| |
[II.] Verslag van de secretaris
II. Ondanks activiteit in aangelegenheden, die meer in het algemeen de thans zo zeer bedreigde Nederlandse cultuur aangaan, ging in het afgelopen verenigingsjaar de zorg van het bestuur vooral uit naar zaken, de Maatschappij in het bijzonder betreffende. Reeds aanstonds zag de nieuwe voorzitter, Mr A. Mout, zich voor belangrijke kwesties geplaatst, die veel van zijn beleid en besluitvaardigheid eisten. Hierbij
| |
| |
bleek weer, dat het voorstel op de Jaarvergadering van Juni 1949 om het aantal bestuursleden op elf te bepalen, van een juist inzicht in de gang van zaken heeft getuigd, immers niet alleen heeft het dagelijks bestuur de handen vol gehad, doch meermalen moest de uitvoering van werkzaamheden aan bestuurscommissies worden gedelegeerd. Des te meer moet het betreurd worden, dat enkele leden door werkzaamheden elders zich van hun taak in het bestuur nauwelijks of niet hebben kunnen kwijten en dat de heer Van Rijnbach door langdurige ziekte zijn gewaardeerde medewerking slechts gedeeltelijk heeft kunnen verlenen. Het stemt tot grote vreugde, dat hij thans weer in ons midden kan zijn.
De maandelijkse vergaderingen van het afgelopen verenigingsjaar zijn gehouden op de Zaterdagmiddagen van 9 December 1950, 20 Januari, 10 Februari, 10 Maart en 14 April 1951 èn op de Vrijdagavonden van 13 October, 10 November 1950 en 11 Mei 1951, welke laatste vergadering tevens was belegd voor de vaststelling van de beschrijvingsbrief en de candidatenlijst. Op deze bijeenkomsten hielden lezingen of voordrachten:
1. Prof. Dr S. Dresden over: Hermetische Poëzie.
2. Hr Henri A. Ett over: Multatuliana.
3. Hr A. den Hertog over: Enige Beschouwingen over de Techniek der Toneelschrijfkunst.
4. Mevr. E. van Lokhorst over: Een groote Prozaschrijver hervonden. Over het Werk van J. van Oudshoorn.
5. Hr Josef Cohen uit de Novelle ‘Ik nam en verstiet Haar’.
6. Hr Raymond Brulez over: Het Huis te Borgen.
7. Dr F.K.H. Kossmann over: David Beck, Lofdichter van Prins Maurits.
8. Dr A.H.M.C. Kessen over: Historiografie van het Verzet. Resultanten en Resultaten.
Op de vergaderingen waren gemiddeld 29 leden tegenwoordig; het kleinste aantal bedroeg 14, het grootste 38. Vergeleken bij het vorige jaar, toen het gemiddelde aantal 34 en het grootste 52 leden bedroeg, betekent dit een aanzienlijke achteruitgang van de belangstelling, waarop het bestuur zeker niet gerekend had na de verdeling van de vergaderingen over de Vrijdagavonden in de zomer- en de Zaterdagmiddagen in de wintermaanden volgens de wens van de vorige Jaarvergadering en na een convocatie op langere termijn, zodat door de leden een geruime tijd van te voren de data - telkens de 2de Vrijdag
| |
| |
of Zaterdag van de maand - vast gelegd konden worden. Bijzondere vermelding verdienen nog de voordracht van de heer Josef Cohen, lid van de Afdeling der Noordelijke Provinciën, die voor een klein doch met gespannen aandacht luisterend gehoor zijn novelle ‘Ik nam en verstiet Haar’ voorlas en de lezing van de heer Raymond Brulez, in overleg met de Afdeling België als spreker uitgenodigd, waarin een kostelijk beeld gegeven werd van het ontstaan en de geest van zijn roman ‘Het Huis te Borgen’. Een verslag van deze lezingen, dat om redenen van bezuiniging niet meer in het Jaarboek zal worden opgenomen, is beknopt in de notulen van de Maandelijkse Vergaderingen verwerkt. Aan alle sprekers betuigt het bestuur dank voor hun gewaardeerde medewerking.
