Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1952-1953
(1952-1953)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Utopia in Vlaanderen
| |
[pagina 14]
| |
gemeenschappen omvormden tot Christus' rijk op aarde, of de pogingen van de Moravische broeders in Europa zelf of wel Plockhoy's gemeenschap in de buurt van Nieuw-Amsterdam brengen ons echter ver van de oorspronkelijke, louter denkbeeldige Utopia, waarheen de Engelse staatsman de ontgoochelende werkelijkheid uit het eigen land ontvluchtte. Thomas More, de grote vriend van Erasmus, Busleyden en andere humanisten-landgenoten, de twintig jaar later terechtgestelde Lord Kanselier van Engeland, die door de Roomse Kerk als een heilige wordt vereerd, ontwierp en schreef voor een groot deel zijn Utopia (1515) in de schaduw en bij 't klokkengelui van de Lieve-Vrouwetoren te Antwerpen. In een stille tuin, bij Pieter Gilles (1486-1533) de stadssecretaris, wiens portret door Quinten Metsys in het Museum te Antwerpen, verzameling Van Ertborn, hangt: een mager, scherp gezicht met een geestige wipneus en een putjeskin; de kouwelijke geleerde is in een pelsmantel gehuld, houdt een autografische brief van Moore in de hand en is omringd door boeken, op een waarvan de naam Erasmus staat.Ga naar voetnoot1 Lees dit alles liever zelf in het oorspronkelijke Latijn der humanisten, of in de goede Nederlandse vertaling van Dr Kan (Rotterdam 1949), met een inleiding en een bibliografie. De scherpe kritiek op zijn tijd (eerste deel) en het relaas, in het tweede deel, van een gefingeerd Portugees reiziger naar het verafgelegen, haast ongenaakbare eiland Utopia met zijn ideale staatsinrichting, dat More aan zijn Antwerpse gastheer opdroeg, werd spoedig daarop te Leuven gedrukt, door Dirk Martens van Aalst. En de beroemde schets van een gelijkheidsstaat zonder persoonlijk eigendomsrecht, waar alleen het algemeen welzijn wordt betracht, begon haar lange loopbaan, in vele talen, sinds de derde uitgave van Froben te Bazel met een landkaart en een alfabet verlucht.
Het spreekt haast vanzelf dat het romantisch gevoelssocialisme van 'n Saint-Simon, Charles Fourier, Robert Owen, Etienne Cabet en andere menslievende wereldhervormers in de eerste helft van de 19de eeuw de richting van More is uitgegaan. Bij hen wordt het accent niet langer op het politieke, maar wel op het sociale en het economische gelegd. Vaak doen zij daarbij beroep op de goede gevoelens van de verlichte | |
[pagina 15]
| |
burgerij om, uit menslievendheid, het sociale probleem rechtvaardig op te lossen. Enkele radicalen, meest intellectuelen, gaven hieraan gehoor; terwijl bij het industriële lompenproletariaat de utopische geluksdroom begroet werd als een uitweg uit een ellende zonder uitzicht. Wie zich hiervoor interesseert sla er het standaardwerk De Socialisten door Mr. H.P.G. Quack op na, of het tweede deel van Voyage en Icarie door Etienne Cabet, waar deze, vooraleer zijn plan van een communistische samenleving tot in de kleinste bijzonderheden uit te werken, de adelbrieven opsomt van de beweging die hij voorstaat. Tegen de ietwat zwevende gelijkheidsdroom en wat er aan persoonlijke fantasietjes bijgeweven wordt, tegen de methode zelf van de utopie, d.w.z. het ontwerpen van een ideaal beeld dat men dan tracht toe te passen, zijn zoals bekend de ‘wetenschappelijke socialisten’ Marx en Engels omtrent 1845 kordaat opgekomen. Tot de eerste 19de eeuwse experimenten van een heilstaat die op de goederengemeenschap berust, rekent men dit van Robert Owen te New Harmony in de staat Indiana (Noord-Amerika, 1825-'28), en de herhaalde pogingen van Etienne Cabet in Texas en Illinois sinds 1848. Aldus verliet men het terrein van de loutere bespiegeling en waagde men het bouwen van min of meer solide .... luchtkastelen. Tot in de 20ste eeuw zijn er, ondanks de schromelijke mislukkingen - van Owen, Cabet e.a. als de Fourierist Victor Considérant die, eveneens in Texas, een phalanstère stichtte (1852-'63) - telkens weer soortgelijke pogingen tot praktische verwezenlijking gewaagd. Zo trok de Noord-Amerikaan Henry Thoreau zich in een woud terug, weg van de beschaving, en schreef daar een best-seller over: Walden of het leven in de bossen (1855). Sindsdien vormden zich overal kleine gemeenschappen van mensen die vrij, dicht bij de natuur, in kameraadschappelijke omgang wilden leven en er eendrachtig in elkaars behoeften voorzien: bomen hakken, het land bemesten en bewerken, metselen, timmeren .... In Oostenrijk evengoed als in Holland en België ontstonden dergelijke kampen, waarvan de kolonie van Frederik van Eeden bij Bussum (1898-1900) misschien de best bekende is gebleven. Niet alleen om de personaliteit van de stichter maar ook om de medewerking van iemand als Nico van Suchtelen die met een koloniste huwde en in Zwitserland Quia Absurdum schreef, blijkbaar door Walden geïnspireerd. De bergkolonie voert er de naam Harmonie, naar het eerste voorbeeld van Owen. | |
[pagina 16]
| |
Nog dichter bij ons werden er, in het land waar More zijn Utopia schreef en uitgaf, verschillende pogingen gedaan, waaronder één in de buurt van Brussel, te Stokkel, - o enige maanden slechts! -. Terwijl een van de Franse experimenten, in de Maasvallei nabij de Belgische grens, een Vlaming als kroniekschrijver vond, namelijk wijlen Paul Kenis in De Apostels van het Nieuwe Rijk (1930). Dit libertair communistisch paradijs in de Ardennen mislukte evenzeer als alle vroegere initiatieven en eindigde in wrok en ontgoocheling. De persoonlijke verhoudingen en de maatschappelijke problemen zijn immers oneindig ingewikkelder dan deze naïevelingen, met meer goede bedoelingen dan economisch-politieke onderlegdheid, het zich voorstelden. Ook de wereldhervormers zijn wel eens liegende of opvliegende, heerszuchtige of onaangename .... mensen, in elk geval geen abstracties. En de mogelijkheid van een verzoening van het individualisme en de gemeenschapszin blijft een van de grote problemen van deze tijd; met het ijzeren gordijn als scheidslijn voor het hierop gegeven antwoord. Het gaat niet op hier een noodzakelijk onvolledig overzicht te geven van de talloze staatsromans, die meestal toekomstdromen zijn, in verschillende talen. Utopia, Atlantis en ook Icarië hebben stof geleverd voor menig verhaal, voor menig vers over der zaligen eilandrijk achter Okeanos (P.N. van Eyck) en Gorter's gouden tijd die is nu. De moderne Engelse literatuur alleen telt er reeds ettelijke: Samuel Butler, Erewhon (omgekeerd voor nowhere, nergensland) (1872); de Amerikaan Edward Bellamy, In het jaar 2000 (1888); William Morris, News from Nowhere (1891), H.G. Wells, A Modern Utopia (1905). Aldous Huxley's Brave New World (1933) en George Orwell's Nineteen Eighty-four (1949) verleggen telkens het satirisch accent. De vermenging van romantische verzuchting (anywhere, anywhere out of the world) en nuchtere, wetenschappelijke zin ligt het Angelsaksische karakter best. Nog zouden heel wat namen vermeld moeten worden, als die van Fourastié, Le grand Espoir du 20ème siècle. Want velen laboreren aldoor aan de problemen van de toekomstige ontwikkeling der mensheid, en zij doen het slechts toevallig op het literaire plan. In werkgemeenschappen en dergelijke willen zij een betere sociale orde scheppen, waarin de arbeidsvoorwaarden de mens niet langer in zijn waardigheidsgevoel verminken of kwetsen, waar een vrije arbeidsgemeenschap de verhouding kapitaal-loonarbeid vervangtGa naar voetnoot1. | |
[pagina 17]
| |
