Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1938
(1938)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adriaan Beets
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de - toen nog nieuwe - studie in de Nederlandsche letteren, een besluit, zooals hij mij eens vertelde, waarover zijn vader zich meer verheugde dan hij toen liet blijken. Het moet immers voor Nicolaas Beets verblijdend zijn geweest, in dezen zoon zulk een groote liefde voor de moedertaal en voor de literatuur van het eigen land te ontdekken, doch hij zal misschien hebben overwogen dat die studie niet bijzonder veel mogelijkheden bood voor een maatschappelijke loopbaan. En bovendien was het niet zijn gewoonte spoedig zijn tevredenheid over zijn kinderen te laten blijken, althans niet over zijn zoons; voor de dochters is hij altijd wat toegeeflijker geweest. Beets heeft een mooien studietijd gehad, hoewel ook toen zijn zwakke gezondheid hem vaak plaagde. Hij had herhaaldelijk last van asthma en van hevige bronchitis, doch dat belette hem niet met animo te studeeren en met enthousiasme aan het studentenleven deel te nemen. Hij had zijn vrienden niet onder de literatoren alleen, maar ook onder theologen en medici. Een interessante relatie is geweest die met den Hongaar Zsigmond Nagy, een der alumni van het Stipendium Bernardinum te Utrecht. Dat Beets nog lang daarna die vriendschap heeft onderhouden, blijkt uit het door hem geschreven levensbericht van NagyGa naar eind1. Ook kwam hij in aanraking met den Zweed Johan Widmark, die de colleges van professor Donders volgde, van Beets les kreeg in het Nederlandsch en in ruil daarvoor aan hem Zweedsch leerde. Widmark werd later hoogleeraar in de oogheelkunde te Stockholm. C.J. van Arkel, naderhand predikant te Noordwijkerhout, was zijn boezemvriend; van de Neerlandici trok hem Logeman, de latere hoogleeraar (Anglist) te Gent, het meest aan, en met den medicus J.A. Fijnvandraat schreef hij in 1881 een uitvoerig verslag van de Lustrumfeesten in het Algemeen Nederlandsch Studentenweekblad ‘Minerva’, van welk blad Beets eenigen tijd redacteur is geweest. Van zijn literaire begaafdheid wist de studentenmaatschappij nog meer te profiteeren: Beets is eens lid geweest van de Almanak-redactie en ook bestuurslid van het dispuutgezelschap Παντα νοητα. Intusschen deed hij zijn examens, en in 1885 promoveerde hij op een dissertatie De ‘Disticha Catonis’ in het Middelnederlandsch, waarbij professor Dr H.E. Moltzer promotor was. ‘Zoo er ware liefde voor Nederlandsche Taal en Letteren in mij is ontwaakt en gekweekt, het was in het Ouderlijk Huis, waar ik het voorrecht had van op te groeien’, schrijft hij in de voorrede van zijn proefschrift, woorden die stellig uit den grond van zijn hart kwamen. Met zijn hoogleeraren is hij op een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertrouwelijken voet geweest, vooral met Gallée, die zijn loopbaan ook verder met belangstelling heeft gevolgd. Langen tijd heeft Beets de hoop gekoesterd zijn studiën over ‘de Catoniana’ voort te kunnen zetten, doch allengs is hem gebleken, dat zijn ambtelijk werk hem daartoe niet genoeg tijd liet. Toen later de classicus, Dr Boas te Amsterdam, het onderwerp ter hand nam, heeft hij zich daarover zeer verheugd en de Cato-uitgaven die hij geleidelijk had verzameld aan dezen geleerde ten geschenke gegeven voor zijn ‘zeer waardevolle, uitgebreide, de volledigheid naderende Cato-collectie’ (aldus Beets in een schrijven aan Boas van 1 October 1931)Ga naar eind2. Als candidaat had Beets reeds een jaar les gegeven aan het Utrechtsche gymnasium (1882-'83), doch na zijn promotie werkte hij eerst eenigen tijd bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Daar de geldmiddelen van het Woordenboek toen niet toelieten een extra kracht te bezoldigen, duurde deze eerste medewerking maar kort: van Januari tot October 1886. Beets