Op 21 Juni 1950 werd in het Academiegebouw, zaal X1, de Jaarlijkse Vergadering gehouden, waarbij tevens de verlening van het Octrooi der H.H. Staten van Holland en West-Friesland op 28 Mei 1775 werd herdacht. Van deze vergadering zal een volledig verslag worden opgenomen in het Jaarboek 1949-1951, dat aan de zorgen van een nieuwe Commissie zal worden toevertrouwd. Bij de samenstelling van het vorige Jaarboek immers, dat de leden in het najaar 1950 hebben ontvangen, deden zich al ernstige moeilijkheden voor, doordat de voorzitter der Commissie, de heer Van Rijnbach, door ziekte niet in staat was langer leiding aan de omvangrijke werkzaamheden te geven en doordat de secretaris, de heer Heybroek, zijn functie neerlegde en een der leden naar het buitenland vertrok. Nadat de secretaris van het hoofdbestuur nog voor de verschijning van het Jaarboek 1947-'49 zorg had kunnen dragen, hielp de heer Lieftinck het bestuur uit de impasse, door tijdelijk de zaken waar te nemen, zodat het zich op een hechtere samenstelling van de Commissie kon beraden. Het resultaat hiervan is, dat alle takken van werkzaamheid een vertegenwoordiger in de Commissie voor het Jaarboek hebben gekregen en wel de heren Minderaa, Fockema Andreae, Juynboll en Lieftinck, terwijl Mej. Dr N. Bakker zich bereid heeft verklaard, het secretariaat op zich te nemen. Namens het hoofdbestuur heeft de algemeen secretaris en namens de Afdeling voor de Noordelijke Provinciën de heer Guibal zitting, terwijl over eventuele vertegenwoordigers van de andere Afdelingen de besprekingen nog gaande zijn.
Een hoogtepunt van de vorige Jaarvergadering vormde de bekendmaking van het door het bestuur bekroonde sonnet, waarvoor ter feestelijke herdenking van de Octrooi-verlening een som van ƒ 300 was
| |
| |
uitgeloofd. Aan het sonnet ‘In Memoriam’, onder de schuilnaam W.M. Frederiks ingezonden, viel deze eer te beurt. Eerst na de vergadering bereikte het bestuur het bericht, dat zich achter dit pseudoniem Mej. Wally Holzhaus te Amsterdam had verscholen, die daarop in de eerste vergadering van het bestuur tot lid van de Maatschappij werd benoemd. Aan het zeer geanimeerde diner, waarmee de Jaarvergadering besloten werd, namen de vage plannen tot het samenstellen van een bundeltje der beste sonnetten vastere vormen aan en getuige de tafelimprovisatie van de dichter J.C. Bloem:
Wie zal die sonnetten publiceren
Van jonge dochteren en jonge heren?
Wie brengt die verzenoogst, 't zij kuis of krols?
Wie zou het anders zijn dan Sander Stols.
werd er reeds in détails getreden. De heer Stols zegde inderdaad zijn medewerking toe en het bestuur stelde een kleine Commissie samen, bestaande uit de heren Huygens, Lieftinck en Van Vriesland, aan wie de zorg voor deze bundel werd toevertrouwd. Alle 575 binnengekomen sonnetten zijn weer gelezen en herlezen en volgens genoemde Commissie komt een 23-tal voor publicatie in aanmerking. De namen der dichters kunnen op dit ogenblik nog niet bekend gemaakt worden, aangezien nog niet aller toestemming tot publicatie is binnengekomen, doch de uitslag van de opening van de begeleidende brieven met opgave van de namen der auteurs bevestigde de verwachting van het bestuur, dat evenveel bekende als onbekende dichters met ere naar de prijs zouden dingen. Binnen niet al te lange tijd zal het bundeltje, voorzien van een inleiding en verantwoording van de redactie, het licht zien. De overige sonnetten zijn als No. 1967 in de hss.-verzameling van de Bibliotheek der Maatschappij opgenomen. Van de serie Nederlanders van de Negentiende Eeuw, die onder auspiciën van de Maatschappij bij D.A. Daamen te 's-Gravenhage wordt uitgegeven, is deel II: E.J. Potgieter, door Dr Jacob Smit, in dit voorjaar verschenen. Onder de zorgen van de interim-redactie, samengesteld door de Maatschappij en de Uitgeverij Elsevier, bestaande uit Prof. Dr N.A. Donkersloot, Prof. Dr K. Heeroma, Mr M. Nyhoff, Prof. Dr J. Romein, Prof. Dr J. van Mierlo en Dr. H. Teirlinck, zijn van de nog 6 resterende delen van de Bibliotheek der Nederlandse Letteren in het najaar 1950 en in het voorjaar 1951 verschenen: Hadewych, een Bloemlezing uit haar Lyriek, verzorgd door