In de mens leeft de droom van Utopia ongebroken voort, zij het in telkens andere vorm. Soms gaat hij de richting van een primitief landelijk geluk uit: Et in Arcadia ego. Dan zingen de herders van Granida, dan buitelen de speelse herderinnetjes van Watteau en wandelt een Frans koningshof door le petit Trianon. Arcadië ligt vlak in de buurt van Utopia. Maar de zachtaardige schapen van Thomas More die in zijn tijd zo vraatzuchtig geworden waren dat ze de mensen zelf opvraten, dat ze landerijen, huizen, steden verwoestten en ontvolkten, blaten nog aldoor naGa naar voetnoot1. Ook in onze Nederlandse landouwen. Zo in Blokken, een curieuse satire, caricaturaal en visionnair tegelijk, van de wellicht oorspronkelijkste geest onder onze hedendaagse romanschrijvers, F. Bordewijk. In Blokken is het leven in alles voor allen gelijk: huisvesting, verlichting, verwarming, kleding, onderricht .... en alle volwassenen zijn in staatsdienst. Niet meer het individu geldt, alleen het geheel. Alles is naamloos en de wetenschap heeft alle geheimen opgelost: met raketbommen wordt rond of naar andere planeten gereisd. Maar met een onverbiddelijke logica gaat de streng rechtvaardige staatsidee aan zichzelf ten onder, in een absurde onmenselijkheid. Over de Vlaming Jozef Versou en zijn fantastisch verhaal, Nieuwe Reis naar Utopia (1946), kunnen we kort zijn. Hierin wordt, op weinig overtuigende wijze, de maatschappelijke inrichting uiteengezet van een onder de grond levende groep afstammelingen van de Wederdopers. Deze Anabaptisten hebben zich, zoals bekend, te Munster in 1533-'35 onder Jan van Leiden, aan allerlei communautaire excessen bezondigd (gemeenschap van vrouwen als van goederen!): het Duizendjarig Rijk van Christus was immers in aantocht! Vanzelf valt ons bij deze Wederdopers Van Moerkerken's romanserie De Gedachte der Tijden te binnen. Maar evenmin als bij Helman (De stille Plantage, De laaiende Stilte), waar ook een heimwee, een utopisch verlangen aanwezig is naar een gelukkige ‘societas’ der mensen, zal iemand hier aan staatsromans denken. In een onthutsend proletarischlevensechte vorm is dit verlangen aanwezig in Vergeten Straat van | |
[pagina 18]
| |
Louis-Paul Boon. Een raar stel bewoners bouwen er, in een door de Noord-Zuid-verbinding te Brussel afgesneden straat, een even raar wereldje op waar vrijheid heerst, niemand huishuur betaalt, noch gas, noch electriciteit, noch taxen, en waar niemand soldaat hoeft te worden. Boontje zegt het natuurlijk brutaler: ‘waar men zijn g.. vaagt aan de wereld’. Het boek eindigt mistroostig: het kwaad, de verdrukking, de ongelijkheid zijn onafwendbaar.
In deze lange internationale ketting met talrijke schakels is Het Aerdsch Paradys of den zegeprael der broederliefde, zedelijk toneelspel met zang in twee bedrijven door de geboren Antwerpenaar (1804) Jakob Kats een heel bescheiden schalmpje. Toch is dit curiosum wel degelijk een echte Utopia. In 1836 werd het gedrukt: te Antwerpen, op de Grote Markt bij H. Ratinckx. Een onooglijk klein boekje van 7 × 12 cm, dat op het titelblad de weegschaal van de gelijkheid en op de keerzijde de Frans-revolutionnaire leus draagt: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid. Kort te voren was het stuk, na allerlei tegenkanting, te Brussel opgevoerd geworden: in November 1835, in Le Grand Salon royal, - dit salon ondanks zijn weidse naam zijnde een gewone staminee bij de Schaarbeekse Poort. Over de auteur wil ik hier niet uitweiden. Zoon van een oud-officier in het leger van de Verenigde Provinciën en een Noordbrabantse moeder, bracht hij het in 1829 tot ‘schoolonderwijzer van den 3den graad’ te Brussel. Na de scheiding gebroodroofd, ging hij als al de zijnen op een fabriek werken en stichtte met andere arbeiders een Maetschappij der Verbroedering. Hij werkte zich tot de onbetwistbare baanbreker van het socialisme in België opGa naar voetnoot1. Waarom heeft hij zijn gegevens van Het Aerdsch Paradys toneelmatig bewerkt? De toenmalige fabrieksarbeider en ambachtsman was immers totaal ongeletterd en, zoals elke goede propagandist in die bizonder moeilijke omstandigheid, werkte Kats bij voorkeur met mondelinge propagandamiddelen: het toneel, het lied, de politieke meeting, het demokratische banket. Die sloegen weleens beter in dan zijn dag- en weekbladen, zijn almanakken en verdere polemische brochures. | |