werd daarop tijdelijk leeraar in geschiedenis en aardrijkskunde aan het Erasmiaansch Gymnasium te Rotterdam, en wel tot het einde van den cursus 1887-'88. Toen kwam de gelegenheid voor hem en Dr J.W. Muller om, op een bescheiden salaris, medewerker te worden aan het Woordenboek, voorloopig onder de leiding van Dr Kluyver. Onder de brieven van Beets die ik het voorrecht heb gehad te mogen inzien, bevindt zich een schrijven van zijn moeder, ‘eene felicitatie met deze nieuwe stap’. ‘God geve er Zijn zegen op!’ schrijft zij, ‘ik ben er blijde mede. Het schoolmeesteren vond ik altijd naar, al zei ik er niets van. Dit is meer Uw vak, Uw lust, en zal, hopen wij, Uw vreugd zijn’. Hoe zeer is deze hartelijke wensch werkelijkheid geworden! Van 1 September 1888 af tot 1 Januari 1933, bijna 45 jaren, heeft Beets onafgebroken dit werk gedaan, met lust, met vreugde en ongetwijfeld met veel talent. Meer dan eenig ander redacteur - het is reeds herhaaldelijk gezegd - heeft hij zijn krachten aan het Woordenboek gegeven. Al de liefde die hij voor eigen land en volk bezat heeft hij in dienst gesteld van zijn werk, en dat werk draagt daar op tallooze plaatsen het stempel van. Bij geen ander redacteur zal men zulk een schat van volkswoorden, -uitdrukkingen, -gezegden vinden als bij hem. Wie zijn werk leest, snuift telkens den kruidigen geur van de volkstaal, proeft haar sappigheid, en geniet, als de schrijver zelf, van haar geest. Zoo ergens, dan is het Woordenboek in de door Beets bewerkte deelenGa naar eind3 een genotvolle lectuur. Dat niettemin de degelijkheid van hetgeen hij maakte niet in het gedrang kwam, behoeft nau- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welijks gezegd. Zijn artikelen zijn met groote kennis en met de uiterste zorg bewerkt, zoodat lezers met zeer uiteenloopende belangstelling er in kunnen vinden wat van hun gading is. Voor den dialectgeograaf bevat het werk van Beets nauwkeurige en betrouwbare gegevens, geen redacteur geeft ook zulke duidelijke en precieze definities van technische woorden, en vooral zijn kennis van zee- en scheepstermen is bewonderenswaardig. Bovendien had Beets een fijnontwikkeld gevoel voor de juiste waarde van een woord, wist hij de beteekenis er van zeer markant te omschrijven, het weer te geven met een benijdenswaardigen rijkdom van synoniemen. Hij vond zijn woorden - althans voor het schriftelijk gebruik - zeer gemakkelijk, wat soms het gevaar meebracht dat zijn stijl al te overvloedig en daardoor omslachtig werd; vooral in zijn ouderdom is hij aan dat gevaar niet altijd ontkomen. Zijn intieme kennis van het Nederlandsch maakte hem tot een uitgezocht raadsman; vaak werd zijn oordeel gevraagd, bij voorbeeld wanneer bij de instructie eener strafzaak de juiste beteekenis, de precieze kracht van een woord of term moest worden vastgesteld. Hij had ook een fijn gevoel voor de zuiverheid zijner taal en wist een Germanisme spoedig te ontdekken. Daardoor is hij, nog in de laatste jaren van zijn leven, nuttig werkzaam geweest voor het in 1932 opgerichte Genootschap ‘Onze Taal’, waarbij hij tot zijn dood toe het meest actieve lid is geweest van den Raad van Deskundigen. In den eersten tijd van zijn ‘woordenaars’-bestaan was Beets nog ongetrouwd, en woonde hij op kamers in de Kloksteeg. Bij Matthias de Vries werd hij herhaaldelijk ten eten gevraagd en hij verkeerde er ook in den huiselijken kring. Doch een grooten invloed heeft ‘de hoofdman’, wiens krachten toen reeds merkbaar afnamen, stellig niet meer op zijn ontwikkeling gehad. Beets' leven in die jaren zal in velerlei opzicht overeenkomst hebben gehad met dat van een student; hij had met een aantal vrienden een vaste eettafel, waaraan hij om zijn opgewekten aard, zijn zin voor gezelligheid en zijn fijne geestigheid zeker graag gezien was. De omgang met zijn mederedacteuren, Kluyver en Muller, was weldra zeer vertrouwelijk. In 