraliteit van de Maas) enigszins in orde, of er kwam een andere bittere tijding: het traktement van Constantijn was ineens van 500 tot p.m. 60 pond gereduceerd! De vader is als ‘étonné d'un coup d'éclair’. Want, zo verklaart hij aan de Prins, het is niet alleen een kwestie van geld, het gaat om de eer: ‘Votre Excellence me pardonnera ces libertés; elle peut juger et saura, j'espère, quelque jour [ce] que c'est que les mouvements du coeur d'un père’Ga naar voetnoot3 Daar is de reeks evenwel nog niet mee afgesloten. Sinds '81 was Christiaan met verlof in Holland en - wachtte tevergeefs op een bevel uit Parijs. Louvois was hem veel minder goed gezind dan Colbert. In '84 wordt het de vader te bont, en hij vraagt zijn Parijse vrienden, inz. de heer de Beringhem, om inlichtingen. Zeker vindt hij het ‘heerlijk’ dat Christiaan nu bij hem is. Maar hij kan het niet verkroppen dat deze zó behandeld wordt. Zou men hem niet althans een deel van zijn wedde moeten betalen, met toestemming om nu eens in Frankrijk, dan weer in Nederland te zijn? Wil men hem niet meer in Parijs hebben, dan dient men dat toch op eervolle wijze te doen? Ja, men heeft tenslotte de on- | |
[pagina 22]
| |
beschaamdheid gehad om hem, als ware hij een knecht, te zeggen dat hij zijn koffer mag komen halen!Ga naar voetnoot1 Voor al die narigheid vond de grijsaard enigermate vergoeding in de aanwezigheid van talrijke kleinkinderen. Christiaan trouwde nooit, maar Susanna en Lodewijk hadden een vrij groot gezin. Constantijns nakomelingschap bleef tot één zoon beperkt, maar aan deze (die óók Constantijn heette!) hechtte zich de grootvader heel bizonder, omdat hij met zijn ouders jarenlang bij hem inwoonde. Met het oog op dat samenleven zegt de dichter in zijn Cluys-werck: Haer toekruijt was de Spijs daer mijn Tong meest naer hong,
Der oudren onderhout, en van haer lieve Iong
't Rijp-sinnighe geklapp, uijt een der schoonste Monden
Die oyt mijn' Ooghen (lett, Groot-vaders ooghen) vonden.Ga naar voetnoot2
Doch in '80 kreeg de schoondochter het van haar man gedaan dat ze verhuisden. Zeer zeker is die scheiding uiterst pijnlijk geweest voor de 84-jarige. Maar het is juist kenmerkend dat hij niet alleen niet klaagt, maar ook het jonge echtpaar in bescherming neemt tegen kwaadsprekers: maer hoort, besorgde vrinden,
Niet heel een straete weeghs en isser scheid te vinden
Van 't oud' aen 't niewe huijs, wij sien en hooren schier
Malkanders allerminst bewegen of getier,
En, waeren w'in Parijs, wij hieten naeste Buren.
God gev'het wederzyds geluckelick te duren.Ga naar voetnoot3
Het moge waar zijn dat oude mensen tot egoïsme neigen, zelfs tegenover hun kinderen: het geval van Huygens bewijst dat er gelukkig ook uitzonderingen zijn! | |
IIOver de beginselen, waarvan Huygens als opvoeder uitging, heeft hij zich nooit theoretisch uitgesproken. Wij zijn op sporadische gegevens aangewezen, óf in de documenten die zijn kinderen zelf betreffen, óf in zijn herinneringen aan de pedagogie van zijn vader, de ‘door en door verstandige man’, naar wie hij zich zo goed als altijd richt. | |
[pagina 23]
| |
Mens sana in corpore sano. De oude spreuk wordt ten eerste negatief toegepast. Het gaat niet aan, specialisten te kweken. Huygens en zijn broer zijn opgeleid ‘tot die soort van welsprekendheid die ons daadwerkelijk in 't licht van het Staatsleven van dienst zou kunnen zijn, niet in de schaduw van de Academiën’Ga naar voetnoot1. Zo muzikaal zijn zoons ook zijn, hij is niet van plan ‘groote Lutenisten van haar te maecken’; de clavecimbel leren ze ‘niet soo seer om haer gansch meester van dit spel te maken,...als om dat ick begeerde dat sij daeraf, als van het principaelste ende volmaeckste van allen, in tijden ende wijlen souden weten te oordeelen ende met verstand spreken’Ga naar voetnoot2. Positief gezien, betekende het beginsel: evenwicht en maat. ‘De zittende leervakken telkens weer te laten afwisselen met oefeningen, die lichaam en geest verfristen, was iets van het grootste belang in vader's oog’: vandaar veldspelen, springen, hardlopen en jagen. Er werd ook paard gereden, ‘om het nuttige met het aangename te verenigen, opdat wij door dit met elkaar te vermengen geen tijd zouden verliezen en tevens niet de nodige ontspanning zouden missen’Ga naar voetnoot3. De dans, op 't eerste gezicht een oppervlakkige bezigheid, brengt aan de kinderen iets wezenlijks, de maat, bij. Dit geldt ook van de gymnastiek in 't algemeen: En menig stoute sprong, schoon binnen 't juiste perk
Steeds door behoedzaamheid omschreven en besloten,
Kan 's ligchaams lenigheid en vlugheid nog vergrooten.Ga naar voetnoot4.
Men hoeft daar echter niet zonder meer uit te concluderen dat de opvoeding volgens Huygens uitsluitend of zelfs in de eerste plaats streeft naar de vorming van een harmonische persoonlijkheid. Er komen heel wat andere elementen bij, van utilitaristische en maatschappelijke aard. Waarom leren de kinderen tekenen? ‘Indien wij eens een reis moesten maken, dan zou het veel schrijfwerk uitsparen, wanneer wij direct over de vaardigheid beschikten om de merkwaardige dingen af te beelden’. Ook de ‘wapenhandel’ mag niet worden verwaarloosd, | |
[pagina 24]
| |
want de kinderen moeten ‘van alle mogelijke reisgeld’ voorzien worden ‘tegen alle beschikking van het lot’Ga naar voetnoot1. En niet minder tegen de subtieler gevaren van het gezelschapsleven. Zie die niet onbelangrijke bijgedachte n.a.v. het paardrijden: Neen! 't was mijn vaders doel, dat ik die kunst alleen
Als andren kennen zou; dat ik geen weetniet scheen
Of 't voorwerp werd van spot bij mijn tijdgenoten,
Als ongeöefend in dit tijdverdrijf der grootenGa naar voetnoot2.
