| |
| |
| |
II. Verslag van de secretaris
II. De aangelegenheden, die in het afgelopen verenigingsjaar de activiteit van het bestuur hebben bepaald, zijn van velerlei aard geweest. Al heeft dit noodzakelijker wijze tot decentralisatie van de werkzaamheden, tot verdeling van de verantwoordelijkheid en meer persoonlijk initiatief geleid, toch is het wederom de persoonlijkheid van de voorzitter geweest, die aan dit alles richting heeft gegeven. Ondanks overdrukke ambtsbezigheden en huiselijke zorgen heeft Prof. Minderaa met onvermoeide ijver en energie de belangen der Maatschappij behartigd door enerzijds de grote lijn in het oog te houden en naar een zo harmonieus mogelijke samenwerking in het bestuur te streven en door anderzijds tot de kern door te dringen van enkele zaken, die reeds lang, te lang zelfs, hangende waren of zich in een ongewenste richting hadden ontwikkeld. Hij heeft zich daarbij op de volledige medewerking van penningmeester en bibliothecaris kunnen verlaten, van wie dan ook dit jaar bijzonder veel aan inzicht, doorzettingsvermogen en kostbare tijd is geëist. Dit in lijnrechte tegenstelling tot enkele bewijzen van teleurstellend onbegrip inzake de omvang en aard van de verantwoordelijke taak van het bestuur en een sterk verflauwende belangstelling van de kant van de leden. Op het laatste heeft de voorzitter in zijn inleidend woord reeds in het algemeen gewezen; dit verslag zal zijn bewering met cijfers moeten staven. Dat de penningmeester, voor wie de ondankbare taak van de sanering van de financiële positie der Maatschappij is weggelegd, ondanks herhaalde aanmaningen tot betaling van achterstallige contributies, tot ingrijpende maatregelen jegens de wanbetalers is moeten overgaan en dat verschillende van hen als lid geschrapt of als boekleden genoteerd moesten worden, met dien verstande, dat zij geen bescheiden of jaarboek meer zullen ontvangen, stemt tot ontmoedigende teleurstelling. Daartegenover staat, dat door enkele leden aanzienlijke bedragen aan de Maatschappij zijn gelegateerd en dat een rondschrijven aan de leden om het Bibliotheekfonds met een geldelijke gift te steunen, een prijzenswaardige reactie van een lid op het sombere verslag van de bibliothecaris op de vorige Jaarvergadering, niet zonder resultaat is gebleven. De bibliothecaris, gedurende het gehele jaar de gastheer van het bestuur, dat zich in diens kamer, als vroeger in het gebouw Rapenburg 61, is gaan thuis voelen, heeft, ter handhaving van het peil der nieuwe aanwinsten, met het kleine bedrag, dat hiervoor kon worden
| |
| |
uitgetrokken, gewoekerd en heeft tijd noch moeite gespaard om ook anderszins het aan hem toevertrouwde boeken- en handschriftenbezit der Maatschappij met aanwinsten te verrijken. Zijn aandeel in de pogingen om het Departement voor de noodlijdende toestand der Maatschappij te interesseren en ook het bestuur van het Prins Bernhardfonds van het belang harer werkzaamheden op het gebied der Nederlandse cultuur te overtuigen, is typerend voor de positie, die de bibliothecaris in het bestuurscollege is gaan innemen. Ook inzake de door de voorzitter genoemde kwestie van de oprichting van een museum voor de Letterkunde, waarvan de gevolgen voor de Maatschappij vooralsnog niet zijn te overzien, hangt veel van het beleid van de bibliothecaris af. Van allen, die het wel en wee der Maatschappij ter harte gaat, is de heer Kessen dan ook grote dank verschuldigd.
