[XII.]
XII (1). Aan de orde wordt dan gesteld het eerste voorstel van het bestuur, de benoeming van een eerelid. De voorzitter vraagt de vergadering om dr C.J. Wynaendts Francken te benoemen, een vraag die met applaus begroet wordt. Hij richt het woord tot het nieuwe eerelid:
Een man, wiens bibliographie in 1933, op zijn 70sten verjaardag, reeds 34 boekwerken en tegen de honderd tijdschriftartikelen opsomde en die sindsdien staag is voortgegaan dit aantal te vermeerderen, mag zeker wel worden aangeduid als minime illitteraus, om met Golius van daareven te spreken, doch wanneer men kennis neemt van de verscheidenheid der onderwerpen, welke in deze geschriften worden behandeld, dan wordt men met verbazing en bewondering vervuld voor zulk een vir eruditissimus. Van Afrika tot Zelfmoord loopt de klapper op uw bibliographie, en tusschen deze twee uitersten liggen weinig onderwerpen, de wereld of het menschelijk leven betreffend, waarmede gij U niet hebt bezig gehouden. Ieder die U kent weet, dat Uw weetgierigheid onverzadigbaar is; gij tracht dien honger te stillen in Uw omgang met menschen, Uw studie van boeken, en, toen gij eenige jaren jonger waart, door groote en degelijk voorbereide reizen. In onzen tijd zijn encyclopaedische geleerden als gij zijt uiterst schaarsch. Onwillekeurig moet ik denken aan twee mannen over wie gij ook hebt geschreven: Bayle en Voltaire. Gij zoudt U in hun, zij zouden zich in Uw gezelschap wèl hebben bevonden.