vergadering het secretariaat waargenomen door Dr F. de Tollenaere.
De traditionele vergadering der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde op de vooravond der Jaarvergadering vond plaats op 20 Juni 1950. Prof. Dr J. Lindeboom sprak er over: ‘De Nederlands Hervormde Gemeente te Londen bij haar 400-jarig Bestaan’.
De volgende dag werden op de Jaarvergadering tot leden der Commissie gekozen de heren Van Royen en Milo, terwijl de heren Bakhuizen van den Brink en Rüter tot de raadgevende leden overgingen. Eveneens op deze vergadering werd, nadat tevoren de betreffende voordracht der Commissie door het bestuur der Maatschappij was overgenomen, de ‘Prijs voor Meesterschap’ toegekend aan Dr J.S. Bartstra te Haarlem. In October volgde de heer Enno van Gelder de heer Locher op als voorzitter, terwijl in November het lid de heer J.C.J. Kleyntjes S.J. overleed. In 1951 werd het advies der Commissie ingewonnen over een regeringssubsidie, gevraagd voor de door Prof. Dr J. Romein voorbereide bloemlezing uit het werk van R.C. Bakhuizen van den Brink, welke zal verschijnen in de ‘Bibliotheek der Nederlandse Letteren’.
De vijf bijeenkomsten van dit jaar werden gehouden grotendeels bij leden aan huis, overigens op Rapenburg 61, en wel in 1950 op 26 October en 30 November, in 1951 op 25 Januari, 22 Februari en 22 Maart. De sprekers en hun onderwerpen waren in hoofdzaak de volgende:
De heer Bakhuizen van den Brink besprak de betekenis van het begrip ‘Authentiek’ in kerkelijke geschriften alsmede een aantal brieven van Guillaume de Feugeray, de heer Brummel een anoniem pamflet van William Temple (1666), de heer Bijvanck het 15e eeuwse getijdenboek van Mary van Vronensteyn; de heer Enno van Gelder hield een voordracht over de inventarissen van boedels van tussen 1567 en 1570 wegens ketterij veroordeelde of gevluchte personen, de heer Fischer over de betekenissen van het woord ‘Testament’, de heer Fockema Andreae over vergelijkende waterschapsgeschiedenis; de heer Kessen sprak naar aanleiding van het Gedenkboek der Nederlandse Illegaliteit tijdens de laatste Oorlog; de heer Meyers behandelde het oudste Hollandse gravengeslacht, de heer Milo de Nederlands-Italiaanse verhouding tussen 1940 en December 1941, terwijl de heer Pelinck mededelingen deed over de iconografie der graven van Holland benevens over Aertgen van Leiden en enkele tijdgenoten.
Aangezien door allerlei omstandigheden, ziekte van de voorzitter, tussentijds bedanken van de secretaris, uitlandigheid van leden, de be-