De les is Huygens bijgebleven: ook zijn zoons moeten naar de manege, ‘om dienaengaende, wanneer sij buytens huys mochten komen, buyten spott van andere te wesen’. Het onderwijs in de schilderkunst heeft vooral tot doel dat de jongens later een oordeel in de voornaamste kunsten zullen kunnen vellen zonder dat iemand daar de schouders over ophaalt.Ga naar voetnoot3 Tot nu toe hebben wij geen reden gehad onderscheid te maken tussen Huygens en zijn vader. Misschien is het echter niet ondoenlijk, op pedagogisch gebied iets terug te vinden van het verschil dat Polak in zijn bekende artikel zo definieerde: ‘Wat zijn [Huygens'] persoonlijkheid betreft, zij dunkt mij in menig opzicht de type van de oud-Hollandse aristocraat, niet patriciër, maar aristocraat. Vader Christiaan, de man van een ouder geslacht, had trots vermogen, trots aanzienlijke verbindingen, trots zijn hoge post, nog altijd iets burgerlijks over zich gehad, maar Constantijn is een heer’.Ga naar voetnoot4 Huizinga heeft ons intussen deze tegenstelling niet al te scherp leren zien,Ga naar voetnoot5 maar ze bestaat ongetwijfeld. Welnu: terwijl Christiaan Huygens b.v. telkens herhaalde dat ieder, die mooi wist te schrijven, hierdoor ‘iets bezat, waarmee hij een bescheiden levensonderhoud, wat hem ook mocht overkomen, kon verdienen’, terwijl de jonge Constantijn zelf zich op de theoretische astronomie toegelegd had met het idee ‘dat die wetenschap nuttig en nodig zou zijn, aan welk beroep ik mij ook zou wijden..Ga naar voetnoot6, is er niets, maar dan ook niets waaruit men zou kunnen opmaken dat hij voor zijn kinderen ooit aan een andere toekomst gedacht heeft dan de een of | |
[pagina 25]
| |
andere, zeer hoge positie in de Staat. Weliswaar hebben in de winter '49 Christiaan en Lodewijk, die zopas in Breda afgestudeerd waren, een tijdlang de balie van Den Haag bezochtGa naar voetnoot1, maar stellig alleen om hun kennis van de rechten aan te vullen. In twee curieuse gevallen vinden wij deze principiële houding van Huygens bevestigd. Toen hij eens hoorde dat Lodewijk in Breda geduelleerd had, schreef hij geërgerd: ‘Je leur aij faict apprendre l'exercice des armes, pour la defense de leur corps, en temps de necessité, mais nullement pour s'en preualoir comme soldats, à quoij ils ne sont nij nez nij nourris’Ga naar voetnoot2. Veel later vindt hij het vreemd dat Louvois een brief geadresseerd heeft ‘à Monsieur Huygens, mathematicien’, want ‘il semble le prendre pour un des ingénieurs de ses fortifications. Je ne croyais pas avoir des gens de metier parmi mes enfans’. Officier? Ingenieur? Daar waren de kinderen van de heer van Zuilichem immers te goed voor.Ga naar voetnoot3
Anders heeft het woord ‘mathematiek’ zeker geen slechte klank in Huygen's oor. De plaats die wis-en natuurkunde in zijn pedagogiek inneemt maakt weer een verschil tussen hem en zijn vader, - een verschil dat niet, zoals het eerste, met de sociale opkomst van de familie verband houdt, maar met de vooruitgang van de wetenschappen. Vader Christiaan zag het belang niet in van de mathematiek: Schoon nutte werkzaamheid doel was zijner zorgen,
Hij wilde geenszins mij met arbeid overlaän,
Waardoor ik trager in 't beöefenen voort zou gaan
Der lotgevallen van de Grieken en Latijnen.Ga naar voetnoot4
T.o.v. de natuurwetenschappen was hij van mening ‘dat wij gemakkelijk met weinig konden volstaan, daar wij toch nooit voor de geneeskunde waren bestemd’. De zoon, integendeel, vatte voor deze ‘nodeloze studie’ een duurzame liefde op, ‘zodat ik eindelijk heb bereikt, dat er in de natuurkunde weinig dingen zich voordoen of mij worden voorgelegd, waarvan ik niet tamelijk nauwkeurig de oorzaak kan opsporen’. Maar (zo vervolgt, als om zijn overmoed te excuseren, de jonge man) ‘ik heb de vrijheid genomen overal rond te zwermen en | |
[pagina 26]
| |
alles te onderzoeken en nooit heb ik zo gezworen bij de woorden van Plato of Aristoteles, of ik was steeds onmiddellijk bereid de tegenspraak van ieder uit de laatste tijd te aanvaarden, mits ze berustte op proefondervindelijke waarheid’Ga naar voetnoot1. Geestdriftig wijdt hij uit over Fr. Bacon en Cornelis Drebbel. Doch Nog had Cartesius vernuft en schranderheid
Het nevelheir niet door zijn licht uit één verspreidGa naar voetnoot2.
Iedereen weet hoe Huygens in de daaropvolgende jaren met de Franse denker in aanraking kwam, hoe hij hem steeds weer zijn bewondering betuigde, een bewondering die trouwens veel eerder naar de natuurkundige uitging dan naar de wijsgeerGa naar voetnoot3. Het is dus begrijpelijk dat Huygens zorg droeg voor de wiskundige ontwikkeling van zijn zoons. Sinds' 43 kregen Constantijn en Christiaan les van Stampioen. De vader moet hem met beleid gekozen hebben, al is het wel waar dat hij ‘aan de toevallige omstandighied dat de uitvinder der slingeruren eenmaal zijn leerling is geweest, het te danken heeft dat zijn overigens onbekende naam aan de vergetelheid ontsnapte’Ga naar voetnoot4. In Leiden zetten de beiden hun mathematische studiën voort onder Van Schooten, die hun o.a. in de algebra van Descartes onderwees. Hij droeg er het zijne toe bij, dat Christiaan weldra de bekwaamste wiskundige van de gehele Leidse jeugd werd, zodat Mersenne hem een nieuwe Archimedes noemde en Descartes zelf over zijn eerste prestaties verbaasd stond. Huygens deelde ook niet in het volstrekte ontzag van zijn vader voor de Oudheid. Waarom zouden wij zo'n voorkeur moeten geven aan Latijn en Grieks? Ook met het oog op de taal mag men zeggen ’que toutes les nations du monde ont chez eux de quoy s'exprimer à suffisance’Ga naar voetnoot5. ‘Dit beweer ik, dat er op aarde geen volk bestaat, dat lijdt onder de armoede van zijn taal, als men het de mindere man, het de kinderen, het de vrouwen vraagt’. Dankzij P.C. Hooft en ‘andere helden’ is men eindelijk tot het inzicht gekomen, ‘dat de Hollanders ook in hun eigen taal welsprekend konden zijn’Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 27]
| |
Bovendien - en hier gaat Huygens beslist vender dan Hooft, die de Ouden alleen maar wenste te evenaren - zijn onze tijdgenoten de meerderen van de Ouden, niet slechts in de wetenschap, maar ook in de schilderkunst, en zelfs in de literatuur: het is verkeerd ‘dat wij, ons niet bekommerend om het gewichtige van de inhoud, dat bij de meesten [van de antieke schrijvers] ontbreekt, ons gewoonlijk laten misleiden door het rhythme en de gladheid der lettergrepen, tengevolge van een verachtelijke weekheid en een hoogst onbillijk vooroordeel tegen de grotere voortreffelijkheid van onze moderne, meer gerijpte tijd’Ga naar voetnoot1. Hieruit trekt hij radikale opvoedkundige konsekwenties. Laten wij toch Stevin en Grotius tot voorbeeld nemen: ‘Wat is dit immers voor een waanzin om, als men in eigen huis over een overvloed van hulpmiddelen beschikt, die bij de moeilijkheid der wetenschappen enige steun kunnen geven, die hulpmiddelen uit het eigen vaderland te verwaarlozen of te verachten, opdat de studie meer moeite zal kosten?’Ga naar voetnoot2 Aan deze gedachte heeft Huygens altijd vastgehouden: in '28 schold hij op ‘cette cruelle servitude d'aujourd'huy, de debvoir tant perdre de temps et de peine à la seule leçon des paroles Grecques et Latines’, en in '78 - dus een halve eeuw later - op de minachting waaraan allen, die geen Latijn kennen, blootstaan: Die dwaasheid niet te min kreeg de overhand alom,
En onder dezen last gaat menig jongling kromGa naar voetnoot3.