| |
| |
Prof. Van Mierlo; Protestantse Poëzie der 16e en 17e Eeuw, II, verzorgd door Prof. Heeroma en Herman Teirlinck, Mijnheer Serjanszoon en Johan Doxa, verzorgd door Raymond Herreman. Op het programma staan nu nog: Uit de Werkplaats van R.C. Bakhuizen van den Brink door Prof. Romein; Zuid-Afrikaanse Letteren I: Proza door Prof. Bax en Beeld van Tachtig door Anthonie Donker. De prijs per deel in half leren band bedraagt ƒ 6.90 en in geheel linnen band ƒ 4.90, hoewel in verband met de opzet van de Bibliotheek nog tamelijk hoog, toch aanzienlijk lager dan het door Elsevier aan de Maatschappij als noodzakelijk voorgestelde bedrag. Deze onverwachte prijsverlaging na de verbreking van de samenwerking tussen de Maatschappij en Elsevier inzake de voortzetting van de Bibliotheek, waarvan op de vorige jaarvergadering reeds melding is gemaakt, heeft het bestuur doen inzien, dat de door hem gekozen weg de juiste is geweest en daarom prijst het zich gelukkig, dat de heer Mout het onder zijn voorganger reeds gelegde contact met de Uitg. Mij W.E.J. Tjeenk Willink te Zwolle tot een vruchtbare samenwerking heeft kunnen verstevigen. Volgens een contract van 9 October 1950 zal bij genoemde Uitgevers-Maatschappij een reeks Klassieken der Nederlandse Letteren verschijnen, bevattende goedkope uitgaven van Klassieke Nederlandse litteratuur, gekozen uit de Nederlandse litteratuur vóór 1900 en geschikt voor verspreiding onder het algemene lezerspubliek. De teksten zullen worden voorafgegaan door een korte inleiding en worden voorzien van de strikt noodzakelijke tekstverklaring. Deze reeks zal de vermelding dragen: ‘Uitgegeven in opdracht van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden’ en de keuze van de delen zal geschieden door het bestuur van de Maatschappij, nadat dit bestuur het advies zal hebben ingewonnen van een door hem aan te wijzen Keuzeraad. De serie wordt niet groter dan 50 delen, respectievelijk 300 vel. 13 Januari 1951 is deze Keuzeraad, bestaande uit de hoogleraren in de Nederlandse letterkunde aan de Universiteiten van Noord en Zuid, onder praesidium van Prof. W.A.P. Smit, die door het bestuur als zijn vertegenwoordiger is aangesteld, bijeengekomen. Verder zitten in de redactie Prof. Asselbergs, Prof. Minderaa en Prof. Rombauts uit Leuven, terwijl Prof. Hellinga als taalkundig adviseur en Prof. Reichling als adviseur van de Uitg. Mij. Tj. Willink aan de redactie zijn toegevoegd. Op genoemde vergadering is een lijst van 50 Nederlandse klassieken opgesteld, die volgens de Keuzeraad voor deze serie in aanmerking kwamen en die door het
| |
| |
bestuur is goedgekeurd. Tevens zal bij dezelfde Uitg. Mij. een reeks uit literair-historisch of filologisch oogpunt belangrijke teksten worden uitgegeven, eveneens uit of betrekking hebbende op de Nederlandse litteratuur en uit te geven met tekst-critisch apparaat, critische literatuurbeschrijving en filologisch-historisch commentaar. Deze reeks zal worden betiteld: ‘Zwolse Drukken en Herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden’, terwijl de keuze van de delen zal geschieden door de, daartoe door de Maatschappij en de Uitg. Mij. Tj. Willink reeds in onderling overleg samengestelde redactie voor de te verschijnen ‘Zwolse Drukken en Herdrukken enz.’, welke redactie tevens als zodanig fungeert met betrekking tot eerstgenoemde reeks. Jaarlijks zal de uitgever in de Klassieken der Nederlandse Letteren doen verschijnen hoogstens 30 vel en in de Zwolse Drukken en Herdrukken hoogstens 50 vel; ieder vel gerekend op 16 pagina's druks. Bij de vaststelling der prijzen draagt de uitgever zorg, dat zij in overeenstemming zal zijn met de bedoeling van de redactie, een zo ruim mogelijke verspreiding te bevorderen.