1891 kwam De Vreese daar nog bij, een man van gansch andere geaardheid. Doch al spoedig bleek hoe goed die mannen elkaar, ondanks alle verschil, verstonden: er heerschte een ongedwongen en opgewekte toon onder hen. Toen hun wegen na eenigen tijd weer uiteenliepen, bleef hun vriendschap bestaan, en wie in later jaren twee van hen samen aantrof (gevieren zijn ze stellig niet vaak meer geweest), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kon nog altijd dien toon van lichte scherts en vertrouwelijkheid beluisteren die een halve eeuw geleden al moet hebben geklonken. In 1894, op den 9den Februari, trouwde Beets met mejuffrouw Helbertine Anna Cornelia Damsté. Dit huwelijk is kinderloos gebleven, doch, hoezeer Beets ook van kinderen hield, ik heb nooit uit zijn mond vernomen, noch ook indirect het gevoel gekregen, dat dit voor hem een teleurstelling was. Zijn vrouw en hij hebben tot zijn dood toe in de schoonste harmonie samen geleefd, samen gewerkt, samen lief en leed gedeeld. De toewijding, waarmee zij hem tot hulp was, hem verpleegde ook in de zich helaas telkens herhalende tijden van ziekte, kon niet grooter zijn dan de vereering die hij zijn leven lang heeft gevoeld voor haar die hij zich eenmaal als levensgezellin had gekozen. Het was verheffend te zien welk een gelukkigen invloed deze beide menschen op elkaar hadden, en hoe zij elkanders leven hebben opgetild ver boven het alledaagsche uit. Beets' werkzaamheid in het maatschappelijk leven beperkte zich weldra niet meer tot het Woordenboek. In 1900 werd hij regent van het Heilige Geest- of Armewees- en Kinderhuis, een functie die hij nagenoeg tot aan zijn dood toe vervulde. Verscheiden jaren is hij voorzitter van dit regentencollege geweest, en zijn lange ervaring maakte dat aan zijn oordeel en adviezen hooge waarde werd gehecht. Dit zuiver maatschappelijke werk zal voor zijn godsdienstig gemoed een groote bevrediging zijn geweest: het kwam mij altijd voor, dat hij geloofde, dat hem, den kinderlooze, de taak was opgelegd voor de weezen een steun en stut te zijn. Van 1903 tot '22 was hij bovendien lid van de Gemeentecommissie (dat is de Kerkvoogdij) der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Leiden; als zoodanig heeft hij vooral voor het archief belangrijk werk verricht. Ook in eenige tijdelijke commissies is hij werkzaam geweest. Zoo was hij in 1904 lid van een commissie voor den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, wier taak aldus was omschreven: ‘te trachten goede Hollandsche uitdrukkingen te verzamelen voor benamingen van bouwkunstige deelen die sedert jaren bij ons in een vreemde taal gebezigd worden en bijna reeds burgerrecht hebben verkregen’. In 1925 heeft hij zitting gehad in de Interdepartementale Commissie die tot taak had een naamlijst samen te stellen van Gemeenten, Bewoonde Oorden en Huizengroepen in Nederland, en na zijn emeritaat, in het begin van 1934, stelde hij (ten verzoeke van, en volgens opdracht van de Rijkscommissie van Bijstand van het Woordenboek der Nederlandsche Taal), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten behoeve van een door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voorgenomen vereenvoudiging der spelling, een lijst van bastaardwoorden samen. Van die lijst is echter bij mijn weten nooit eenig gebruik gemaakt. In verschillende literaire en wetenschappelijke instellingen is Beets in den loop der jaren tot lid benoemd: behalve in onze Maatschappij (in 1886) in het Provinciaal Utrechtsch Genootschap (eveneens in 1886), in ‘Kunst en Wetenschap’ te Rotterdam (in 1888), in het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap, in ‘Oud-Utrecht’ (in 1926). Bovendien werd hij in 1900 benoemd tot buitenlandsch eerelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie, voor wier vergadering hij in 1908 een boeiende voordracht hield, getiteld ‘Volkswijsheid