Dit alles zit volkomen logisch in elkaar. Als wij de zaak evenwel wat nader gaan bekijken, moet het ons allereerst opvallen dat Huygens niet alleen zijn betoog steeds weer met een of ander citaat uit de Oudheid doorspekt, maar ook dat zijn uitvoerigste en meest energieke klachten over het misbruik der dode talen in twee gedichten voorkomen die - in 't Latijn gesteld zijn. En wat de pedagogie betreft: in geen van al die brieven, dagboeken en andere dokumenten is er ook maar één keer sprake van het onderwijs in de Nederlandse taal, laat staan in de Nederlandse literatuur! Huygens had van de opvoeding van zijn kinderen precies kunnen zeggen wat hij zich uit zijn eigen kindsheid weet te herinneren: ‘De moedertaal werd voorgoed verbannen, het Frans echter niet, waarin wij voordurend met onze ouders converseerden, maar ver- | |
[pagina 28]
| |
der gingen wij geheel in 't Latijn op’Ga naar voetnoot1. Dat aan het Frans zo'n plaats toegekend werd, kan er onder de toenmalige omstandigheden nog wel mee door, doch het is een zonderlinge paradox dat Huygens, de ‘moderne’ geest, de kampioen van de moedertaal, die zelf eerst op 10-jarige leeftijd ernstig aan 't Latijn was gezetGa naar voetnoot2, zijn eigen kinderen hier drie jaar vroeger aan laat beginnen, en dat überhaupt het Latijn drie kwart, om niet te zeggen vier vijfde van zijn correspondentie met Bruno inneemt. Hoe deze tegenstrijdigheid te verklaren? Daarbij kan natuurlijk de gewoonte een zekere rol gespeeld hebben. Ze is als een snelle stroom, die ook de wijze voortsleept: Dan verontschuldigt hem een dwaling zoo gemeen,
En 't aandeel zijner schuld is niets of althans kleenGa naar voetnoot3.
Dit blijft niettemin een zwakke uitvlucht. Veel dieper zal de oorzaak wel liggen. Ze is, maar wij menen, te zoeken in het feit dat Huygens in dit opzicht een overgangsfiguur is, dat hij met zijn gedachten zijn tijd weerspiegelt en zelfs voorbijstreeft, terwijl zijn literaire smaak nog vast verankerd is in het XVIde-eeuwse humanisme. Hij heeft pas protest aangetekend tegen de overmacht van de Grieken en Latijnen, of hij moet bekennen: ‘Ik voor mij, die toch voor de eerwaardige Oudheid een schier bijgelovige verering koester...’ En met welk enthousiasme spreekt de grijsaard, na de nadelen van de klassieke opvoeding aan de kaak te hebben gesteld, over zijn eerste ontmoeting met Griekenland: Ik zweefde in mijne vlucht thans over Rome heen:
Gij, nieuwe schoonheid! Gij, bekoorlijk Atheen!Ga naar voetnoot4
‘Onze verstandige vader was van oordeel, dat hij hiervoor [i.e. voor het Frans] ons zeker in geen geval naar openbare scholen moest sturen, evenmin als hij dat ooit voor andere vakken gedaan had’. Niet minder dan vader Christiaan had Huygens een hekel aan ‘onbekwame schoolmeesters, die door het grote aantal hunner leerlingen zich onmogelijk voor ieder afzonderlijk konden inspannen’. Ook hij nam het ‘heilzaam besluit’, zijn kinderen’ binnen de huiselijke muren te houden’Ga naar voetnoot5. | |
[pagina 29]
| |
De taak, die hij daardoor op zich nam, kon hij uiteraard niet af zonder hulp van buiten. Zo wint hij soms - wij weten het al - raad in bij Heinsius en Barlaeus, verzoekt hij Heilersieg, leermeester in talen van Willem II, in zijn afwezigheid toezicht te houden over het werk van de jongensGa naar voetnoot1. Zijn minachting voor de schoolmeesters strekt zich niet tot de schoolboeken uit. Het zou wel overbodig zijn, hier alle boeken op te sommen, die in de briefwisseling met Bruno genoemd worden. Er zij slechts op twee werken gewezen, waarvan de auteurs vermaard zijn: de Ianua linguarum reserata aurea van Comenius en Burgerdijks Institutiones logicae. Welke zijn nu de methodes, die de zo zorgzame vader aanwendde? Wat hij niet wil, blijkt uit de volgende passage van Hofwyck: Veel' hebben sich vergeefs 't verkrachten onderwonden
Van kinderen verstand met onverstand getucht;
Veel' hebben wreedelick in eeuwigh' ongenucht
Gekluystert en geboeyt wel draghbare vernuften;
Maer die ondraghbaerlick haer's levens tyd versuften
In onwerck; dat is werck haer'driften onbevoeght,
Haer'krachten ongelijck...Ga naar voetnoot2
De 11-jarige Christiaan heeft geen zin in het opstellen van Latijnse gedichten en redevoeringen: de vader verwondert er zich over, ‘maer ick en konde noyt goet vinden het eenichsins te perssen’. Hij kan daar weliswaar niet zo gemakkelijk in berusten, dringt wat aan, maar als hij drie jaar later moet vaststellen dat hij ’noch met bevelen, noch met beloften, noch met reprochen’ iets kan bereiken, geeft hij het voorgoed op en vindt zijn troost in de ‘sonderlinghe promptidude’ waarmee het kind de mechanica, en de wiskunde in 't algemeen, beoefentGa naar voetnoot3. Geen ijzeren dwang, en ook geen nutteloze eruditie. ‘Waarlijk, als die onbenullige schoolmeesters naar mij wilden luisteren, die die zo gemakkelijke leerstof in alle denkbare omslachtige en duistere woorden hullen en...hun tere zieltjes liever door de verschrikking van allerlei geleerdheid verbijsteren dan dat zij zichzelf laten leiden door een betere methode en hun oude dwaling opgeven’, dan zou om 't even welk kindje binnen twee maanden zuiver leren zingen. Een ander voor- | |
[pagina 30]
| |