Een bezoek van voorzitter en secretaris aan Groningen ter bespreking van de contacten tussen Leiden en de Afdeling voor de Noordelijke Provinciën heeft ver strekkende gevolgen gehad. De gerechtvaardigde ontevredenheid van het Afdelingsbestuur, o.a. de regeling van de financiën en de vertegenwoordiging van leden uit het Noorden in de Vaste Commissiën betreffende, bleek haar oorsprong te vinden in beloften, bij de oprichting door het hoofdbestuur gedaan, die echter, getoetst aan de praktijk, in de loop der jaren veel van hun oorspronkelijke inhoud ingeboet hebben. Volgens afspraak heeft daarop het bestuur der Noordelijke Afdeling voorstellen ingediend, de hiervoor genoemde punten betreffende, die na uitvoerige bespreking in het bestuur en de Vaste Commissiën, vrijwel ongewijzigd in de beschrijvingsbrief zijn afgedrukt en slechts op de accoordbevinding van de Jaarvergadering wachten om als wijzigingen en aanvullingen in de Wet te worden opgenomen. Het kan het Afdelingsbestuur niet meer dan Voorzitter en Secretaris verheugen, dat thans een bevredigende oplossing in zicht is, vooral waar het verenigingsleven in het Noorden blijkt te bloeien onder de voorzitter Dr De Buck en de secretaresse Mevr. Hartgerink-Koomans. Dat in de besprekingen over de contacten met de Afdelingen geen verschil tussen de Noordelijke en Zuid-Oostelijke Provincies is gemaakt, moge vanzelfsprekend zijn. De tegenstand van het bestuur uit Nijmegen, het streven naar een volgens Leiden niet te verantwoorden autonomie der aldaar gevestigde Afdeling, waarin helaas een tekort aan vertrouwen in een wetenschappelijke en door de geest der Maatschappij gewaarborgde samenwerking onmiskenbaar is, zijn symptomen, waarvan het bestuur
| |
| |
het voortduren met bezorgdheid gadeslaat en die een domper op de met het Noorden verkregen resultaten zetten. Moge ook hier de bevredigende oplossing gevonden worden.
Wat België betreft, waren de verhoudingen nog moeilijker; op de stevige grondslagen, bij de oprichting van de Belgische tak gelegd, bleek niet meer dan een luchtkasteel te zijn opgebouwd, waarvan alleen de muren hecht genoeg waren om elk geluid, dat mogelijk naar het Noorden zou kunnen doordringen, in de kiem te smoren. Bezoeken aan Brussel, brieven, uitnodigingen, niets mocht baten. De ongewenstheid van de toestand deed het bestuur besluiten, geheel andere wegen in te slaan, waarbij het to be or not to be van de Belgische tak als het enige alternatief gold. De secretaris, de 29ste November 1952 als vertegenwoordiger der Maatschappij te Brussel aanwezig bij de huldiging van de spreker van deze middag, Dr Julien Kuypers, kon officieus de besprekingen openen, die daarna in December in Den Haag door de voorzitter werden voortgezet. Ook van Belgische kant werd de onhoudbaarheid van de toestand volledig erkend en verklaard uit de geringe behoeften aan een instelling als de door de Maatschappij geschapen Afdeling. Een voorstel tot algehele reorganisatie zou alleen tot een bevredigende oplossing kunnen leiden. De voorzitter heeft het zich tot een eer gesteld die oplossing te vinden en haar in de vorm van een conceptbrief aan het bestuur van de Belgische Tak doen toekomen, dat, behoudens enkele kleinigheden, daarmee geheel accoord kon gaan. Dit voorstel is eveneens in de beschrijvingsbrief afgedrukt met de bedoeling, na goedkeuring van de vergadering, in de Wet te worden vastgelegd.
In Zuid-Afrika breidt de Afdeling zich gestadig uit; de stroefheid, waarop de voorzitter reeds even gedoeld heeft en die uitsluitend de samenwerking der secretariaten betreft, vindt hoofdzakelijk haar oorsprong in enkele technische moeilijkheden en in het feit, dat in het contact via bescheiden e.d. een tussenschijf ingeschakeld moet worden. Er zijn echter thans tussen de heer Oudschans Dentz en de secretaris enerzijds en tussen laatstgenoemde en de Firma Brill anderzijds zulke maatregelen getroffen, dat onaangename verrassingen in het vervolg voorkomen kunnen worden. Dat Prof. Boshoff dit verenigingsjaar de serie maandvergaderingen heeft kunnen openen en tevens met de Commissie voor Zuid-Afrika besprekingen van mogelijk ver gaande betekenis heeft willen voeren, moge symbolisch zijn voor de verdere
| |
| |
samenwerking met de leden in Zuid-Afrika ter versteviging van de eenheid der culturele belangen.
En thans het verenigingsleven in Leiden zelf. De maandelijkse vergaderingen werden gehouden op de Zaterdagmiddagen van 17 Januari, 14 Februari, 14 Maart en 11 April 1953 en op de Vrijdagavonden van 21 November en 12 December 1952 en 8 Mei 1953, terwijl op Woensdagavond 1 April een buitengewone bijeenkomst werd belegd. De vergadering in Mei diende tevens ter vaststelling van de beschrijvingsbrief en de candidatenlijst. Op deze bijeenkomsten hielden lezingen of voordrachten:
1. Prof. Dr S.P.E. Boshoff over: Herkoms van die Afrikaanse Volk, veral in verband met sy taal gesien.
2. Dr W.H. Staverman over: Een onuitgegeven Album Amicorum uit de 18de eeuw.
3. Prof. Dr K.H. Heeroma over: Het Nederlands in Indonesië.
4. Prof. Dr T.S. Jansma over: Een agrarische Crisis in de late Middeleeuwen.
5. Hr M.H. Kemp over: De Limburgse Litteratuur in Streektaal.
6. Dr Ludwig Bäte over: De Taak van de Dichter in deze Tijd.
7. Dr J.J. Mak over: Het Thema van de Dood in de late Middeleeuwen.
8. Hr W.A. Braasem over: Volkspoëzie uit Indonesië. Miskende moderniteit.
Op deze vergaderingen waren gemiddeld 18 leden tegenwoordig: het kleinste aantal bedroeg 9, het grootste 28, afgescheiden nog van het feit, dat de vergadering van 17 Januari door gebrek aan enige belangstelling van de kant der leden moest worden gewijzigd in een gezellig onderonsje rond de haard van spreker, drie bestuursleden, twee leden en twee introducé's. Vergeleken bij het vorige jaar, toen het gemiddelde aantal bezoekers 33 en het grootste 49 bedroeg, betekent dit een bedroevende achteruitgang in de belangstelling, waarvoor misschien wel oorzaken zijn aan te wijzen, maar die desniettemin het bestuur voor het probleem heeft gesteld, of de Maatschappij op deze, door de traditie aangewezen weg kan voortgaan. Het is toch niet wel mogelijk een spreker, dikwijls van zeer ver komend geheel belangeloos een voordracht, vrucht van veel kennis en arbeid, voor een gehoor van 9 toehoorders te laten houden, onder wie dan nog minstens vier bestuursleden. De voorzitter heeft de leiding van de maandelijkse vergaderingen dan ook als een
| |
| |
steeds toenemende druk gevoeld. Ontevredenheid van leden over de Vrijdagavond of Zaterdagmiddag, waarvan de secretaris nog steeds uitingen ontvangt, kan geen gewicht meer in de schaal leggen, aangezien de Jaarvergadering van 1950 zich op dit punt duidelijk heeft uitgesproken en het bestuur geheel dienovereenkomstig handelt. In het algemeen hebben de convocaties de leden geruime tijd vóór de vergaderingen bereikt en tweemaal zijn daarop de data van de komende bijeenkomsten afgedrukt. De om redenen van bezuiniging ingestelde convocaties met vermelding van meer dan één vergadering kunnen mogelijk een verklaring geven, hoewel de vergadering van 17 Januari '53 tien dagen van te voren afzonderlijk was aangekondigd. Hoe dit zij, het bestuur heeft besloten van de samengestelde convocaties af te zien, in de hoop daarmede een uiterst klein steentje bij te dragen tot de herleving van een der belangrijkste uitingen van het verenigingsleven.
Bijzondere vermelding verdienen nog de voordracht van Prof. Boshoff, gehouden in het Academiegebouw, de lezing van de heer Staverman, met het kostbare Album Amicorum en die van de heer Mak met lichtbeelden verduidelijkt. Op de buitengewone vergadering van 1 April las ons Duitse lid Ludwig Bäte bovendien nog enkele van zijn gedichten voor, onmiddellijk gevolgd door vertalingen van Ben van Eysselsteyn en Louis de Bourbon, door eerstgenoemde op voortreffelijke wijze gezegd. Door de uitnodiging aan de dichter Matthias Kemp tot het houden van een voordracht heeft het bestuur de band met de Zuid-Oostelijke Provinciën willen verstevigen; dat de Vlaamse prozaïst Piet van Aken, na een aanvankelijke toezegging, op het allerlaatste moment van het houden van een lezing over het moderne proza in zijn land moest afzien, heeft de in de laatste jaren gegroeide traditie, op één der maandelijkse vergadering een Vlaming te laten spreken, onverwacht verbroken, doch deze tegenslag gaf tevens richting aan de keuze van een spreker voor de Jaarvergadering. Aan alle sprekers betuigt het Bestuur zijn warme dank voor hun gewaardeerde medewerking.
Op 16 Juni 1952 werd in het Academiegebouw, Zaal XI, de Jaarlijkse vergadering gehouden, waarvan in het eerstkomende Jaarboek een volledig verslag zal worden opgenomen. Aan de op die vergadering geuite wens, de mening der leden te toetsen betreffende de bij de Wet vastgestelde datum der Jaarvergadering, heeft het bestuur gehoor gegeven in de vorm van een enquête. Van de 169 leden, die aan het verzoek van het bestuur zich inzake deze belangrijke kwestie uit te
| |
| |
spreken, gehoor hebben gegeven, hebben 48 zich voor de Paasvacantie, 85 voor de derde Woensdag in Juni en 52 voor September als de geschikste tijd om te vergaderen verklaard, waaronder enkelen, die twee data prefereerden of in het geheel geen voorkeur bleken te hebben. Voorlopig zal derhalve de Jaarvergadering overeenkomstig de Wet in Juni gehandhaafd worden, zeker ten ongerieve van velen, die aan het Middelbaar Onderwijs vérbonden en door de eindexamens gébonden zijn. Men denke echter niet, dat het bestuur zich in de uitslag van deze enquête verheugd heeft uit hoofde van het feit, dat daarmee een Wetswijziging ontlopen kon worden. Immers als iets de werkzaamheden belemmert, ontoereikend blijkt en telkens weer in kleinigheden, vooral van organisatorische aard, met alle omzichtigheid omzeild moet worden, dan is het juist deze Wet. Reeds enkele jaren heeft dan ook een voorstel tot herziening telkens weer op de agenda der bestuursvergaderingen gestaan, doch zolang het contact met de Afdelingen en de Belgische tak niet definitief was vastgelegd, zou een nieuwe druk, al of niet gewijzigd, voorbarig zijn en een eventuele Commissie tot herziening voor een onbegonnen taak plaatsen. Nu echter een oplossing in genoemde kwesties nabij schijnt, zal een voorstel van het bestuur tot benoeming van een Commissie tot wijziging van de Wet, althans in die zin, dat een aantal zaken, thans bij de Wet geregeld, in een Huishoudelijk Reglement wordt opgenomen, niet lang op zich laten wachten. Daarmede zal dan ook een einde komen aan de ongewenste toestand, dat de nieuwe leden omtrent de aard en de werkzaamheden van de Maatschappij in het duister gelaten moeten worden. De verschijning van het Jaarboek 1950-'51 in December van het vorige jaar mag in dit opzicht als een pleister op de wond beschouwd worden. De Jaarboekcommissie heeft voor een boekwerk gezorgd, dat in alle opzichten blijkt te hebben voldaan; het aandeel van Mejuffrouw Dr N. Bakker in de verzorging en de tot stand koming van dit document is zo groot geweest, dat haar het leeuwenaandeel van deze, weliswaar grotendeels stille hulde toekomt. Een nieuwe ledenlijst ligt persklaar en wacht slechts op een goedkoopste wijze van vermenigvuldiging; in elk geval zal men aan het begin van het nieuwe verenigingsjaar weten, met wie men de eer van het lidmaatschap deelt. De lijdensweg van het sonnettenbundeltje is U reeds door de voorzitter en grote trekken geschetst; de onder auspiciën van de Maatschappij bij de Uitgeverij Daamen verschenen serie ‘Schrijvers van Heden’ is om commerciële redenen tijdelijk stopgezet; aan de reeks biografieën ‘Nederlanders van
| |
| |
de negentiende Eeuw’, eveneens een uitgave van Daamen onder auspiciën der Maatschappij, is een deel over C.H.D. Buys Ballot van de hand van Dr E. van Everdingen toegevoegd. In de onder afzonderlijke redactie staande reeks Zwolse Drukken en Herdrukken voor de Maatschappij verschenen bij de firma Tjeenk Willink te Zwolle, de eerste drie deeltjes, t.w. Middelnederlandse Stichtelijke Exempelen, uitgegeven door Dr C.G.N. de Vooys, De Bekeeringe Pauli, uitgegeven door Dr C.J. Steenbergen en Aarnout Drost's Schetsen en Verhalen, verzorgd door G. Kamphuis. Voor het overige op het gebied van nieuwe uitgaven zij verwezen naar de verslagen van de Commissies voor Taal- en Letterkunde en Uitgave van Geschriften.