Kan het bestuur met voldoening op de verwezenlijking van al deze plannen terugzien, het heeft zijn leden in het afgelopen jaar evenmin aan zorgen ontbroken. Zo zag de voorzitter zich genoodzaakt op de maandelijkse vergaderingen een lange rij van leden te herdenken, die de Maatschappij door de dood verloren heeft. Hun aandeel in het werk van de Maatschappij zal in dankbare herinnering voortleven. Gebruik makend van de door de Jaarvergadering van 1946 hem daartoe verleende machtiging, heeft het bestuur, gezien de uitspraak van de Centrale Ereraad, de heer Cor van der Lugt Melsert wederom als lid van de Maatschappij bevestigd. Ook het reeds in het inleidende woord van de voorzitter genoemde incident tengevolge van de plaatsing van een ongepaste en onjuiste critiek op het levensbericht van de heer Lievegoed in het Jaarboek 1947-'49 heeft het Bestuur voor een alleronaangenaamste situatie geplaatst. Naar best vermogen heeft het getracht, door het samenstellen van een corrigerend inlegvel voor genoemd Jaarboek, dat aan alle leden is toegezonden, de werking van deze zg. correctie zoveel mogelijk ongedaan te maken en de nabestaanden van de heer Lievegoed en Dr M. Schneider, de schrijver van het levensbericht, van zijn totaal afwijzende houding inzake het voorgevallene te overtuigen. Een zorgenkind bleef de financiële toestand der Maatschappij, ondanks het wijs beleid van de penningmeester, de in werking-treding van een Financiële
| |
| |
Commissie, waarin de heren W. Nyhoff, F.J. Brevet en Jacob Mees zitting hebben willen nemen, de consequent doorgevoerde bezuinigingsactie en de vele pogingen om de Regering voor de zaak der Maatschappij te interesseren. Doelde de voorzitter in zijn rede hierop reeds in algemene termen, het verslag van de Commissie van art. 34 der Wet zal U voor de feiten zelf plaatsen. Ook al om geldelijke redenen is het contact met de Afdelingen tot een minimum beperkt gebleven, hetgeen zijn nadelige gevolgen heeft doen gevoelen. Mag het bestuur van de Afdeling der drie Noordelijke Provinciën terecht een bedekt verwijt over deze losse band met Leiden laten horen, zijn jaarverslag zal aantonen, dat dit de activiteit der Afdeling onder de stimulerende leiding van de heer De Buck en Mevrouw Hartgerink-Koomans in genen dele heeft geschaad. Een woord van waardering voor de wijze waarop in het Noorden des lands in het belang van de Maatschappij wordt gewerkt, is hier zeker op zijn plaats. Moeilijker is het geweest, de geest en de speciale wensen van de Afdeling der Z.O. Provinciën na te voelen en naar aller bevrediging in te willigen. Een in het vooruitzicht gestelde, gezamenlijke bespreking tussen de besturen zal in vele zaken klaarheid moeten brengen, wil de door Leiden zozeer gewaardeerde activiteit dezer Afdeling niet verlamd raken. Met de nieuwe voorzitter, Prof. Jos. J. Gielen, hoopt het hoofdbestuur de door Prof. Michels met zoveel enthousiasme opgezette plannen tot verwezenlijking te brengen in het belang van de Maatschappij in het algemeen. Heeft de Commissie voor Zuid-Afrika in het afgelopen verenigingsjaar weinig van zich doen spreken, des te verheugender was de activiteit van de heer Fred. Oudschans Dentz, de gevolmachtigde van het bestuur in Zuid-Afrika. De door hem, in samenwerking met de heren Bax en Hiemstra, na zorgvuldig overleg gestelde candidaten zijn door het bestuur tot lid benoemd; de door hem geïnde en aan de penningmeester overgedragen contributies der Zuidafrikaanse leden vormen het enige lichtpunt in de begroting en door een uitvoerige briefwisseling en de toezending van brochures, programma's en krantenknipsels heeft hij het bestuur op de hoogte gehouden van hetgeen in het belang van de Nederlandse cultuur in Zuid-Afrika wordt verricht. Ook hier is een woord van oprechte dank op zijn plaats. De Afdeling België daarentegen heeft in alle talen gezwegen. Een reis van de voorzitter en de secretaris naar Brussel om de tanende samenwerking weer te activeren, heeft niet het verwachte resultaat opgeleverd; ziekte van de voorzitter, de heer Herman Teirlinck, en het overlijden van het oude
| |
| |
lid der Mij., de heer Julius Pée, vader van de secretaris der Afdeling, hebben zeker vertragend op de gang van zaken in Brussel gewerkt. Zodra de heer Teirlinck weer genezen zal zijn, wordt een algemene ledenvergadering in Brussel belegd, waar het voor en tegen van een handhaving der Afdeling in discussie zullen worden gebracht. De voorzitter zal U hieromtrent nog enige nadere gegevens verschaffen.
