Daarna komt Enkhuizen het beeld bepalen, het groenomwalde stadje tussen land en water, de jongensspelen aan de zeekant met
een vaste ploeg van kameraden
die redetwistten als er storm op til was ...
Hier buitendijks bevinden zich de weidjes,
de kreken en de kuilen waar zij zaten,
gevieren, vijven, in de zomerkoelte;
waar een het vers voordroeg van Multatuli
‘daar is iets schoons te zien op Golgotha’,
een hagepreek van ongewone stichting.
Het misschien wat te strenge en precieze gezinsleven vindt zijn tegenwicht in een levenslustige jongensvriendschap. Na de lagere school wil de jongen, die een drang tot ontwikkeling in zich voelt, graag studeren voor onderwijzer, maar vader De Bruin ziet daar geen toekomst in, en zo komt de zoon op het kantoor van de zaadhandel Sluis en Groot, de plaats die in het kleine landstadje wel bij uitstek het uitzicht geeft op de grote wereld, maar waar toch een zekere intimiteit blijft heersen en patriarchale allures worden gehandhaafd.
Na Friesland en Enkhuizen komt dan als derde milieu Amsterdam, waarheen de jonge De Bruin in 1920 verhuist. De provinciale jongeman wordt nu geconfronteerd met de werkelijkheid van een grote stad, een van de velen op een groot kantoor, bewoner van een kamer met pension onder een vreemd dak. Maar de oude vriendschappen blijven, nieuwe groeien, en al jong ook, in 1922, trouwt hij met het meisje dat hij, nog jonger, in Enkhuizen gevonden had. Het is de grote stad, afgewisseld met enkele buitenlandse reizen, die hem nu verder het tegenspel geeft dat hij nodig heeft voor zijn zelfbewustwording.
Het heeft zin om al deze milieus met een zekere uitvoerigheid te schetsen omdat zij aan De Bruin het werkmateriaal hebben geleverd, toen de kunstenaar in hem tot ontwaking was gekomen. Alles wat hij heeft geschreven kan, wanneer men het woord een beetje ruim neemt, autobiografisch genoemd worden. Hij heeft eigenlijk maar één, duizendmaal gevarieerd, motief gehad: de confrontatie van het zich bevrijdende Ik met milieu en gemeenschap waar het door geboorte en omstandigheden aan verbonden is. Dit tot in het oneindige herhaalde motief wordt begrijpelijk als men inziet dat het kunstenaarschap in de tweede helft van De Bruins leven altijd de functie heeft gehad van hersteller