over het Weer’, waarin zijn liefde voor, en kennis van de folklore zeer duidelijk tot uiting komt. Tweemaal is hem, als redacteur, van zijn collega's een bescheiden, maar hartelijke huldiging ten deel gevallen: in 1913, toen hij een kwart eeuw, en in 1928, toen hij veertig jaren van Woordenboeksdienst had vervuld. Eerst in 1932, kort voordat hij zijn werk zou neerleggen, heeft de Regeering hem onderscheiden, door hem te benoemen tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. In 1922 werd Beets met de andere redacteuren benoemd tot rijksambtenaar. Bij alle voordeelen die deze benoeming bood had ze het nadeel dat hij daardoor gebonden was aan de wettelijke leeftijdsgrens, en die bereikte hij op 28 Juli 1925. Gelukkig stond de Regeering hem nog toe voorloopig te blijven doorwerken, doch met 1 Januari 1933 kreeg hij, ook omdat bij het Rijk moest worden bezuinigd, zijn ontslag. Toen hem in Mei 1932 dat bericht bereikte, overviel het hem als iets onverwachts en ongewenschts: ‘Onnoozel en wel, had ik er tot hiertoe niet aan ... gedacht, dat dit ontslag wel eens dreigen kon... maar het heeft mij niet verbaasd of verwonderd’, schreef hij aan zijn vriend Kluyver, toen den voorzitter van de Commissie van Bijstand. Zijn toestand werd van 1933 af in financieel opzicht moeilijk, doordat zijn pensioen, wegens het geringe aantal jaren in 's Rijks dienst, zoo gering was. Het is hard dat de man die zijn land zoo goede diensten had bewezen, in de laatste jaren van zijn leven geen onbezorgd bestaan heeft mogen hebben. ‘Bezorgd’ zou althans menigeen in zijn plaats zijn geweest, maar Beets heeft deze teleurstelling, evenals andere slagen van het lot, met groote berusting gedragen. ‘Gij weet óók’, schreef hij in die dagen, ‘dat ik weet dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de haren mijns hoofd alle geteld zijn, en dat ik wèl vóór-zorgen mag, maar niet bezorgd moet zijn’. Zijn oprechte vroomheid en zijn onwankelbaar vertrouwen in de Voorzienigheid gaven hem die gelijkmoedigheid in alle tegenheden des levens die zijn vrienden zoo in hem bewonderden. De laatste jaren van zijn leven werd Beets herhaaldelijk door ernstige ziekten bezocht. In het eind van 1931 moest hij aan zijn oog worden geopereerd, dat geleidelijk aan door de staar was verduisterd. Dat geheele jaar 1931 had hij met mannenmoed en engelengeduld (en met de nooit aflatende hulp en steun van zijn vrouw) getracht de steeds grootere moeilijkheden bij zijn werk de baas te blijven. Toen de druk van het Woordenboek voor hem niet meer te onderscheiden was, liet hij zich de proeven van zijn werk voorlezen en gaf hij geheel uit het geheugen de noodige wijzigingen aan die de tekst behoefde. Die wilskracht was heldhaftig! In 1933 doorstond hij een zeer ernstige bronchitis, en in 1935 moest hij tusschen Februari en Augustus vier operaties ondergaan. Nog eens behield zijn teer, doch blijkbaar zeer gezond gestel de overhand, en hij keerde genezen huiswaarts. Niemand heeft geweten, hoezeer hij sedert lichamelijk belemmerd werd en hoe hulpbehoevend hij was geworden. De groote toewijding van zijn vrouw en zijn eigen ongebroken geestkracht deden hem voor wie hem bezochten een ‘gewoon’ mensch lijken. Nog altijd was het een genot, een verfrissching, in zijn gezelschap te wezen. Door zijn sterk geheugen herinnerde hij zich ontelbare gebeurtenissen en ondervindingen uit zijn eigen lange leven; andere kende hij door overlevering. En dat alles wist hij weer te geven met een zeldzaam verhaaltalent. Hij herhaalde zich zelden en wist met gevatheid en een fijnen zin voor het humoristische het juiste oogenblik voor zijn anecdote te vinden. Daarbij kon hij óók goed luisteren, hij stelde zijn geest geheel open voor den ander, zonder eenige reserve, zonder ook een groot verschil in jaren te laten wegen. Zijn groote kennis op velerlei gebied kwam in het gesprek telkens