beeld: Retorische figuren moeten om praktische redenen onderwezen worden ‘maar voorwaar, wat ik u bidden mag, pedante schoolmeesters, werpt toch ook hier die geweldige ballast en overtollige krachtverspilling over boord terwille van zoveel kinderen met voortreffelijke aanleg, die onder u jammerlijk te gronde gaan!’ Zijn de figuren per slot van rekening iets anders dan de geleerde uitdrukking van hulpmiddelen, die elk mens van nature bezit?Ga naar voetnoot1 Daarom denkt hij met dankbaarheid terug aan de manier waarop zijn vader van het onderwijs alles verwijderde wat ‘met minder tegenzin en groter profijt door de praktijk en de lectuur’ kan worden ingeprent, b.v. de eigenaardigheden van de verschillende Griekse dialecten, - waarop hij de Latijnse grammatica in verzen had samengevat, ‘een in alle opzichten nuttige methode’, - waarop hij het wezen van de redekunst ‘in een luttel aantal bladzijden’ wist te comprimeren.Ga naar voetnoot2. Huygens had zich als jonge man reeds voorgenomen, al deze samenvattingen ‘vol pieteit’ voor zijn kinderen te bewaren. Hij heeft zijn woord gehouden. Hij gebruikt met Constantijn en Christiaan de door zijn vader opgestelde Institutiones oratoriae, ‘ende beviel haer de kortheid daeraf seer wel’. Om hun de elementen van de prosodie bij te brengen, bedient hij zich van een oud schrift, ‘meer kort als gansch volkomen’, maar juist daarom aanbevelingswaardigGa naar voetnoot3. Overijling is eveneens uit den boze. Na een hele lijst van van boeken te hebben gegeven schrijft Stampioen, geheel in de trant van Huygens en zeker niet buiten hem om: ‘Niet dat het dese voor verhaelde boucken, alleen sullen doen, maer daer weet oock noch toe vereist; Vooreerst een clouck verstant, ten andere geduerige naersticheidt, ende eindelijck oock een volcome lust, ende nijver tot soodanige weetenschappen die als dan, niet alle tegelyck, meer verlancksamerhand, ijder int particulier door langdurige studi connen vercregen worden’Ga naar voetnoot4. Dit beginsel geldt vanzelfsprekend ook voor de overige vakken. Een merkwaardige toepassing hiervan wordt ons al door vader Christiaan geboden. Tegen de gewone volgorde (inventie, dispositie, tropen) in heeft hij zijn kinderen met de tropen laten beginnen. Waarom? ‘De schrandere man...zag in dat de regels, die zich met woorden bezighouden, voor het kinderlijk | |
[pagina 31]
| |
begrip veel toegankelijker waren dan die, welke zaken betreffen en de ontwikkeling van ouderen vereisen. Reeds oefenden wij ons in de grammatica; van zaken werd nog in 't geheel niet gesproken’Ga naar voetnoot1 Deze overtuiging, dat men de kinderen eerst woorden, en dan pas ‘zaken’ moet voorhouden, heeft Huygens van zijn vader overgenomen. Ze bepaalt mede zijn sympathie voor Comenius. De Ianua verscheen in '31, en de schrijver was in '39 blijkbaar nog weinig bekend (Bruno heeft het toen over het werk ‘hominis alicujus Germani, Joh. A. Comenii’), maar uit een brief van de onderwijzer in '42 blijkt dat Huygens hem hoog waardeert, en dat Bruno hem ‘nuper Athenis nostris’, d.w.z. in Amsterdam, opgezocht heeftGa naar voetnoot2. Nu was het ‘realisme’ van de Tsjechische pedagoog in zijn eerste werk nog overwegend verbaalGa naar voetnoot3. Bruno handelde volkomen in diens geest als hij zijn leerlingen dikwijls naar de winkels van Voorburg meenam, ‘om de namen van allerlei voorwerpen te leren, en ook de Latijnse namen’Ga naar voetnoot4. Als de intellectuele opvoeding doelmatig is, zal de leerling daar ook plezier in hebben. ‘Spelenderwijs’ werden Huygens en zijn broer onderwezen; de vader droeg er in de eerste plaats zorg voor ‘dat niet soms onze tere zieltjes door tegenzin in het leren zouden worden afgeschrikt. Hij had zo'n prettige en fleurige methode...Dit was inderdaad een spelen, een genieten en een lieflijke wandeling door een zonnig landschap vol bloemen’Ga naar voetnoot5. Niet anders Huygens. In '38 ziet hij dat zijn oudsten zich voldoende in Caesar en Cicero verdiept hebben, ze verlangen naar iets nieuws. Hij geeft hun een exemplaar van Terentius en laat hen vrij van het ene blijspel naar het andere hollen ‘sulx wel naer haer humeur was, ende niet contrarie mijn' opinie, die altoos geoordeelt hebbe, dat men de kinderen tot walgens toe in eenerhande boeck niet en moet laten smooren, maer door allerhande subjecten ende stijlen doen wandelen, en haer stadigh in versche lusten te houden, ende niet te min te laten prouffiteren’Ga naar voetnoot6. Het weten wordt dus niet zomaar ingepompt, een zeker initiatief van de kinderen is onmisbaar. De musici in spe worden aangespoord, | |
[pagina 32]
| |
‘van haere eighene inventien op noten’ te schrijven. Laat de spontane ijver iets te wensen over, zo mag de opvoeder ruim gebruik maken van beloningen: in '38 wordt Christiaan de ‘repetitor’ van Constantijn in rekenen, en Constantijn die van Lodewijk, ‘tegen soo veel ter specie, soo aen den meester als aen den discipel’. Drie jaar later krijgen ze ‘een oortjen van yeder vers’ van de Aeneis, dat ze van buiten kennen. Op dezelfde wijze wordt hun het leren van Griekse woorden smakelijk gemaaktGa naar voetnoot1. Men vindt al geruime tijd in elke Franse boekwinkel twee reeksen spraakkunsten voor het zelfonderricht, waarvan de een ‘Les langues par la joie’ heet, en de andere ‘Les langues sans peine’. De eerste titel zou Huygens stellig hebben toegejuicht, de tweede echter niet. Want juist aan het zo zwaarwegende voorbeeld van het onderwijs in de talen kan men erkennen, dat de opvoeding in zijn oog wel zo prettig mogelijk moest zijn, maar de inspanning lang niet uitsloot. Hij, die zelf op 9-jarige leeftijd even vloeiend Frans sprak als NederlandsGa naar voetnoot2, heeft zijn kinderen steeds weer aangemoedigd, zich door mondelinge oefeningen - zelfs onder elkaar - in de vreemde talen te bekwamenGa naar voetnoot3. Maar hij waarschuwt voor het gevaar, de stevige grammaticale basis te veronachtzamen, alsof een verblijf in het buitenland dit verzuim kon goedmaken: Wie hier den kortsten weg, als veiligst, moog' begeeren,
Besta die niet alleen door volksgebruik te leeren:
O Neen! het onderwijs uit boeken duide eerst aan,
Bij mondling onderrigt, welk spoor hij in moet slaan;
Dan zal hij, ongemerkt, de reeds verkregen gaven,
Door 't dagelijksch gebruik uitbreiden en beschavenGa naar voetnoot4.
