[X.]
X. De Secretaresse, mevrouw Van Dullemen-de Wit, leest de aanbeveling der Commissie voor:
De bundel ‘Het Schiereiland’ is de tweede van Clara Eggink. Zij debuteerde in 1934 met een schrift van de Vrije Bladen ‘Schaduw en Water’. In kleinen kring van poëzieliefhebbers trok haar geluid toen dadelijk de aandacht. Wellicht om de volstrekte oprechtheid waarmee zij haar gevoelens uitte. Haar werk, hoewel naar den inhoud en den vorm vrouwelijk en vooral typisch lyrisch, is toch gespeend van dat element van al te groote zelfbespiegeling en zelfverteedering, integendeel: het confronteert zich moedig en soms ietwat koel met het eigen leed en de eigen problemen. Haar sentimenten zijn weemoedig, maar worden niet vergezeld van zelfbeklag; zij droomt zich een leven van groote stijl, maar weet die, gevangen als ze is in het gewone sleurleven, niet te vinden. Op klare wijze en naar aanleiding van zeer eenvoudige gegevens belijdt Clara Eggink in haar poëzie al de gespletenheid van den modernen mensch. Argeloos en oprecht belijdt zij het ontgoochelend resultaat en juist die oprechtheid, gepaard met het fijn-lyrische geeft er de bekoring aan. Het is of zij in haar ziel gespannen luistert naar de eerste openbaring van een dieper levensgeheim, dat haar, vooralsnog, ontgaan moest. Vele dichters hebben deze opdracht: het luisteren, het opvangen en het openbaren door middel van de dichtkunst. Wat Clara Eggink doet is slechts een heel lichte, teedere suggestie scheppen van een blinkende wereld achter deze schijn. Daardoor heeft haar werk iets van ‘Schaduw en Water’. Haar poëzie blijft uiterst simpel van uitdrukkingsmiddel, zij ontwijkt alle ge-