aan het licht, doch als iets natuurlijks en geheel onopzetteliiks, want nooit trachtte hij met hetgeen hij wist te schitteren. Hij bezat den waren adel des geestes, die imponeerde zonder imposant te hoeven zijn, een innerlijke fijnheid die uitdrukking vond in de fijne trekken van zijn gezicht, in het zachte witte haar, in de mooie, expressieve handen niet het minst, die zulk een karakteristieken vorm hadden. Door de jaren was zijn gestalte sterk gebogen geworden en het loopen ging hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds zwaarder vallen. Doch binnenskamers vergat men dat, en leek hij bijna tot het laatst geen ‘afgeleefde grijsaard’. Toen hij zijn levenswerk neer moest leggen, zocht en vond hij bezigheid in allerlei werk dat zijn liefde had. Hij ordende zijn papieren, publicaties en wetenschappelijke verzamelingen, die hij in den loop der jaren had aangelegd. Zijn aanteekeningen op de Camera ObscuraGa naar eind4 vormden een uitvoerig kaartregister, hij had verzamelingen op het gebied der folklore, over spreekwoorden, over verschillende dialecten, over zeemanstaal en verder onder andere van vrouwelijke eigennamen op -ina. Uit die stofGa naar eind5 had hij in den loop van zijn leven telkens geput en ze, voor zoover het Woordenboekswerk het hem toestond, verwerkt. Gegevens over het Utrechtsch, het Katwijksch en het Texelsch dialect waren gedeeltelijk reeds uitgewerkt tot studies. Samen met mejuffrouw Dr van der Graft heeft hij eens een Palmpaasch-tentoonstelling georganiseerd die veel succes heeft geoogst. Het meeste echter verscheen in den vorm van artikelen, waarvan de hierachter volgende bibliografie een volledig overzicht geeft. Menige etymologie is sedert zijn studie er over algemeen aanvaard, zoo die van stapelzot, van overscharig, van waarloos (alle verschenen in het Leidsche tijdschrift); interessant is zijn verklaring van sas, in den zin van sluis (vermeld in een opstel van Dr W. de Vries in Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 44, 196), en die van joosjesthee (als artikel in het Woordenboek, Dl. VII, 433). Een enkele studie kreeg terecht grootere vermaardheid: zijn beschouwing over verstek (Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 11, 33vlg., later op verzoek van Boneval Faure overgenomen in het Rechtsgeleerd Magazijn 11, 262vlg.). Belangrijk is stellig ook zijn verhandelingGa naar eind6 over de Middelnederlandsche uitdrukkingen in Valuwe(n) mennen, met Valuwen riden (vertalingen van het Fransche chevaucher Fauvel), die in de Middeleeuwen allegorische beeldspraak zijn van valschheid en bedrog, en die door hem in verband zijn gebracht met het vale paard in Openbaring (hoofdst. 6, vs. 8). Zijn belangstelling voor Leiden blijkt uit menig opstel in het Leidsch Jaarboekje en vooral uit een stuk, getiteld Het Heilige Geestof Armewees- en Kinderhuis, dat verschenen is in Het Huis Oud en Nieuw (1912). Zoo zou nog veel van zijn werk een nadere bespreking verdienen, menige recensie ook van de talrijke die hij in het Museum en elders heeft doen verschijnen. Voor Deensche en Zweedsche taalkundige werken gold | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij als een gezaghebbend criticus en zijn beoordeelingen van woordenboeken (ik denk onder andere aan die van Van Dale's Groot Woordenboek en van Hermann Paul's Deutsches Wörterbuch) zijn alleszins lezenswaard. Al wat hij geleidelijk had bijeengebracht ten behoeve van het Woordenboek was tot een alfabet uitgedijd dat vele doozen vulde, en waarvan de Redactie reeds jaren had geprofiteerd. Zijn dagelijksche lectuur deed die verzameling nog aldoor groeien en ik ging zelden van hem heen zonder een stapeltje ‘Lesefrüchte’ voor ieder der redacteuren en voor de nog komende letters. Toen hij na wekenlangen arbeid een overzicht had gekregen van hetgeen het resultaat was van zijn welbesteed leven, een resultaat waarmee