Geen ‘sorgheloosheit’ wordt geduld. Op aanwijzing van de vader gaan onderwijzer en vakmeesters heel stelselmatig te werk. Er wordt ‘dagelicx, en sonder intermissie’ geoefend, zowel bij de kleinen in schrijven en cijferen, als bij de groten die reeds aan Ovidius en Livius toe zijn.Ga naar voetnoot5 Mogen de ‘gesellen’ ook ‘meer genuchten in ernstige His- | |
[pagina 33]
| |
torien ofte andere geschriften hebben’, ze moeten, naast Caesar, ‘nuttige ende dienstighe Boecken’ gebruiken als de Progymnasmata van de Jezuïet Pontanus. Vandaar ook de grote waarde die gehecht wordt aan het opstellen van ‘Argumenta in allerhande materien’ en aan de wederzijdse ‘repetities’Ga naar voetnoot1. De noodzakelijkheid van een strenge methodiek, zoals Huygens die opvatte, zet Bruno eens in beeldrijke termen uiteen: het heeft geen zin, naar een onbekende zee zomaar onder zeil te willen gaan; wie overal is, is nergens; de kinderen dienen een zekere weg te volgen en zijsprongen te vermijden; als ze in 't honderd rondlopen, zullen ze nooit iets weten, - ‘contra profecto naturam, quae a generalioribus ad specialia progreditur’Ga naar voetnoot2. De dag-indeling leren wij uit een andere brief, eveneens uit '39, kennen. Het rooster stond tamelijk vast. Van 9 tot 10 is voor de twee oudsten Sleidanus' Breve historiarum memorabilium epitome aan de beurt, en krijgt Lodewijk een ‘thema’ gedicteerd. Het volgende uur is nu ook voor Constantijn en Christiaan aan een thema gewijd; blijft er nog wat tijd over, dicteert Bruno een paar Latijnse verzen met opzettelijke fouten tegen de prosodie, die de kinderen dan moeten opsporen. Terwijl Constantijn zijn thema in 't net schrijft, meent de onderwijzer er goed aan te doen, met Christiaan Terentius nog even door te nemen. Om 11 uur heeft Philips les in muziek van Bruno, en Lodewijk van Constantijn. Dan volgen voor de kleinen aritmetica en calligrafie. Intussen, of na het eten, mogen Constantijn en Christiaan voor hun plezier musiceren. Om 3 uur lezen ze de Tristia, ‘met groter vreugde dan waarmee die geschreven zijn’. Om 5 uur staat het hun vrij een wandeling te maken of wat te dichten als de Muzen hen toelachenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 34]
| |
Ook later, wanneer ze in Leiden studeren, is de vader erop gesteld dat alles ‘statis vicibus’ geregeld blijft. Volgens zijn instructies zullen ze om 5 uur opstaan, en van 6 tot 8 1/2 het college van prof Vinnius, hoogleraar in de rechten, herlezen. Na het ontbijt, van 9-10, gaan ze naar dezelfde luisteren. Van 10 tot 11, les bij Van Schooten. Van 11 tot 12 wordt er geschilderd en muziek gemaakt. Na het eten mogen ze uitrusten, tenzij ze behoefte voelen om zich voor te bereiden op het tweede college van Vinnius, dat van 3 tot 4 plaats heeft. Daarna lichamelijke oefeningen in de open lucht; als ze daar weinig zin in hebben, of bij slecht weer, zullen ze iets aan poëzie doen. 10 uur is bedtijdGa naar voetnoot1. In hoeverre de studenten zich aan deze normen gehouden hebben, is ons niet bekend. Wèl weten wij dat er soms iets haperde bij de kinderen. Bruno kan het maar niet begrijpen, dat ze voortdurend naar buiten verlangen, dat ze zoveel belang stellen in ‘chartis illis quae vocant volatilibus’ (fraaie parafrase voor ‘vliegers’!). Als het maar een kwestie was van een uur of twee! Maar het duurt op zekere dagen drie, vier uur, en ze blijven daaraan denken ‘relictis feriis’, zeer ten nadele van poëzie en grammaticaGa naar voetnoot2. En wat veroorloven ze zich niet tegenover hun onderwijzer! Bruno moet steen en been klagen, het is soms alsof hij de kluts zal kwijt raken. Ze gehoorzamen niet alleen niet, maar ze steken de draak met hem, ze noemen hem spottend ‘de dichter’. Zelfs de 9-jarige Lodewijk dreigt het werk te zullen staken! Zo daar niet spoedig een einde aan komt, zal men zich moeten gereed maken, de arme man ten grave te dragenGa naar voetnoot3...Was Bruno te jong? Te pietluttig? In elk geval kon het labiele evenwicht tussen vrijheid en discipline, methode en initiatief, slechts gehandhaafd worden als de vader, met al zijn liefdevolle gezag, thuis was. | |
IIIIn '47 besluit Huygens zijn aantekeningen over de jeugd van Christiaan en diens broers met God te bidden ‘dat sij het [= hun leven] conform de beginselen [het begin daarvan], tot Sijner naems eere ende haer eighen tijdelicke ende eewighe welvaert moghen voltrecken. Amen’Ga naar voetnoot4. Het spreekt van zelf dat Huygens zich veel bezig hield met | |
[pagina 35]
| |
de godsdienstige en morele opvoeding van zijn kinderen. Weliswaar zijn de sporen, die deze opvoeding in de verschillende documenten, waarover wij beschikken, nagelaten heeft, lang niet zo talrijk en niet zo precies dan dat wat betrekking heeft op de intellectuële vorming. Waarschijnlijk houdt dit onderscheid verband met het feit dat men op dat gebied meer werkt door zijn persoonlijkheid, zijn voorbeeld, al zijn doen en laten, dan door het gebruik van nauwkeurige recepten. Het uitvoerigst zijn nog Huygens' aanwijzingen t.o.v. de toekomstige Willem III. De ‘eerste en voornaamste zorg’ van de opvoeder moet erop gericht zijn dat het kind ‘incessamment des vives impulsions de l'amour et de la crainte de Dieu’ ondervindt. Zo vroeg mogelijk dient het te worden ‘apprivoisé au style de la Sainte Ecriture’. Hier komt later het onderwijs bij aan de hand van klare en beknopte catechismussen. Niet te verwaarlozen is het morgen- en avondgebed in de slaapkamer, ook niet het lezen van de psalmen in een aan de leeftijd aangepaste vorm. Het tot jongeling opgroeiende kind zal iedere Zondag twee preken, één in 't ‘Vlaams’, één in 't Frans aanhoren, en bij zijn thuiskomst verslag uitbrengen over wat de geestelijken hebben gezegdGa naar voetnoot1. In dit memorandum heeft Huygens eigenlijk alleen op het bizondere geval van het Prinsje toegepast wat hij al lang met zijn kinderen deed. Aan zijn gebruik om 's avonds ‘het Huijsgesinn ten gehoore van Gods woord ende een gemeen Gebed te versamelenGa naar voetnoot2’ is hij voorzeker trouw gebleven tot er niemand meer bij hem woonde. Aan zijn naar Leiden vertrekkende zonen drukt hij het op het hart dat ze twee keer dagelijks, onmiddellijk na het opstaan en vóór ze naar bed gaan, een hoofdstuk uit het Nieuwe Testament in 't Grieks moeten lezen en in de moedertaal hun gebeden doen. 's Zondags zullen ze naar twee predikanten gaan luisteren, een Nederlands en een Frans sprekende (om tegelijk de ziel en het oor te vervolmaken: alweer deze voor Huygens zo kenmerkende wens om twee vliegen in één klap te vangen), en een uur of twee besteden aan de meditatie over de Schrift en de geboden. De vader smeekt tenslotte de zegen af van God, die ze, daar twijfelt hij niet aan, ‘onophoudelijk voor ogen zullen hebben’Ga naar voetnoot3. Aan voorschriften van zedelijke aard laat hij het in dit schrijven ook niet ontbreken. Naar publieke bijeenkomsten of lezingen zullen ze | |