[pagina 19]
| |
Hoe ontstond zo'n bescheiden, en tot voor kort geheel vergeten geraakt unicum in onze theaterliteratuur - of in onze literatuur tout court? Bij het napluizen van de kranten uit de jaren '30, leerde ik dat Etienne Cabet, toen hij in 1834 Parijs ontvlucht was, na een veroordeling tot twee jaar gevangenis wegens smaad aan koning Louis-Philippe, te Brussel bij Alexandre Gendebien logeerde. Met zijn gastheer wandelde hij door Brussel om de excessen van anti-Orangistische plunderaars na te gaan: een historisch incident dat bekend staat als ‘les haras du Prince d'Orange’Ga naar voetnoot1. Nadat Cabet op 14 April uit het land gezet was en eerst naar Holland, daarna naar Engeland vertrokken - waar hij, onder invloed van Robert Owen, zijn bekend boek ontwierp - interpelleerde volksvertegenwoordiger Gendebien de Belgische regering op 28 en 29 April 1834. De Waal Alexandre Gendebien, een voornaam republikeins en Fransgezind figuur uit de revolutietijd, is met die andere oppositionele ‘radicaal’, mr. Lucien Jottrand, ‘de Nederlandse Waal’, de eerste en invloedrijkste beschermer van Kats geweest: van zijn Maetschappij der Verbroedering, van zijn eerste Vlaams demokratiek blad Den Volksvriend (1836-'40) en van de naar Engels model ingerichte Vlaemse meetings. Zodat het niet uitgesloten is dat Kats ten huize van Gendebien de Franse mensenvriend, le prophète Cabet, heeft ontmoet. Het Aerdsch Paradys zou dan uit deze gesprekken ontstaan zijn als een summiere schets, vijf jaar voor de verschijning van diens beroemde Voyage en Icarie (1840) en twaalf jaar voor de, ook in onze landen gevoerde werfactie voor de Icarische nederzetting in Amerika. Veel belang heeft dit overigens niet: de utopieën zijn in die tijd niet van de lucht! Ons toneelstukje van 54 bladzijden is allerminst een uitgewerkte, zeshonderd bladzijden lange staatsroman waarin de ideale gelijkheidsstaat tot in de minste details wordt beschreven, als bij Cabet. Het neusje van de zalm, de eigenlijke Grondwet, beslaat er slechts een viertal pagina's van. Mogelijk was het Kats niet onbekend dat Owen er een ontwierp voor New Harmony (Februari 1826). De auteur Jakob Kats was ook een kind van de Verlichting en van | |
[pagina 20]
| |
de Franse Omwenteling, hij zwoer bij de Verklaring van de Rechten van de Mens: democratie is een kind van de ratio. Maar de rede wilde hij richten op het maatschappelijk geluk: het paradijs op aarde en niet slechts hiernamaals als een compensatie of een belofte. De mens moest niet uit eigenbaat handelen maar in de liefderijke geest van het oorspronkelijke, communistisch-getinte Christendom van de evangelies. Kats heeft ongetwijfeld naar de Saint-Simoniens geluisterd die sinds 1831 in verschillende Belgische steden predikten tegen de exploitatie van de mens door de mens en voor de verbetering van de toestand der talrijkste en armste klasse, de arbeiders. Blijkbaar kende hij de meeste prae-socialistische schrifturen en humanitaire verbeteraarsplannen, ten minste van horen zeggen, en ging hij bij zijn sociale eisen meer bepaald van Lamennais uit: Paroles d'un Croyant, een werk dat door de pauselijke encycliek Singulari nos (1834) veroordeeld geworden en ongeveer terzelfdertijd in een Vlaamse vertaling te Brussel verschenen wasGa naar voetnoot1. Zie Den Verlichten Boer (1835), een van zijn blijspelletjes dat in hoofdzaak een parafraze in toneelvorm is van Lamennais, waarvan hele hoofdstukken voorgelezen en gecommenteerd worden: ‘Gy zyt zoonen van den zelfden vader, gy hebt de borsten van de zelfde moeder gezogen, waerom bemint gy elkanderen niet als ware broeders? Waerom behandelt gy elkanderen liever als vyanden?’ ‘God heeft noch grooten, noch kleynen, noch heeren, noch slaven, noch koningen, noch onderdaenen; Hij heeft alle menschen gelyk geschapen’....... .... ........ .. ‘Wy zyn broeders, die elkanderen gelyk zyn in regt en in goederen, want wy hebben maer eenen vader, die ons allen gelyk bemint’. Dat de Fraternal Democrats te Londen en, naar hun voorbeeld, de Amsterdamsche Vereeniging tot zedelijke Beschaving van de arbeidende klasse (1847) Lamennais' romantische zinspreuk voerden: ‘Alle menschen zijn broeders’, wijst op diens verregaande invloed die pas door het slotwoord van het Communistisch Manifest zou verdrongen worden: Proletariërs van alle landen, verenigt u! Ook bij de zachtzinnige Hendrik Conscience vinden wij sporen van deze invloed. Het oordeel Gods heet een opstandige bespiegeling op het sociale plan, die hij in 1838-'39, onmiddellijk na De Leeuw van | |
[pagina 21]
| |
Vlaanderen, heeft neergeschreven: ‘o Maetschappy, wat poel van boosheid zyt gy!’ De Pelgrim in de Woestijn (1840) is een tweede stuk in dezelfde geest. In Het Aerdsch Paradys en in al de almanakken, katechismussen, dag- en weekbladen die Kats in zijn vruchtbaar leven verder schrijft en verspreidt, ontwikkelt hij dezelfde gedachtengang: ‘God is den vader aller menschen’. ‘De gelykheid is dus de eerste onveranderlyke wet. Alle wetten welke met de gelykheyd stryden zyn slechte wetten....’. Ergens spreekt hij over ‘den goeden volksvriend Christus’. Doch het anticlericalisme ligt er tevens vingerdik op en klinkt, in de verbittering van de strijd en de vervolgingen, herhaaldelijk vrij grof. Kats is persoonlijk niet levenslang bij Lamennais' opvattingen blijven staan, maar als werfmiddel bij zijn gelovig arbeidersgehoor heeft hij ze voortdurend gebruikt. Het Christendom is de godsdienst geworden van hen die armoede en ellende als een eeuwige ordening willen beschouwen, als een waarborg voor hun voorrechten. De Kerk is een macht van het behoud, de godsdienst, een machtsmiddel van de bezittende klasse. In Kats' Utopia is er voor de clerus dus geen plaats meer. In een hoek van Amerika - de algemeen lokkende Nieuwe Wereld! - leeft sinds twaalf jaar een gelukkige volksplanting, een gemenebest, een gelijkheidskolonie. Vrij behendig worden in de gesprekken van de talrijke personages allerlei verklaringen ingelast die de toeschouwer inlichten: over de broederliefde en het huwelijk; de adellijke titels; de arbeiders die de grote heren onderhouden - en niet omgekeerd; de afschaffing van het geld; de democratisch-republikeinse staatsvorm. Na voorlezing van de grondwet uit ‘den Wetboek’ aan Hendrik Goedhals, aanvaardt deze kamerdienaar van de Engelse admiraal Millord Betfort, het contract dat aan elke menselijke samenleving ten gronde ligt: ‘Omhang hem dan met het broederkleed, op dat hy met ons aen de tafel van gelykheyd kan plaets neémen’. In een lied, op de wijze van de Marseillaise, wordt andermaal aan enkele grondbeginselen herinnerd. Met zo'n gezang sloeg de propaganda beter in: lezen of schrijven konden slechts weinigen, zingen kon iedereen. In het tweede bedrijf grijpt een gevecht plaats met twee Engelse boten die de onderwerping van de kolonisten eisen. Het stuk eindigt, na veel spektakel en kanongebulder, met hun overwinning die in een rede van Felix, een der ouderlingen, verheerlijkt wordt: | |
