Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1957
(1957)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
naar het oordeel van de Commissie verscheidene werken in aanmerking, hetgeen uiteraard geleid heeft tot uitvoerige discussies. Als resultaat hiervan stelt de Commissie voor, de prijs toe te kennen aan de Vlaamse essayist en criticus C. Bittremieux, voor zijn boek getiteld: De dichter Jan van Nijlen (G.A. van Oorschot, Amsterdam 1956). De Commissie waardeert dit boek als een indringende ontleding en fijnzinnige karakterisering van een dichterschap, dat temidden van de Vlaamse letteren een geheel eigen aard van inkeer en zelfbeheersing bezit, en daardoor een tot het wezen gaande verkenning van nature bemoeilijkt. Niettemin is de heer Bittremieux erin geslaagd zowel het werk als ook via het werk de mens Van Nijlen van-binnen-uit te benaderen. Voorzien van een volledige kennis inzake de gepubliceerde teksten, ook voorzover ze niet in de Verzamelde Gedichten zijn opgenomen, heeft de schrijver de innerlijke ontplooiing van het door hem bewonderde dichterschap nagespeurd, en het in even gevoelige als zakelijke aanduidingen beschreven. Bijzonder verdienstelijk zijn de rake, nuchtere maar tegelijk zinvolle typeringen, waarin Bittremieux zijn analyses samenvat, zoals ‘Er gaat een dakloze door deze verzen’. Hij karakteriseert Van Nijlen als de dichter van het heimwee, maar in de loop van zijn betoog krijgt dit woord ‘heimwee’ een telkens wisselende, in diepzinnigheid toenemende betekenis: zonder het algemeen-romantische van dit begrip te miskennen, geeft Bittremieux er een interpretatie van, die persoonlijk is en uitsluitend op de dichter Van Nijlen toepasselijk. Hij belicht door vergelijking van teksten een groeiproces, dat zowel dichterlijke als menselijke aspecten heeft: een rijping van het inspirerende verlangen, en tegelijk een stijging tot volmaakte beheersing van woord en versbouw. Het meest bewonderenswaardig is wel, dat de schrijver zijn commentaar heeft weten vrij te houden van iedere kritische hovaardigheid of eigenzinnigheid, en zich een zelfbeheersing heeft opgelegd, verwant aan die welke Jan van Nijlen kenmerkt. Men mag dan ook zeggen, dat dit belangrijke boek over een belangrijk dichterschap z'n wezenlijke kwaliteiten te danken heeft aan een innerlijke verwantschap tussen de schrijver en de door hem beschreven kunstenaar. Geen andere bekommering dan begrip voor de poëzie schijnt hem te hebben gestuwd, geen andere taak heeft hij nagestreefd, dan dit begrip zo helder, zo eenvoudig en zo volledig mogelijk tot uiting te brengen. Het boek van Bittremieux is in de volste zin van het woord een essay: het is een persoonlijke poging om Van Nijlens dichterschap tot in de | |
[pagina 133]
| |
kern te verstaan. De onvermijdelijke kennis van allerlei biografische en bibliografische détails is als een vanzelfsprekendheid in dit werk aanwezig, maar heeft nergens een schoolse, studieuze trek ten gevolge gehad. Het is een boek zonder voetnoten, de documentatie heeft zich beperkt tot de voorbereiding, zonder zich te doen gelden in de uitvoering. Bittremieux heeft ten aanzien van Jan van Nijlens poëzie blijk gegeven van een even meesterlijke als speelse beheersing van de moeilijke stof. Mede door z'n evenwichtige bouw en z'n fraai verzorgde stijl mag dit boek gelden als één der belangrijkste essays, die er in jaren in ons taalgebied zijn geschreven.
(w.g. D.A.M. Binnendijk, Pierre H. Dubois, P. Minderaa, J.W. Schulte Nordholt, G. Stuiveling).
Overeenkomstig dit advies heeft het bestuur de prijs toegekend aan C. Bittremieux voor zijn essay over Jan van Nijlen. |
|