Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1938
(1938)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
[I.] Openingsrede van den voorzitterI. De voorzitter, dr J.J.L. Duyvendak, opent de vergadering met een toespraak:
Dames en Heeren leden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde! Indien onze Hollandsche zomermaand de zoele beloften van haar naam met kalendarischen regelmaat inloste en zon en warmte ons op den derden Woensdag konden gewaarborgd zijn, dan zou ik voor onze jaarlijksche samenkomst een Arcadisch oord willen bedenken, een groen grasveld in het lommer van oude boomen. Daar, eerder dan in een dompige, rumoerige zaal, zou de geschikte plaats zijn, waarheen wij ons telkenjare zouden kunnen opmaken om het feest te vieren der Nederlandsche Letterkunde. Arcadië kent geen zorgen; al wat ons dagelijks drukt en benauwt wordt afgeschud eer wij haar festoenen binnentreden en met lichter tred zouden wij voor één dag wandelen in het land onzer droomen. Zouden, zeg ik, maar ontbreekt ons zoozeer alle verbeelding, dat wij den wenschdroom niet elk uur verwezenlijken kunnen zooals ons zelf behaagt? Deze plaats, dit uur is ons Arcadië; wij zijn hier tezamen als minnaars en beoefenaars der letterkunde in al haar vormen. Wij kennen heden niets anders meer; wij allen, wij zijn slechts vrome dienaars van het woord in zijn menigvuldige uitdrukkingsvormen van den geest die wordt gekend in vrijheid, in schoonheid en in waarheid. Dit te mogen zijn in onze tegenwoordige wereld is waarlijk een voorrecht en met dankbaar gestemd gemoed voor wat wij bezitten, gemengd met droefheid om wat zooveel anderen ontberen, heet ik U hier heden hartelijk welkom. Wat alom op de wereld geschiedt moge ons een aansporing zijn nog meer dan vroeger onze verantwoordelijkheid te beseffen. Ook de Nederlandsche cultuur die wij dienen is een deel van de cultuur der wereld die wordt bedreigd. In alle bescheidenheid dient ook onze Maatschappij als zoodanig die cultuur en daarom is het werk dat zij doet niet onbelangrijk. Het stemt tot vreugde dat, zooals gij zoo straks zult hooren uit de verslagen, in de werkzaamheden der Maatschappij schot is gekomen; de hoop bestaat dat zij in de toekomst, meer nog dan in het verleden, haar taak op waardige wijze zal kunnen vervullen. Ik moge U allen opwekken om ieder naar krachten en vermogen hieraan mede te werken. Eer wij verder gaan, past het ons hen te gedenken, die het vorig jaar | |
[pagina 230]
| |
voor het laatst in ons midden konden vertoeven. Ons eerelid dr A. Beets, op de jongste jaarvergadering als zoodanig benoemd, ontviel ons reeds in de donkere dagen voor Kerstmis. Zijn groote verdiensten voor de Maatschappij heeft mijn voorganger hier nog pas gememoreerd; hoezeer hij als mensch en geleerde door velen wordt betreurd, bleek bij zijn begrafenis, waar Uw voorzitter en secretaris mede aanwezig waren. Overleden zijn voorts de buitengewone leden: Åke Hammarskjöld, rechter in het Permanente Hof van Internationale Justitie; en mevrouw L.B. Van der Hoogt-Marks, weldoenster der Maatschappij, evenals wijlen haar echtgenoot, stichter van den naar hem genoemden prijs; en de leden dr J.B. Schepers, groot kenner van en strijder voor het Friesch; kanunnik A. Joos, Vlaamsch folklorist; Herman Robbers, schrijver van nationale beteekenis, steun en raadsman van jongere gildebroeders; dr Edward B. Koster, dichter en classicus; O.C. Van Hemessen, verdienstelijk beoefenaar der plaatselijke historie; dr W. Van der Gaaf, hoogleeraar te Amsterdam, beoefenaar der Engelsche letterkunde; dr J. Mansion, hoogleeraar te Luik, beoefenaar der Vlaamsche toponomie en Germanist; dr L.P.H. Eykman, baanbreker der phoaetiek; de oud-conrector van het Leidsch Gymnasium dr D.A.H. Van Eck; de oud-president van de Nederlandsche Bank mr G. Vissering; de oud-burgemeester van Leiden, jhr mr N.C. De Gijselaar; dr W.L. De Vreese, uitnemend kenner der Middelnederlandsche handschriften; dr B.A. Meuleman, kenner der Skandinavische literatuur; mgr dr Jos. Schrijnen, hoogleeraar te Nijmegen, vermaard Indo-Germanist; T. Roorda, minnaar van Oost-Aziatische kunst; de hoofdconservator van het Museum Plantijn, dr Maurits Sabbe, letterkundige en geleerde beide; dr A. Kluyver, hoogleeraar te Groningen, linguist van groote veelzijdigheid en oorspronkelijkheid; de actrice mevrouw Alida Tartaud-Klein; | |
[pagina 231]
| |
mejuffrouw J. Zwartendijk, critica op het gebied der beeldende kunst; de gemeente-archivaris van Alphen aan den Rijn, W.M.C. Regt, oudheidkundige; mejuffrouw A.M. De Leeuw, als schrijfster eervol bekend als Geertruida Carelsen. Ieder van dezen zal in eigen kring het meest als mensch worden gemist; om hun werk eerde hen de Maatschappij. Ik moge U verzoeken een oogenblik op te staan en hun een stille gedachte te wijden.
Veelzijdig is onze Maatschappij; het is weer gebleken uit de lijst, die ik zooeven moest voorlezen, en die zeker straks zal worden vervangen door een even bonte rij van nieuwbenoemde leden. Het blijkt ook uit de omstandigheid dat het studiegebied van Uw voorzitter zoo ver van huis ligt. Doch dit is nu het karakteristieke van een Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, dat juist dit hem een vrijbrief geeft om zich hier thuis te gevoelen. Wat waren onze letteren zonder de zee en haar verten? Ook China heeft daar oude rechten en aan die zekerheid ontleen ik de vrijmoedigheid om U thans een oogenblik te gaan onderhouden over China in de Nederlandsche Letterkunde (zie de bijdrage op blz. 3). |
|