[pagina 22]
| |
‘Hoe is het mogelyk dat zy zich even als stomme dieren met trommeltjes en vaendjes naer den oorlog of het slagveld laeten geleyden, en nog trotsch zyn, wanneer zy na de moordery met eenen arm of een been, een yzere, zilvere of goude kruys op hunne borst mogen pronken. Ach! ongelukkige Europianen, wanneer zult gy het bloedvergieten laten, als gy uwe oogen zult openen en zult wééten dat alle menschen uwe broeders zyn, en dat de wereld uw vaderland is’. Hoe luiden nu de voornaamste artikels van de eigenlijke grondwet? Met weglating van de dialoogvorm, als volgt: ‘De rede is onze constitutie, hierop moeten alle onze wetten steunen, nooyt worden 'er artikels aengenomen, die in eenige opzigten met de rede stryden, en wanneer 'er zaken voórkomen welke doór de wet niet bepaeld zijn, dan kunnen zy nog door de reden beslist worden. Alle losbandigheyd of vrouweschending is hier ten sterksten verboóden, doch een ieder die van een gezond ligchaems gestel is, moet zich ook met eene gezonde of sterke vrouw vereenigen. In den houwelyken staet, is alle tweedragt ten sterkste verboóden, om deze reden zijn alle houwelyken verbroken, wanneer man en vrouw niet met elkander overeenkoómen. De ouders mogen hunne kinderen niet langer dan tot zes jaer by zich hebben, en alsdan moeten zy in de schoólen van de staet opgevoed en onderweézen worden, om voór te koómen dat de kinderen doór geene verwaerloosde of verkeerde opvoeding bedorven worden. Een ieder is verpligt, wanneer hy gezond is, van zyn dagelyks of noodzaekelyk werk te verrigten, dat hy ten langsten in dry ueren daegs kan gedaen krygen, voór dat hy zyn kaertje tot het bekomen van voedsel kan bekomen. Alle bedieningen zyn hier zoo veél mogelyk gelyk geschat; tot de zwaerste werken word den minsten tyd van bezigheyd vereyscht, zoo dat geen mensch meer moet doen, om zyn dagelyks werk te verrigten, dan een ander. Buyten dit noodzaekelyk werk is een ieder vry van te studeéren, of voór zich of een ander nuttig werk te verrigten, dat hy egter ook tegen iets anders mag verwisselen; de rykdommen welke hy daerdoór kan bekoómen, zyn zyne wettige eygendommen, die egter na zyne dood wederom aen den staet vervallen. | |
[pagina 23]
| |
De kinderen of ander zwakke menschen worden niet op kosten der ouders maer wel op die van den staet onderhouden. Daer mogen geene soldaeten zyn, doch als het land doór vreémde volken bedreégen word, dan is een ieder verpligt, die de wapenen kan draegen, dezelve optevatten om onze vryheyd te verdedigen. Daer wy hier volkomen begrypen, dat alle menschen kinderen van God of den zelfden vader zyn, zoo zyn alle europische eertitels, benevens alle spotnaemen, uyt onze maetschappy verbannen, wy erkennen alle menschen voór onze broeders of zusters, doch willen nooyt toestaen, dat zich iemand over ons zal verheffen of vernederen, om deze reden moeten wy allen gelyk gekleed gaen. Zy die het opzigt over de wetten houden worden doór de meerderheyd van ons allen, voór niet langer dan een jaer gekoózen, en moeten zelf het voórbeéld geéven, hoe wy de wetten moeten opvolgen, of zoo niet worden zy dadelyk van hunnen post afgezet. Daer de priesters in de wereld byna nooyt anders gedaen hebben dan de mensen verdrukt, misleyd en bedrogen, om zelf over hen te regeéren, en om zonder werken aen den kost te koómen, zoo zyn alle priesters hier ten sterksten verboóden. Niemand mag hier zich zelve vreéken, alle geschillen moeten voór den daer toe gekoózenen raed der onderlingen gebragt worden om dezelve te beslissen. Alle die geéne welke zich niet aen de wetten, welke doór de meerderheyd van alle stemmen zyn aengenomen, willen onderwerpen, zyn vry onze maetschappy op kosten van den staet te verlaeten, zoo dat geen mensch by ons als slaef moet dienen’.
