een afzonderlijke Commissie, wier leden door onze Maatschappij en de Vlaamsche Akademie benoemd werden. Zoo bleef aan onze Commissie in het bijzonder de uitvoering van het andere plan toegewezen: de uitgave van een filologisch-wetenschappelijke reeks van Nederlandsche literatuurwerken. Op den voorgrond staat daarbij het plan, om werken van grooteren omvang, waarvan op dit oogenblik geen goede, moderne uitgaven bestaan, te ondernemen. De Commissie heeft, na verschillende plannen te hebben overwogen, ten slotte haar keuze laten vallen op de uitgave van de werken van Coornhert, voor zoover deze tot het gebied der letterkunde behooren. Zij liet zich hierbij leiden, niet alleen door de overweging dat van dezen merkwaardigen schrijver een goede moderne uitgave ontbreekt, maar ook door de zekerheid, dat wij in prof. B. Becker op dit oogenblik een geleerde bezitten, die voor een dergelijk werk de aangewezen man is. Toen ons bleek, dat prof. Becker aan deze uitgave met vreugde en met groote onbaatzuchtigheid zijn krachten wilde wijden, hebben wij geen oogenblik geaarzeld en het besluit genomen, aan de Jaarvergadering als werkplan voor de volgende jaren het tot stand brengen van een kloeke Coornhert-uitgave voor te leggen. Met de voortvarendheid, die hem eigen is, heeft prof. Becker zich reeds aan de voorbereiding van deze uitgave gezet.
De Commissie stelt zich voor behalve deze omvangrijke, op royaal formaat uit te geven publicatie van tijd tot tijd ook kleinere werken uit te geven, telkens wanneer zich daartoe de gelegenheid aanbiedt. Zij heeft daarbij de tegemoetkomende medewerking van de firma Brill mogen verwerven. Het vorige jaar was reeds besloten een bundel kluchten, die dr N. Van der Laan onder den titel ‘Uit het archief der Pellecanisten’ persklaar gemaakt had, uit te geven; de Commissie heeft het genoegen dit eerste nummer in de kleine reeks van de ‘Leidsche Drukken en Herdrukken’ op deze Jaarlijksche Vergadering aan het Bestuur te overhandigen. Zij heeft voor het volgende jaar op het werkprogram een nieuwen druk staan, die ons eerelid prof. J.W. Muller van zijn reeds lang uitverkochte standaarduitgave van den Reinaert gereed gemaakt heeft. Ook hiervoor zijn de voorbereidingen reeds zoo ver gevorderd, dat de Commissie hopen mag het volgend jaar deze uitgave te doen verschijnen. De Commissie zou het zeer op prijs stellen, indien haar de vrijheid gelaten werd ten aanzien van deze reeks van kleine en weinig kostbare uitgaven haar beslissingen zelfstandig te nemen, daar wij reeds nu door de ervaring geleerd hebben, dat het meermalen noodig zal zijn snel te