[VI.] Verslag van de commissie voor geschied- en oudheidkunde
VI. Hierna volgt voorlezing door dr J.J. de Gelder van het verslag der Commissie van Geschied- en Oudheidkunde:
Den eersten April heeft de commissie, die sedert Januari 1942, wegens de ongunstige tijden niet meer had vergaderd, haar werkzaamheid hervat.
In de eerste plaats was het noodig haar ledental aan te vullen, want gedurende de laatste jaren zijn groote verliezen geleden; niet minder dan zeven leden werden ons door den dood ontnomen: Colenbrander, De Groot, Huizinga, Van Kan, Knappert, Krom en Warnsinck.
Besloten werd weer 's avonds te vergaderen, zooals vroeger gebruikelijk was en wel bij de leden aan huis.
De eerste gewone bijeenkomst heeft plaats gehad op 8 Mei. Toen was het echter, door de verhindering van verschillende leden om aanwezig te zijn, nog niet mogelijk tot een besluit te komen over het voorzitterschap en het Secretariaat.
De vaststelling van een uitgebreide candidatenlijst, bevattend veertig namen, vergde veel tijd, zoodat slechts één mededeeling valt te vermelden, namelijk over de waardeering van wat in de schilderkunst de nieuwe zakelijkheid wordt genoemd, door dr Juynboll.
De commissie heeft op den avond vóór den dag dezer jaarvergadering een voor alle leden der Maatschappij toegankelijke bijeenkomst gehouden waarin dr G.J. Hoogewerff een voordracht hield over: Bataven en Friezen te Rome.