Een aandachtige beschouwing van dit interessante stuk toont aan dat het een samenvatting of een echo is van de ideeën en verzuchtingen die toen in zekere mate gemeengoed waren van alle sociaal-voelenden. Een sterk persoonlijk accent heeft deze Grondwet niet; zodat een verder speuren naar de preciese bronnen nauwelijks zin heeft. Bij de politieke rechten, in de Verenigde Staten van Amerika en in Frankrijk te boek gesteld (de Rechten van de Mens!), voegden de woordvoerders van de vierde stand hun sociale eisen. De Franse revolutie, voelden zij, was op maatschappelijk gebied beslist te kort geschoten; alleen de burgerij, de derde stand, floreerde, verrijkte zich. | |
[pagina 24]
| |
In zijn voorrede op het Aerdsch Paradys schrijft Kats voor de liberalen, ‘de vrienden van de vryheid of liebertyd’: ‘dat eene vryheyd zonder gelykheyd onmogelyk is, want de gelykheyd is de moeder der vryheyd, die geen geld heeft kan niets koópen, die arm is moet gebrek lyden, en deze zyn dus geenzints vry omdat geéne te doen waertoe de ryken in staet zijn’. Zijn opvattingen en zijn menschenkennis - als dertigjarige! - doen wel bizonder naïef aan: alle ‘broeders’ zijn engelen ‘aan elkanderen doór de liefde verbonden’ en de Staat is hun God-de-vader! Met de meeste volksvrienden van zijn tijd, - wij denken hierbij in de eerste plaats aan de latere geschriften van Louis Blanc! - eist hij de organisatie van de arbeid. In de jaren 1843-'45 zal hij dit in zijn Volkshandboekje voor 1843, Katechismus over de armoede van het belgische volk, verder ontwikkelen. De ‘regeling van het werk’ moet de grondslag zijn van de ganse wetgeving en van het openbaar bestuur: werklozensteun, sociale zekerheid in geval van ziekte of ouderdom, nationalisering van ‘alle stoommachienen of groote mekanieken even als nu de yzeren wegen’, aandeel van de arbeider in de winsten, dit alles staat er reeds in vermeld, beknopt maar duidelijk. Net als bij Babeuf wordt het geld afgeschaft en vervangen door een ‘kaertje tot het bekomen van voedsel’. Robert Owen had pas, in 1832, arbeids- of tijdnoten (bons per werkuur) ingevoerd, in de paar honderd coöperatieven die op zijn initiatief in Groot-Brittanje waren gesticht. Erf- en persoonlijk eigendomsrecht - dit slechts gedeeltelijk! - vervallen als bij Thomas More, Saint-Simon en zoveel anderen. Het algemeen stemrecht, voor vrouwen als voor mannen, werd pas een eeuw later ten onzent ingevoerd. ‘Ons regt dat wy vragen / Is 't kiesregt voór den staet’ zongen de arbeiders-amateurs reeds op de planken in 1836. Zoals Cabet ietwat later, verdedigde hij het erg betwist principe van het verplicht huwelijk. Algemener instemming vond de opvoeding van de jeugd, van het zesde jaar af, door de gemeenschap: Babeuf, Saint-Simon, Owen e.a. hechtten daar het grootste belang aan: goed kosteloos onderwijs aan nationale scholen is een van de slogans van die tijd: ‘De onderwijs-quaestie raakte het hart der sociale quaestie’, oordeelt Quack; ‘een verlicht volk kan en weet zyne rechten te bekomen’ schrijft Kats zelf nog, veertig jaar later in zijn Belgischen Volksalmanak | |
[pagina 25]
| |
voor 1875. Reeds in 1843 voorzag hij ‘grote werkhuizen..... van verschillende ambachten, alwaer ieder kind dagelijks eenige uren leert werken’, - nuttige handwerken voor de meisjes. In deze voorloper van het nijverheidsonderwijs erkennen wij het schoolmeestertje van Willem I.... Ten slotte: Geen van die mensenvrienden houdt van enig geweld bij de doorvoering van zijn plannen; als pacifist bepleit Kats de afschaffing van het leger, maar aanvaardt algemene landsverdediging in geval van bedreiging van buitenuit. Later zal hij, in een Volksalmanak, Zwitserland en zijn burgermilitie als voorbeeld stellen.