[pagina 36]
| |
altijd samen gaan en zich slechts bij uitzondering op de pleinen laten zien. Ze dienen magistraat en professoren te eerbiedigen. Hun vrienden moeten ze, zo mogelijk, onder schitterende en geleerde jongelui gaan zoeken, in elk geval echter onder de eerlijken en werklustigen. De leeglopers en de boosaardigen zullen ze mijden ‘als de pest’, maar tegenover allen correct blijven. Soortgelijke raadgevingen krijgt ook Lodewijk mee op zijn eerste reis naar Engeland. Hier is een ondertoon van fierheid waarneembaar: de vader weet, wat hij van de opvoeding verwachten mag, die zijn zoons bij hem genoten hebben. Lodewijk ‘se gardera sur tout de ceux qui portent les moindres marques d'impiété, d'yvrognerie ou d'autre sorte de desbauche, en faisant tousiours paroistre dans son aversion au mal, de quelle maison il sort, et que c'est de la nourriture qu'il y a reçeue au pris de la dissolution qui règne en d'autres’Ga naar voetnoot1. Laten we twee feitjes berichten die, op zichzelf miniem, nochtans een licht werpen op de oprechtheid en teergevoeligheid die Huygens bij de kinderen trachtte te ontwikkelen. Constantijn - hij was toen 13 - zou eens een van zijn Latijnse gedichten aan Barlaeus sturen. Bruno wenste het eerst in te zien, om het eventueel wat te kunnen verbeteren. Maar de knaap weigerde pertinent en verklaarde dat hij liever over een of andere fout wilde blozen dan over een onverdiende lof. Dit antwoord brengt de vader in verrukking, en hij kan niet nalaten, hier aan zijn vriend over te vertellen: ‘Vide, quam vere pater sim...’ Enige jaren later, in '48, zijn Christiaan en Lodewijk in Breda. Aan de Illustere School is een zekere Brosterhuizen verbonden, die geen studenten heeft en die vooral over de tong gaat omdat hij zijn huishoudster heeft moeten trouwen. ‘J'ai fay leçon bien expresse à mes enfans, schrijft Huygens naar deze aanleiding, et leur defens serieusement d'avoir part à l'insolence de jeunes ou de vieulx, qui se plaisent à insulter à ce pauvre garçon, duquel il faict moins bon se rire que d'en avoir pitié; que ceux qui sont debout ont à se garder de trebucher’.Ga naar voetnoot2 Veel droeg tot het effect van zulke vermaningen de sfeer bij die Huygens om zich heen wist te doen heersen, een sfeer van vertrouwen en van opgewektheid. Uit zijn eigen jeugd kan hij zich maar één pak slaag herinneren, helemaal in 't begin. Zijn vader had een hekel aan al die stokken en roeden waarvan ‘de meesters tegenwoordig nogal onverstandig een al te | |
[pagina 37]
| |
kwistig gebruik maken’, op het gevaar af ‘aan hun woorden alle gezag [te] ontnemen’Ga naar voetnoot1. Hij zelf is geen principiële tegenstander van gestrengheid in de opvoeding. Doch men dient te straffen met bedachtzaamheid, niet voor aller ogen, en wel zó dat de straf altijd meer naar honing smaakt dan naar gal. Alleen wanneer het kind zich stug en verstokt toont, mag men iets harder ingrijpen, maar ook dan met de passende gematigdheid; het zal steeds de ondeugd om haar lelijkheid leren haten en naar de deugd streven uit geoorloofde ambitie, en omdat haar schoonheid zelf de liefde verdient van ‘toute ame bien née’Ga naar voetnoot2. Bij hem thuis was van nog zo behoedzaam toegediende straffen praktisch geen sprake. Christiaan was, als baby al, ‘met goetheit, soo wel als den anderen [= Constantijn] te gouverneren’. Uberhaupt kan Huygens God danken ‘insonderheit van haere gehoorsaamheit ende geschicktheit, want sij noyt in'tminste en streeden tegens yet dat ick beval’. Lodewijk kwam wel bijwijlen ‘aan 'tkrijten...om d'eene of d'andere beuseling, sonderling in'tverbeuren van duyt-boeten, daer hij noode af scheide, en van andere seer scherp wiste te manen’ [Wij moeten hierbij aan de 40 jaar later juist door zijn beruchte boeten-systeem ontstane geschillen met de Gorkumers denken!], en dan was hij ‘wat qualick daer uyt te krijgen, maer en duerde evenwel niet, ende was sijne jonckheit lichtelijk te vergeven’Ga naar voetnoot3. De spontane gehoorzaamheid van de kinderen, het vertrouwen tussen hen en de vader zou niet zo gemakkelijk tot stand zijn gekomen als deze een sombere natuur was geweest. Zeker was hij ‘verstandig’, en wel ‘bijna van de wieg tot aan het graf, één-en-negentig jaren lang’Ga naar voetnoot4. Zeker kende hij ‘geen lecker onderscheid van gerechten’, en bezigde ‘den Wijn als Rhabarber, tot behulp vande maghe’.Ga naar voetnoot5. Zeker verafschuwde hij alle hazardspelen. Maar hij hield van schilderen en tekenen, van boetseren en draaien. Wij hebben hogerop al gewag gemaakt van de muziekavondjes die hij met zoveel genoegen om de week organiseerde in zijn smaakvol ingerichte huis op het Plein. Hij was ook niet wars van fatsoenlijk dansen, en zelfs niet van ballen en kegelenGa naar voetnoot6. Elke | |
[pagina 38]
| |
gezonde ontspanning was hem welkom, en wij kunnen ons voorstellen dat, als de kinderen er aan deden, hij zich gaarne bij hen voegde. In '43 tekent hij b.v. op dat hij, van de oorlog terugkomende, van het mooie weer geprofiteerd heeft om een dag of zes vrolijk met zijn kinderen in Zuilichem door te brengenGa naar voetnoot1. De gedachte aan dit intieme samenzijn met de zijnen zal de grijsaard nog bekoren: Zoo ga't u allen wel in 't wisselbeurtig leven!
