VI. Financieel verslag
Op 4 juni 1957 hebben de ondergetekenden, Prof. Mr H.F.W.D. Fischer, lid, en Dr W.R. Juynboll, lid van het bestuur, daartoe aangezocht door het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, een onderzoek ingesteld naar het beheer van de penningmeester over de gelden van de Maatschappij over het jaar 1956.
Wij hebben bevonden, dat de in het kasboek in ontvangst en uitgaaf geboekte gelden door de nodige verantwoordingsstukken zijn gedekt, en dat het saldo per 1 januari 1957, zijnde ƒ 7531,75, juist is en overeenkomt met het saldo der rekening en verantwoording over het jaar 1956, welke verantwoording in het daartoe bestemde register is ingeschreven. Ook de verantwoording van de gelden van het Vaste Fonds, het Van der Hoogt-Fonds, het Wijnaendts Francken-Fonds en het fonds Kosten Eigen Uitgaven der Maatschappij werden in orde bevonden.
In verband met een en ander geven de ondergetekenden de ledenvergadering in overweging om aan de penningmeester décharge te verlenen voor het door hem over het jaar 1956 gevoerde beleid.
De ondergetekenden wensen nog het volgende op te merken:
De contributieverhoging heeft enige verhoging van inkomsten ten gevolge had.
De jaarlijkse reservering van ƒ 200.- voor de Prijs voor Meesterschap, die het voorafgaande jaar was achterwege gebleven, is, ingevolge de raad, gegeven door de kascommissie voor het jaar 1955 (zie Jaarboek 1955-1956 blz. 163) weer geschied, en wel zo, dat alsnog over 1955 ook ƒ 200.- is gereserveerd, zodat die reserve thans ƒ 400.- bedraagt.
Aan de jaarvergadering zal weer toestemming moeten worden gevraagd de overschrijving van 10 % der inkomsten naar het Fonds Kosten Eigen Uitgaven niet te doen plaats vinden, zulks in verband met de financiële toestand van de Maatschappij. Ondergetekenden vragen zich af, of deze geregeld terugkerende dispensatie van het bij art. 60, lid 3 van de Wet imperatief voorgeschrevene eigenlijk wel geoorloofd is, en of het daarom niet beter ware deze bepaling uit de Wet te schrappen, ook omdat de financiering van de uitgaven van de Maatschappij thans op andere wijze kan geschieden dan voorheen; bij dit laatste denken ondergetekenden aan de bijdragen van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek.