| |
| |
Na deze rede krijgt de secretaris het woord voor voorlezing van het verslag van de staat der Maatschappij en van haar belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het jaar 1951/1952.
| |
II. Verslag van de secretaris
II. Het zijn in hoofdzaak aangelegenheden van interne aard geweest, die in het afgelopen verenigingsjaar de activiteit en wel in het bijzonder de zorgen van het Bestuur hebben uitgemaakt en bepaald. Vooral van de voorzitter en de penningmeester is in dit verband het uiterste aan inzicht, takt en besluitvaardigheid gevergd, een weinig dankbare taak, die echter verlicht werd door de uitstekende samenwerking met de overige bestuursleden, uit wier midden menig waardevol initiatief gekomen en menig persoonlijk offer in het belang van de Maatschappij gebracht is. Zoals U reeds uit de inleidende woorden van de heer Mout hebt kunnen opmaken, is zeer veel tijd en energie aan de sanering van de financiële positie der Maatschappij besteed, herhaaldelijk is met de hoogste instanties contact gezocht, waaruit de lange duur der onderhandelingen en het ogenschijnlijk nog geringe concrete resultaat verklaard moeten worden, penningmeester en bibliothecaris hebben van elke financiële tegemoetkoming voor hun omvangrijke werkzaamheden afgezien en laatstgenoemde heeft de rust van zijn kamer in de Universiteitsbiblio- | |
| |
theek willen opofferen om bestuur en vaste commissiën daar een gastvrij en kosteloos onderdak te verschaffen, dat in sfeer en vergadermogelijkheden niet onderdoet voor het vertrek in het gebouw Rapenburg 61. Node heeft het Bestuur van dat pied à terre afgezien, doch de voordelen, waaronder ook die van meer ideële aard, bleken niet tegen de nadelen van een steeds hoger wordende huur op te wegen. Het archief is geheel opnieuw geordend en heeft in de Bibliotheek, samen met de daar reeds aanwezige dossiers en bescheiden, een waardige en veilige plaats gevonden, terwijl de meubels, beelden en wandversieringen, die mede de tradities der Maatschappij aanzien verleenden, in de zg. Kamer van Tiele zo zijn ondergebracht, dat een ieder die daar vergaderen of studeren wil, zich door de vertrouwde sfeer omkoesterd zal voelen. Voor deze door hem zo gul aangeboden gastvrijheid is de heer Kessen grote dank van allen, wie het wel en wee der Maatschappij ter harte gaat, verschuldigd. Zoals reeds uit de laatste convocaties is gebleken, zullen de maandelijkse vergaderingen als van ouds in het gebouw Rapenburg 61 gehouden worden. Dat bij deze en soortgelijke belangrijke beslissingen het Bestuur reeds van het begin van zijn werkzaamheden af de steun, de sterk persoonlijke visie en de verkwikkende humor van zijn lid de heer Van Vriesland heeft moeten missen, is een tegenslag geweest, die slechts vergoed kon worden door het feit, dat Vic's levenswil en ten slotte toch taaie gestel steeds weer de somberste berichten en vermoedens omtrent zijn gezondheidstoestand hebben gelogenstraft en dat hij thans, nagenoeg van zijn langdurige en ernstige ziekte hersteld, zijn werk heeft kunnen kunnen hervatten. Het Bestuur betreurt het ten zeerste, dat volgens de wet van periodieke aftreding der leden Van Vrieslands terugkeer in zijn gelederen tevens een afscheid moet zijn. Ook aan hem is de Maatschappij grote dank verschuldigd en het is dan ook voor zijn opvolger geen gemakkelijke taak om deze bijzondere leeggekomen plaats in te nemen.
Het afgelopen jaar kan de Maatschappij terugzien op een bijzonder geslaagde reeks van maandelijkse vergaderingen. Zij werden gehouden op de Zaterdagmiddagen van 8 December 1951, 12 Januari, 16 Februari, 8 Maart, 26 April 1952 en op de Vrijdagavonden van 19 October, 16 November 1951 en 16 Mei 1952, welke laatste vergadering tevens was belegd voor de vaststelling van de beschrijvingsbrief en de candidatenlijst. Op deze bijeenkomsten hielden lezingen of voordrachten:
1. Hr Cornelis Veth over: De Caricatuur tot in deze Tijd. (Een be- | |
| |
schouwing over de aesthetische, ethische en maatschappelijke kenmerken in de uitingen der caricatuur door de eeuwen heen).
2. Mej. Dr A. Maartje E. Draak over: De Middelnederlandse Vertalingen van de proza-Lancelot.
3. Mej. Dr M.E. Kronenberg over: Beschouwingen en Ervaringen van een Bibliograaf.
4. Hr Ben van Eysselsteyn over: De Roman Idomeneia en de Kentaur als Voorbeeld van litteraire Samenwerking.
5. Mevr. Dr Mea Nijland-Verwey over: Een Nederlandse letterkundige Familie en het Noorden.
6. Mr B. van 't Hoff over: Oude Stedeboeken en Stedeatlassen.
7. Hr Albert Vogel Jr over: Voordrachtskunst als Litteratuurbeoefening. (Beschouwingen over Voordrachtskunst, geïllustreerd met voordracht van Poëzie en Proza).
8. Ds W. Barnard (Guillaume van der Graft) over: Moderne Nederlandse Poëzie.
Op de vergaderingen waren gemiddeld 33 leden tegenwoordig; het kleinste aantal bedroeg 24, het grootste 49. Vergeleken bij het vorige jaar, toen het gemiddelde aantal 29 en het grootste 38 leden bedroeg, betekent dit een kleine vooruitgang in de belangstelling. Bijzondere vermelding verdienen nog de voordracht van de heer Veth, welke met lichtbeelden werd geïllustreerd, die van Mevrouw Nyland en de heer Van 't Hoff, welke respectievelijk met een fraaie collectie boeken, portretten, personalia en met atlassen en plaatwerken, bereidwillig door de Universiteitsbibliotheek in bruikleen afgestaan, werden verduidelijkt en ten slotte de voordracht van de heer Vogel, die het gehoor volop in de gelegenheid stelde, ook met de grote capaciteiten van de spreker als declamator kennis te maken. Wanneer onder de benoemde candidaten voor het lidmaatschap dit jaar ook een overtuigend aantal jonge litteratoren zal zijn, dan mag dit mede aan de indruk toe geschreven worden, die de voordracht van Guillaume van der Graft op zijn aandachtig en talrijk gehoor gemaakt heeft. Aan alle sprekers betuigt het Bestuur dank voor hun gewaardeerde medewerking.
Op 20 Juni 1951 werd in het Academiegebouw, Zaal XI, de Jaarlijkse Vergadering gehouden, waarvan in het Jaarboek 1951-1953 een volledig verslag zal worden opgenomen. De Commissie voor het Jaarboek, die in Mej. Dr N. Bakker als secretaresse een waardevolle steun blijkt te bezitten, heeft alle krachten ingespannen om het Jaarboek 1949-1951
| |
| |
nog vóór de Jaarvergadering te laten verschijnen. Waren het in de eerste jaren na de bevrijding de papierschaarste en technische moeilijkheden bij de firma E.J. Brill, die stagnerend werkten, thans waren het schier onoverkomelijke financiële moeilijkheden, die het Bestuur naar andere mogelijkheden tot uitgave deden uitzien en aldus de tijdige verschijning van het Jaarboek wederom onmogelijk maakten. Gelukkig is er tussen de Maatschappij en Brill ten slotte een overeenstemming bereikt, die het mogelijk maakt, een waardevolle traditie te handhaven. De copij is thans in het bezit van de drukker en alle medewerking is toegezegd om het boek zo spoedig mogelijk in gereedheid te brengen. Vooral wat de levensberichten betreft heeft de Commissie met zorg en ijver zich van haar redactionele taak gekweten. Het op de vorige Jaarvergadering in het vooruitzicht gestelde bundeltje met een bloemlezing uit de oogst van sonnetten, in 1950 door het Bestuur binnengehaald en daarna door een commissie van drie gedorst en gewand, is eveneens persklaar. De ziekte van de heer Van Vriesland, die nog aan het uitkiezen van de sonnetten heeft kunnen medewerken en aan wie het te danken is, dat enige ‘tuyterts’, in de grote stroom onopgemerkt gebleven, tot hun recht zijn gekomen, heeft de uitgave enigszins vertraagd, zodat de uitgever er geen kans meer toe zag, het boekje vóór de Vergadering te laten verschijnen. De dichters van de 23 voor opname uitverkoren sonnetten hebben allen hun toestemming tot publicatie verleend, zodat thans enige nadere bijzonderheden gegeven kunnen worden. Bij de bekroning zijn schoonheid en oorspronkelijkheid de enige richtsnoer geweest; bij de keuze voor de bundel is hieraan niet zo streng de hand gehouden. Een enkele keer nam de redactie een gedicht op, dat haar roerde door zuiver gevoel, al bleek uit alles, dat zij te doen had met een ongeschoold talent. De sonnetten werden door haar vervolgens naar de inhoud gegroepeerd, doch zij onthield zich ervan haar voorkeur te doen blijken door een rangorde. In een inleiding en in aantekeningen zijn de keuze en enkele minieme wijzigingen, in overleg met de dichters aangebracht, nauwkeurig verantwoord. De inhoudsopgave zal een even pikante als door het Bestuur vast verwachte mêlée van roemruchte en totaal onbekende namen te zien geven: Wally Holzhaus, dichteres van het bekroonde ‘In Memoriam’, H.W.J.M. Keuls, J. van Tooren, S.C. Troost van Stroom, H.W. van Tricht, Lou Vleugelhoff, J.J. van Geuns, Frédéric Bastet, H. van de Waal, Ed. Hoornik, P.C. van Yzerlooy, Johan Daisne, Mary van Wessem, mogen hiervan het bewijs
| |
| |
leveren. De gehele collectie sonnetten is opgenomen in de verzameling der handschriften van de Maatschappij onder no 1967. Zij is door de bibliothecaris verzegeld tot de dag na de Jaarvergadering van het jaar 2000. Vóór die tijd zal de bundel echter wel in de handel zijn. Wat de samenwerking met de Uitgevers-Mij W.E.J. Tjeenk Willink te Zwolle betreft, kan medegedeeld worden, dat de redactie van de bij haar uit te geven series Zwolse Drukken en Herdrukken en De klassieken uit de Nederlandse Letterkunde onder auspiciën der Maatschappij hard gewerkt heeft. De uitgever verwacht dan ook binnen zeer korte tijd met een aantal deeltjes van beide series op de markt te kunnen komen. Ter zetterij is een deeltje Middelnederlandse Maria-exempelen, verzorgd door Prof. De Vooys, terwijl de copij is ontvangen van: De Bekeeringe Pauli, 16e Eeuws Apostelspel, door Dr Steenbergen, Drost's Schetsen en Verhalen, door Dr Kamphuis en de Poëtische Werken van Six de Chandelier door Prof. Van Es. Acht en twintig deeltjes zijn in bewerking, zodat redactie en uitgever hier zeker een woord van hulde toekomt.
Als elk jaar zag de voorzitter zich genoodzaakt op de maandelijkse vergaderingen een lange rij van leden te herdenken, die de Maatschappij door de dood verloren heeft. Hun aandeel in het werk der Maatschappij zal in dankbare herinnering voortleven.
Gebruikmakend van zijn recht tot het benoemen van hoogstens 10 nieuwe leden heeft het Bestuur als zodanig verkozen mevrouw Til Brugman en de heren B.M. Noach te Leiden, J.C. Winterink te Amsterdam, Mr H.J. Bouman te Zwolle, Mr L.J. Pieters te Rhoon, Dr Th. M. van Erp, die om gezondheidsredenen voor de benoeming heeft bedankt, Dr C. Minis, Prof. Dr Francois Closset te Brussel en de winnaar van de Van der Hoogtprijs 1951, de heer Alfred Kossmann. Als donatrice is Mevrouw M. ter Kuile-Scholten te Enschede tot de gelederen der Maatschappij toegetreden, daarmede een voorbeeld stellend, dat, naar het Bestuur hoopt, door velen gevolgd zal worden. Met verschillende vooraanstaande personen uit het culturele leven is te dien einde contact gezocht, doch de minimum bijdrage, ƒ 100,- 's jaars, blijkt voor velen een te groot offer. Het contact met de Afdelingen moest, eveneens om financiële redenen, sterk beperkt blijven, doch het Bestuur mocht zich verschillende malen in de aanwezigheid van de voorzitters der Afdelingen op zijn vergaderingen verheugen. Onvoorziene omstandigheden hebben het de voorzitter onmogelijk gemaakt, aan zijn voornemen, een bespreking met het Afdelingsbestuur in
| |
| |
Groningen te voeren alvorens de Jaarvergadering zou plaatsvinden, gehoor te geven. Desalniettemin blijkt ook dit jaar het verenigingsleven in het Noorden bloeiend te zijn geweest en heeft de Afdeling ondubbelzinnig haar bestaansrecht bewezen. Minder duidelijk ligt dit bij de Afdeling voor de Zuid-Oostelijke Provinciën, welker voorzitter, Professor Gielen, daarentegen steeds met het Westen contact heeft gehouden door zo vaak mogelijk de bestuursvergaderingen te bezoeken om aan de belangrijkste besprekingen deel te kunnen nemen. De Afdeling België heeft dit jaar zelfs geen motieven meer voor haar inactiviteit opgegeven, doch op elke poging tot contact in alle talen gezwegen. Het Bestuur twijfelt er niet aan, dat overdrukke bezigheden de verantwoordelijke personen tot een onbeantwoord laten van hun correspondentie hebben genoopt, al neemt dit niet weg, dat andere wegen ingeslagen zullen moeten worden. In het feit, dat Belgische leden buiten het Afdelingsbestuur om candidaten voor het lidmaatschap hebben gesteld en omgekeerd ook Nederlandse leden de behoefte hebben gevoeld, het oude gebruik van het stellen van Belgische candidaten in ere te herstellen, ligt reeds een aanwijzing besloten aangaande de richting, die gekozen zal moeten worden. In dankbaarheid gedenkt het Bestuur de goede wil en de warme genegenheid voor het Noorden, die in de eerste jaren na de oprichting van de Afdeling vooral door haar Voorzitter, de heer Teirlinck, zijn betoond. Des te verheugender is de activiteit van de heer Oudschans Dentz in Zuid-Afrika geweest. Samen met de heren Bax en Hiemstra heeft hij wederom een nauwkeurig gemotiveerde lijst van candidaten opgesteld, die door het Bestuur tot lid zijn benoemd, te weten: Dr Ernest George Jansen, Gouverneur-generaal van de Unie van Zuid-Afrika, Prof. Dr M.S.B. Kritzinger, hoogleraar aan de Universiteit van Pretoria, Prof. Dr Willem J. du Plooy Erlank, hoogleraar aan de Universiteit van Stellenbosch en bekend onder zijn schrijversnaam: Eitemal, en Dr S.J. du Toit, werkzaam bij het Afrikaanse Woordenboek te Stellenbosch. Een woord van welgemeende dank aan de heer Oudschans Dentz voor zijn nauwkeurig beleid en enthousiaste samenwerking is hier zeker op zijn plaats. Toen reeds in het begin van het nieuwe verenigingsjaar moeilijkheden bleken te rijzen bij bij het vormen van een Commissie voor de Toekenning van de Wijnaendts-Franckenprijs als gevolg van de ziekte des tijds, de overbelasting van de daarvoor in aanmerking komende personen, besloot het Bestuur een langere tijd van voorbereiding te nemen en in 1953 een
| |
| |
dubbele prijs voor twee perioden toe te kennen. Genoemd euvel en de financiële positie der Maatschappij hebben wel het Bestuur de meeste zorgen gebaard en de ambtsperiode van de thans vertrekkende voorzitter verduisterd, doch mede door zijn beleid en dank zij een constant enthousiasme, door verschillende leden betoond, lijkt thans een dieptepunt voor een belangrijk deel overwonnen en kan de Maatschappij onder een nieuw praesidium, met een actief werkende Commissie voor de Bibliotheek, die haar bijzondere noden op verantwoorde wijze tracht te lenigen, met enige bloeiende Vaste Commissiën en een intens Afdelingsleven binnen de grenzen en in Zuid-Afrika een betere toekomst tegemoet zien, waaraan traditie en jonge inspiratie in heilzame combinatie een persoonlijk cachet zullen verlenen.
|
|