C.D.J. Brandt en F.L. Ganshof (1939-1940. 5 dln.), de 18de en het begin der 19de eeuw, naast de internationale politiek van 1871 tot 1914. Kleinere studiën grijpen nog verder terug in de tijd: ‘Oranje als Rebellenleider in Holland en Zeeland, 1572-1576’ (in het ‘Gedenkboek Wilhelmus van Nassouwe’, 1933) en ‘Nederlandse buitenlandse Politiek, Nederland en Groot-Brittannië’ in ‘Nederland tussen de Natiën’ (1946-1948. 2 dln.), een verzamelwerk door Bartstra, geredigeerd samen met W. Banning.
Thans is hij bezig aan een groot en samenvattend werk, zijn ‘Handboek tot de staatkundige Geschiedenis der Landen van onze Beschavingskring van 1648 tot Heden’, in 4 delen, waarvan het eerste deel in 1948, het tweede in 1949 is verschenen.
In al deze geschriften toont Bartstra een gelukkige combinatie van geschiedvorsing en geschiedschrijving, paart hij critisch en conscientieus onderzoek aan eigen visie en aantrekkelijke voordracht. Het ‘Handboek’ acht de Commissie de kroon op zijn werk. Het voorziet op gelukkige wijze in een leemte in de Nederlandse historiografie; het dwingt bewondering af door de degelijke behandeling en boeiende beschrijving van de zeer uitgebreide stof.
Als een bijzondere kwaliteit van de historicus Bartstra ziet de Commissie nog de bezonkenheid van zijn oordeel. Hij neemt in de Nederlandse geschiedschrijving een eigen plaats in, omdat hij een element van evenwicht vormt temidden van de verschillende daarin heersende stromingen, zoals de Groot- en de Klein-nederlandse richting, of - op geheel ander gebied - de tegengestelde opvattingen over theoretische vraagstukken. Duidelijk blijkt dit uit zijn artikel ‘Het gestaakt Dispuut’ (Nederlandse Historiebladen, I, 1938), gewijd aan de controverse Huizinga-Romein.
Bartstra heeft steeds bescheiden en in stilte gearbeid. Terwijl hij een veeleisende taak bij het gymnasiaal onderwijs vervulde, schiep hij tevens een belangrijk historisch oeuvre. Dit werk rechtvaardigt ten volle de erkenning van zijn meesterschap.
Advies van het Bestuur
Het bestuur beveelt de Vergadering aan het door de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde uitgebrachte advies te volgen en aan Dr J.S. Bartstra de Prijs voor Meesterschap toe te kennen voor zijn historisch oeuvre.