Blijkt dus onze utopist geen oorspronkelijk theoreticus van de arbeidersbeweging geweest te zijn, een moedig man van de daad, een onvermoeibaar agitator was hij ongetwijfeld. Een type zoals wij tot voor twintig jaar niet wisten dat er in die tijd ten onzent een heeft bestaan; iemand die voor geen enkel nieuw inzicht terugschrok en die consequent doorredeneerde. Veel meer dan zo maar een zonderling, of een opruier, of een ‘humoristisch wijsgeer’ (J.A. Alberdingk Thijm 1860). Een voorloper, een wegbereider is hij, die eerbied afdwingt door de onverschrokkenheid waarmee hij, tot in de gevangenis, zijn idealen diende. Hij is bovendien de eerste die in de Vlaamse beweging een regionale vorm zag van een ruimer, internationaal streven naar volksontvoogding. De Utopia-periode is slechts een stadium geweest in de ontwikkeling van zijn gedachtengang. In het arm Vlaanderen van toen, bij de aanvang van het machine-kapitalisme, vond hij een erg ongunstig arbeidsveld. Na de ontzettende hongersnood die inzonderheid Vlaanderen in de periode 1840-1850 teisterde, na de algemene reactie ook die de mislukte revolutie van 1848 inluidde, heeft hij blijkbaar een crisis doorgemaakt en zijn utopisch vertrouwen verloren. Een ander geslacht van theoretici was overigens aan het woord gekomen, met Karl Marx aan het hoofd, die hij te Brussel goed kende als vice-president van de Associaton démocratique (1847) waarvan ook hij een der stichters wasGa naar voetnoot1. | |
[pagina 26]
| |
Na het hoofdzakelijk Frans-Engels gevoelssocialisme, sloeg het uur van het Duits wetenschappelijke. Zodat hij, de oud-orangist, omtrent 1850 het Belgisch feit definitief zal erkennen en, naast de vredelievende vorst, ook de.... Belgische grondwet zal loven ‘eene der vryste van alle Europische volken’, ‘Een grondwet die met de geest des tyds van vooruitgang overeenkomt’. De jeugdillusies zijn voorbij: vooraf moet de volksklasse ‘verlicht’ worden. Zijn schrijverstalent was echt, maar beperkt. Aan zuivere literatuur deed hij nooit. Wanneer wij zijn ietwat onbeholpen expressiemiddelen, zijn didactisme en zijn pathetische journalistiek naar hun zeer relatieve literaire waarde beoordelen, mogen wij niet vergeten dat hij een tijdgenoot was van Conscience die moeizaam Het Wonderjaer schreef. Zijn stijl is in de loop der jaren overigens losser en soepeler geworden, met af en toe een treffend beeld. Zijn talloze meetings te Brussel, Gent, Mechelen en elders hebben hem de waarde van de ‘directheid’ geleerd: hij zegt eenvoudig wat hij te zeggen heeft, op de man af, en is geheel afgestemd op het ongeletterde arbeiderspubliek dat hem op de handen droeg. Vandaag staan wij verder dan ooit van het onvoorwaardelijk geloof in de mogelijke verwezenlijking van een paradijs-op-aarde door middel van wetten, politieke, sociale of economische verordeningen. Ons scepticisme weet dat er geen Utopia aan de einders lokt. En bij ervaring weten wij ook, eilaas, dat de strijd voor sociale zekerheid - de practijk van de gelijkheid en broederlijkheid! - weleens ontaardt in totalitarisme, | |
[pagina 27]
| |
in een mensonwaardige dictatuur, die precies het tegendeel is van de individuele vrijheid. Tevens dienen wij echter te beseffen dat de mens aldoor teert en eeuwig zal blijven teren op.... utopieën. Laten wij ze desnoods illusies noemen, als de toekomstdroom vaag, zonder duidelijke contouren blijft. De mens kan nu eenmaal niet zonder. En dat is misschien best zo. Want de meest utopische dromerijen van gister en vandaag gedijen weleens tot de werkelijkheid van heden en morgen. |
|