Ziet daar uw zorgen door vermaak van 't hart gedreven;
Dit toch was Hofwijks doel. Zoo leefden wij. Een lot,
Zoo heilrijk, als het mijn', zij u verleend door God.
O Mogt'ik, dierbaar kroost! door voorbeeld en vermanen
U 't spoor van ware vreugd, van wel te leven banen.Ga naar voetnoot2
Een goede illustratie van de geest, waarin hij hun die ‘wellevenskunst’ bijbracht, wordt ons geleverd door het incident Paravicino. Deze was een Italiaan die in Leiden een pension hield en bij wie Constantijn en Christiaan vanaf 11 mei '45 gingen logeren. Nauwelijks zijn ze aangekomen, of een woordwisseling vindt plaats tussen Paravicino, die hun een gecompliceerd reglement, met strafbedreigingen erbij, voorhoudt, en Constantijn, die te kennen geeft dat hij en zijn broer geleerd hebben het goede te doen ‘non metu mulctarum, sed amore recti’. De Italiaan wendt zich tot de vader - en ontvangt vanuit het legerkamp een gepeperd antwoord, uiteraard in Dante's taal. De jongens zijn bij hem nooit aan zulke bepalingen onderworpen. Hij heeft het gelukkig niet nodig gehad om hen hardvochtig te behandelen, zachtheid en vaderlijke vermaningen zijn altijd voldoende geweest. En nu zij als mondige mensen op een eervolle vrijheid aanspraak mogen maken, gaat het niet aan, deze te willen besnoeien door hun een nutteloos juk op te leggen. ‘Betreffende het uitgaan 's avonds, Ued. zal wel zo goed zijn om hen in redelijke bewoordingen te waarschuwen: ze zullen zich eerder daardoor laten overtuigen dan door de een of andere bindende wet’. Zouden ze echter soms een stommiteit uithalen, dan wenst hij so spoedig mogelijk op de hoogte te worden gebrachtGa naar voetnoot3. Deze laatste voorzorg, die ietwat uit de toon valt, was misschien toch niet overbodig. Dit blijkt uit een ander incident, dat wij reeds in | |
[pagina 39]
| |
ander verband vermeld hebben: het duel, waartoe Lodewijk zich eens in Breda liet verleiden. De vader raakt geheel buiten zichzelf. Hij stuurt brief op brief naar het bestuur van de Illustere School, overstelpt het met verwijten. Als het euvel niet tegengegaan wordt, betekent dit de ondergang van de instelling. Aan alle studenten moeten de degens onmiddellijk worden afgenomen. En waarom deze verontwaardiging, die toch op 't eerste gezicht in geen verhouding staat tot haar oorzaak? De verklaring brengt een zinnetje waarin Huygens het heeft over ‘cette témérité, qui jusques ores a été chose inouïe entre les miens’. Met andere woorden: de vader kan er zich maar niet bij neerleggen dat het vertrouwen, dat hij in zijn kinderen stelde en waarop zijn gehele pedagogie berustte, déze keer beschaamd wasGa naar voetnoot1.
Weldra moet Huygens evenwel ingezien hebben, dat zo'n uitzondering de regel slechts bevestigde. Het zou onbegonnen werk zijn, de resultaten van de morele opvoeding in 't algemeen te willen peilen. Zoveel kunnen wij echter met beslistheid beweren: in weerwil van alle verschillen in karakter en levensomstandigheden is de verhouding van de kinderen onder elkaar en hun houding tegenover de vader steeds zodanig gebleven dat ze aan diens pedagogische methoden alle eer aandoen. De briefwisseling tussen Den Haag en Parijs, wanneer Lodewijk en vooral Christiaan in de Franse hoofdstad verblijven, en ook tussen Den Haag, Parijs en Madrid, waar Lodewijk in '60-'61' een paar maanden doorbrengt, is heel druk en, voorzover de toenmalige stijl dit toeliet, hartelijk. Ook Susanna en Doublet, haar man, nemen hieraan deel, en wel zo, dat ze zich menen te moeten verontschuldigen als zij eens wegens ziekte 2 of 3 ‘ordinaires’ hebben laten voorbijgaanGa naar voetnoot2. Christiaan informeert met onrust naar de gezondheid van zijn zuster, wanneer ze in het kraambed ligt, met gemoedelijkheid naar de vorderingen van al die neefjes en nichtjes. De trouwplannen van Constantijn en van Lodewijk komen herhaaldelijk te berdeGa naar voetnoot3. Bij de geboorte van Lodewijks eerste zoon feliciteert Christaan de jonge vader even warm als deze hem kort tevoren geluk gewenst had met de uitvinding van de zakhorlogesGa naar voetnoot4. In de ambten waarnaar zijn broers solliciteren, of die ze eindelijk gekregen hebben, stelt Christiaan eveneens veel belang. Midden in het oorlogsjaar | |
[pagina 40]
| |
1672 ziet hij kans te vragen of Constantijn als secretaris van de Prins behoorlijke commiezen heeft. Zeer gelukkig is hij bij Lodewijks benoeming in Gorkum, en des te meer ontgoocheld door de opstand der ‘mutins et légers citoyens’ aldaarGa naar voetnoot1. De genegenheid is wederzijds. Nooit is dit duidelijker gebleken dan in '70, toen Christiaan te Parijs ernstig ziek werd. Alles is in rep en roer. Lodewijk wordt er door de familie heengestuurd, om hem zo spoedig mogelijk naar Holland terug te brengen. De huisarts, Dr. Liebergen, wordt keer op keer geraadpleegd en zijn advies getrouw naar Parijs doorgegeven. Men vraagt zich af, of de zieke niet in kleine dagreizen naar Gent zou kunnen komen, waar men hem dan per schip zou gaan halen.Ga naar voetnoot2 Later, als Susanna en Constantijn horen, dat Christiaans salaris door de koning een tijdlang niet uitbetaald is, ondervinden ze dit verzuim alsof het henzelf betrofGa naar voetnoot3. Na zijn definitieve terugkeer richt hij zich in Hofwijk in, maar eerst logeert hij vier maanden bij Constantijn, die daarvoor geen vergoeding wil aanvaarden. De oudste probeert hem ook door bemiddeling van de Prins een betrekking te verschaffen, en leent hem intussen 2.000 pondGa naar voetnoot4. Toen was Huygens sinds kort dood. De saamhorigheid van zijn kinderen moet hem tot aan zijn laatste ogenblik met grote voldoening hebben vervuld. Zelf had hij zich altijd in hun dankbaarheid mogen verheugen. Niet alsof alles steeds van een leien dakje was gelopen. Vooral de financiële kwestie heeft tot zekere wrijvingen geleid. Bekend is dat Huygens vrij erg op de centen was. Hij leende niet graag: ‘Ick verschiet als ick van verschieten hoor’. Hij had het land aan elke onnodige uitgave: Verr van mijn' kinderen zy' t roeckeloos verquisten:
'K hadd beter niet geweest, dan dat sy 't van my wistenGa naar voetnoot5.