Als elk jaar zag de voorzitter zich genoodzaakt op de maandelijkse vergaderingen een lange rij van leden te herdenken, die de Maatschappij door de dood verloren heeft, onder wie twee ereleden, t.w. Mevrouw Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk en Mevr. A. van Rhijn-Naeff, aan wie, nog zo kort geleden, de secretaris de hulde van de Maatschappij mocht overbrengen ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag en benoeming tot ereburgeres van Dordrecht. Aller aandeel in het werk der Maatschappij zal in dankbare herinnering voortleven.
Gebruik makend van zijn recht tot het benoemen van hoogstens 10 nieuwe leden heeft het Bestuur als zodanig verkozen: Mr Dr C. Smit, Dr P. Bremmer, de heer A.P. de Bont, Prof. Dr P. Brachin, de heer H.W. Muzerie en de dichter Rudolf Alexander Schröder. Gedachtig aan de jaarlijkse klachten van leden over de wijze van stemmen, die zelden een evenredige verdeling van de benoemde candidaten over de verschillende gebieden van activiteit der Maatschappij tot gevolg had, heeft het bestuur zich ernstig over mogelijkheden tot wijziging van de procedure beraden, zonder nochtans een bevredigende oplossing te hebben kunnen vinden. Een toevoeging aan de beschrijvingsbrief en het stembiljet in de geest van een dringend beroep op de leden, zich bij het invullen der biljetten deze verscheidenheid in activiteit indachtig te zijn, was alleen met de Wet in overeenstemming te brengen, terwijl het bestuur op uitdrukkelijk verzoek met de vermelding van een bepaalde Commissie onder de door haar voorgestelde candidaten in facto in strijd met de wet heeft gehandeld, waarop dan ook aanstonds door enkele leden is geattenteerd. Ook de veel voorkomende onbekendheid in het Westen des lands met leven en werk van de in het Noorden of Zuid-Oosten gestelde candidaten, die daardoor bij de stemming eenvoudig
| |
| |
niet aan bod komen, vormt een probleem op zichzelf, dat alleen door adhaesiebetuigingen van in en om Leiden woonachtige leden in de richting van een oplossing gebracht kan worden. Met spijt heeft het bestuur ook in het aantal candidaatstellingen, waaronder geen uit de Zuid-Oostelijke Provinciën, een sterke achteruitgang moeten constateren. Dezelfde geest van moeizame samenwerking moest het constateren bij de samenstelling van de beide commissies voor de toekenning van de Dr Wynaendts Francken-prijs, zodat even een herhaling van het fiasco van twee jaar geleden dreigde. Gelukkig hebben tenslotte Mevrouw Laman Trip-De Beaufort en de heren Van der Veen, Heeroma, Knuvelder en Geers zich bereid verklaard, de rubriek essay en litteraire critiek voor hun rekening te nemen, en de heren De Buck, Pelinck, Kossmann, Schulte Nordholt (H.) en Bartstra die voor biografie en cultuurgeschiedenis, waarvoor hun hierbij de dank van het bestuur wordt overgebracht.
In menig opzicht moest dit verslag in mineur worden gesteld. Vindt dit zijn oorzaak in de impasse, waarin zich in deze tijd het culturele leven in het algemeen bevindt, in de overlading van hen, die zich tot de dragers van de cultuur mogen rekenen, zodat de tijd en krachten ontbreken om zich buiten de directe ambtsbezigheden op een meer nevenliggend terrein te begeven, of is in de boesem van de Maatschappij zelf toch niet die heilzame combinatie tussen traditie en jonge inspiratie bereikt, waarvan haar levensvatbaarheid in de eerste plaats afhangt? De toekomst zal dit moeten uitwijzen. Dat Uw secretaris, hoe klein en stellig ook onbeduidend zijn aandeel in het streven naar deze synthese van het verleden en het heden binnen de begrenzingen van het aandeel van de Maatschappij in het Nederlandse culturele leven ook geweest moge zijn, nu verder, na acht wettelijke dienstjaren, mag toezien, stemt hem even weemoedig, omdat toch een groot deel van zijn liefde voor dat allerrijkste bezit van onze natie op het wel en wee van de Maatschappij was gefixeerd en hij kan slechts wensen, dat, wanneer straks zijn opvolger zal zijn benoemd, deze een periode tegemoet zal gaan, waarin de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en elders binnen en buiten onze grenzen, de plaats en het aanzien zal weten te handhaven, waarop zij, gezien haar traditie en haar mogelijkheden in het heden, het volste recht heeft.
Ik heb gezegd.
|
|