Een punt van langdurige en ernstige besprekingen in het bestuur heeft de toekomst van onze Bibliotheek gevormd, vooral na een afwijzende beschikking door de Regering inzake een subsidie-aanvrage, die een financiële steun voor dit kostbaarste bezit der Maatschappij beoogde. Bovendien bleken de werkzaamheden, aan het ambt van bibliothecaris verbonden, de heer Van Rijnbach, tengevolge van zijn gezondheidstoestand, te zwaar te vallen. Een Commissie uit het Bestuur heeft zich in het bijzonder op de technische kant van het vraagstuk beraden, nadat de bibliothecaris zijn ontslag had ingediend. Ook hieromtrent zullen U vandaag nadere bijzonderheden worden medegedeeld.
Het ware onjuist dit jaarverslag in mineur te beëindigen. De samenwerking van de bestuursleden onderling is in alle opzichten vruchtbaar geweest en het betekent dan ook de verbreking van een hechte eenheid, dat de heren Duyvendak en Van Rijnbach niet langer hun plaats aan de groene tafel zullen innemen. De uitstekende geest, die de vergaderingen kenmerkte, vond voor een belangrijk deel zijn oorsprong in de persoonlijkheid van de voorzitter, die op alle handelingen haar stempel heeft gedrukt. Bij verschillende jubilea van leden, in commissies en op vergaderingen of congressen heeft hij de Maatschappij vertegenwoordigd, zodat zij de plaats in het culturele leven van Nederland, haar door de vorige voorzitter, de heer Idenburg verzekerd, met ere heeft kunnen handhaven. Ook is haar aandeel in het interpresidenteel contact tussen de grote kunstenaarsverenigingen wederom van leidende betekenis geweest; hoewel de algemeen secretaris daarin thans de Maatschappij vertegenwoordigt, is de heer Idenburg als voorzitter aangebleven. Zoals reeds eerder terloops opgemerkt, had de belangstelling van de leden in het algemeen groter kunnen zijn; de ervaringen, opgedaan bij de samenstelling van een Commissie voor de toekenning van de Wynaendts-Franckenprijs is daarvan een pijnlijk, doch sprekend bewijs. Tot zijn spijt heeft het bestuur op verschillende aanvragen om financiële steun terwille van belangrijke culturele doeleinden afwijzend moeten reageren. Een uitzondering werd gemaakt voor een in het Duitse culturele centrum
| |
| |
‘Huis Burgsteinfurt’ door lectoren in de Nederlandse taal en letterkunde aan Westduitse Universiteiten gehouden weekend van 8-10 Juni, waar Prof. Michels en Dr Stuiveling o.a. het woord gevoerd hebben en voor de opvoering van Constantijn Huygens' ‘Trijntje Cornelisdr.’ in Den Haag door het Nationaal Toneel van België, na afloop waarvan, nomen est omen, Uw Secretaris de planken moest beklimmen om namens de Maatschappij een krans aan te bieden en zijn bewondering voor hetgeen zoveel aanstoot behoorde te geven, onder woorden te brengen en dit met een handkus voor de vertolkster van de titelrol te bezegelen.
Naar aanleiding van dit verslag vraagt de heer Damsté, hoe de correctie op het Levensbericht van de heer Lievegoed in het Jaarboek is gekomen. De heer Van Raalte meent, dat door de betrokken Commissie principieel een fout is gemaakt en wil weten, of er in de nieuwe Commissie nog oud-leden zitten. De voorzitter antwoordt, dat het bestuur het volle vertrouwen heeft in het beleid van de Commissie in haar huidige samenstelling. De heer Lieftinck verklaart, dat hij zich eventueel wil terugtrekken, dat hij alleen met zijn kennis van zaken hulp heeft willen bieden. Niemand der aanwezigen wil verder op dit punt ingaan, doch de heer Schneider, auteur van het Levensbericht van de heer Lievegoed, wil in de notulen van de vergadering opgenomen hebben, dat zijn brieven aan de heer Steur onbeantwoord zijn gebleven en dat deze geen excuses aan Mevrouw Lievegoed heeft aangeboden. De voorzitter verklaart, dat aan dit verzoek zal worden voldaan. De heer Veenendaal vraagt ten slotte of het voor het bestuur vaststaat, dat de critiek van de heer Steur volkomen onjuist en onbillijk was. De voorzitter beantwoordt deze vraag, met een verwijzing naar de gepubliceerde brieven van het Leids Universiteitsfonds en de heer Blankenstein, bevestigend.
|
|