Geen gevaar! In deze uiterste zuinigheid verraadt zich misschien iets van Huygens burgerlijke afkomst. Om echter zijn houding in het vervolg rechtvaardig te beoordelen, vergete men niet dat hij jarenlang zijn | |
[pagina 41]
| |
ambteloze zoons aan de kost heeft moeten helpen: geen wonder dat hij rekenschap eiste van het gebruik dat ze van zijn geld maakten, en dat hij bovendien aan de toekomst dacht. In alle geval liet de contrôle niets te wensen over. In '57 vraagt Christiaan zich af of de vader het wel goed zal vinden dat hij een tweede knecht in dienst genomen heeft. De koop van een nieuwe pruik geeft Constantijn in '63 aanleiding tot heel wat hoofdbreken. Bij zijn terugkeer uit Orange moet Huygens herstelwerken in Zuilichem laten uitvoeren en - krimpt de jaarlijkse rente van zijn zoons in. Niet zonder moeite krijgt Lodewijk al de onkosten terug, die hij gemaakt heeft om Christiaan in Parijs op te passenGa naar voetnoot1. Zo is het begrijpelijk dat de broers zich af en toe niet kunnen weerhouden, een zucht te slaken of de terechtwijzingen van ’il signor Padre’ zomaar ad acta le leggenGa naar voetnoot2. Deze uitdrukking- ‘il signor Padre’-, die vrij vaak in de correspondentie van de broers voorkomt, is wel gemeenzaam, ze mag geenszins als oneerbiedig worden geïnterpreteerd. De kiesheid van de zoons tegenover hun oude vader spreekt uit meer dan een bizonderheid, het meest allicht uit de toverlantaarn-episode in '62. Christiaan was toen in Den Haag en zijn vader (met Lodewijk) in Parijs. De vader verzoekt hem nu, een lantaarn te bouwen ‘avec 2 ou 3 diverses peintures dont elle fasse la représentation’. De bedoeling was blijkbaar, de Fransen wat te epateren. Christiaan beschouwt dat als een ‘bagatelle’, die hem nog wel belachelijk zal kunnen maken, doch het komt niet bij hem op te weigeren. Veertien dagen daarna stuurt hij dan ook het toestel aan Lodewijk, maar intussen heeft hij daar iets op gevonden: hij zet zijn broer uiteen hoe deze het heimelijk zal moeten aanleggen opdat de lantaarn niet werkt! Dit alles ‘parce qu'il me semble que ου πρεπει à mon Pére de faire jouer de telles marionettes au Louvre’.Ga naar voetnoot3 Is dat niet ontroerend? En met welke interesse vraagt Christiaan zijn broer naar het verloop van de netelige onderhandelingen die de vader aan het Franse hof voert! Hoe verheugt hij zich dat deze, ondanks de slepende gang van zaken, zich niet verveelt en de tijd weet te verdrijven!Ga naar voetnoot4 Op zeker ogenblik komt Lodewijk terug, maar dan wordt hij bij de vader in Parijs door | |
[pagina 42]
| |
Christiaan afgelost. Na verloop van tijd verlangt deze weer naar Holland, doch ‘Ik zie niet in, schrijft hem Constantijn, hoe Gij il signor Padre alleen, zonder iemand van zijn kroost, zoudt kunnen laten’, en Christiaan is het in zijn antwoord met hem eens. Mocht Huygens van Parijs naar Engeland vertrekken, dan zou zijn tweede zoon misschien naar huis reizen, anders zal hij het niet over zijn hart krijgen om van hem weg te gaanGa naar voetnoot1. Niet minder voorkomend tonen zich de andere kinderen. In '69 wordt aan Lodewijk een - zeer welkome - missie naar Spanje in 't vooruitzicht gesteld, maar er is een groot bezwaar, en wel ‘l'aage del signor Padre’, die hij dan naar alle schijn niet terug zou zienGa naar voetnoot2. Zeer ongerust maken zich Susanna en haar man in '80, op het ogenblik dat Constantijn en zijn gezin het huis van Huygens gaan verlaten. Hoe jammer dat niets hen [d.w.z. haar!] van dit besluit heeft kunnen doen afzien! Als Christiaan, die er al twee jaar niet meer geweest is, de zomer in Den Haag zou kunnen komen doorbrengen, zou dit de eerste eenzame maanden van de oude man draaglijker maken. Aldus de goede Doublet. In verscheidene daaropvolgende brieven herhaalt Susanna deze suggestie en beschrijft uitvoerig (ze weet dat haar broer daar zelfs uit de verte belang in stelt) de nieuwe organisatie van het huis. Zij en haar man zullen hun best doen om de arme Padre afleiding te gevenGa naar voetnoot3. Hier zorgde hij overigens ook zelf voor: daarvan getuigt het Cluyswerck. En wanneer de meer dan 80-jarige tussen die duizend bezigheden in - op weg naar de Raad van de Prins, temidden van zijn verzamelingen, in de muziekkamer of aan de draaibank - terugdacht aan de wijze waarop hij zich van zijn taak als opvoeder gekweten had, mocht hij waarlijk niet ontevreden zijn. Hij had tijd noch inspanning gespaard, hij was in de volste zin vader geweest.
Het loont de moeite, hem ook van deze sympathieke, zij het (voor de literair-historicus) secundaire kant te benaderen. In zijn bespreking van dr. Van Trichts bekende boek over P.C. Hooft schreef eens onze collega F.W. van Heerikhuizen: ‘Hooft moge dan drie eeuwen op een biograaf hebben moeten wachten, hij heeft toen dan ook meteen | |
[pagina 43]
| |
een goede gevonden’Ga naar voetnoot1. Zullen wij in 1987, n.a.v. de 300ste herdenking van Huygens' dood, in soortgelijke termen een standaardwerk over de schrijver van de Korenbloemen kunnen toejuichen? Laten wij het maar hopen, zonder ons de ontzaglijke moeilijkheden te ontveinzen waarop de eventuële biograaf zou stuiten. Huygens heeft niet alleen buitengewoon lang geleefd, hij is ook met zoveel mensen in aanraking gekomen, hij heeft zo vele grote en kleine gebeurtenissen meegemaakt, zo verschillende werkzaamheden ontplooid! Moge de bescheiden studie, die ik vandaag aan Uw welwillende aandacht voorgelegd heb, een steentje bijdragen tot het grote werk. |
|