menigeen ten volle tevreden had kunnen en mogen zijn, overviel hem, den blijmoedige, een gevoel van moedeloosheid en van onvrede met zichzelf. Hij begreep dat hij de kracht niet meer zou hebben zijn dialect-studies te voltooien, over zijn productie bij het Woordenboek was hij onvoldaan, en een gevoel van te kort te zijn geschoten maakte zich meer en meer van hem meester. Moeilijke maanden braken voor hem aan, en er scheen geen uitkomst te zijn. Totdat, als door een wonder, de neerslachtigheid week en de ziel geleidelijk aan ‘het oud vertrouwen’ hervond. Nog altijd was zijn werkkracht niet ten einde; door de donkere maanden was het werk hem de beste afleiding geweest, en naarmate hij zijn evenwicht hervond, groeide zijn werklust weer. Behalve zijn medewerking voor het Genootschap ‘Onze Taal’, waarover ik hierboven reeds iets heb gezegd, verschafte hem in zijn laatste levensjaar het secretariaat van de redactie van het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde nog geregelde bezigheid. Beets wist zich later niet precies meer te herinneren, wanneer hij met die functie was begonnen, doch waarschijnlijk is het zoovat in 1890 geweest. Al de sedert dien verschenen jaargangen, zesenveertig in getal, zijn door hem bezorgd, en slechts zeer weinigen weten - de voorzitter der Maatschappij heeft het verleden jaar zoo juist gezegd - hoeveel arbeid daarbij door hem (en door zijn trouwe medewerkster, zijn vrouw) is verricht. Immers hij beperkte zich niet tot het technische deel: de correctie en de besprekingen nier den drukker; terecht heeft de Redactie na zijn dood met dankbaarheid getuigd van zijn ‘waardevolle bijdragen... aan de medewerkers wier stukken hij als praeadviseur der redactie of tijdens den druk der afleveringen onder de oogen kreeg’ (Tijdschr. 57, 162). Dat werk bleef hij verrichten tot zijn laatste ziekte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem overviel; tot het einde toe is hij het Tijdschrift trouw gebleven. Hoe de Maatschappij hem daarvoor heeft gedankt, heb ik reeds aan het begin van dit stuk vermeld. Van 1886 af lid onzer Maatschappij, was hij haar voorzitter in het jaar 1898-'99. ‘Niemand zou liever dan ik het leiden van Uwe bijeenkomst zien toevertrouwd aan waardiger, ervarener, krachtiger hand’, heeft hij zelf in zijn toespraak ter jaarvergadering van 1899 gezegd. Zeker was hij niet wat men een geboren leider noemt: in een groote vergadering liet hij zich zelden hoeren en hij had het praesidium dan ook niet dan ‘onder vriendelijken aandrang’ aanvaard. Doch zijn bescheiden aard onderschatte waarschijnlijk zijn krachten en gaf hem de bovengenoemde woorden in. Die neiging zich terug te trekken en spoedig de prestaties van een ander voor beter te houden dan de zijne heeft hij wellicht van zijn jeugd af gehad. Nicolaas Beets, die zeker een voortreffelijk vader is geweest en een verstandig opvoeder, is toch, zonder het te willen, tegenover dezen zoon in één opzicht te kort geschoten. Hij liet zich zoozeer gelden in den kring van zijn gezin, dat de kinderen niet dan met groot ontzag naar den beroemden vader opzagen. De moeder, die een liefhebbende, zachte vrouw was en zichzelf volstrekt niet telde, versterkte hem in die houding, en dat heeft gemaakt, dat bij den jongen Adriaan het besef van hetgeen hij waard was zich niet genoeg heeft ontwikkeld. In zijn jonge jaren, onder zijn vrienden, wist hij zich wel min of meer aan dien invloed te onttrekken en was hij tegenover zijn vader niet geheel zonder kritiek, maar naarmate hij ouder werd, groeide de eerbied weer aan, om in zijn ouderdom bijna tot een druk te worden. En toen de oude Beets door een jongere generatie werd verguisd, ontwikkelde zich in den zoon een houding van verzet en van verdediging, die hij niet meer zou verliezen. Ook ten opzichte van andere levensuitingen liet Beets wel vaak zijn protest hooren. Zoo in het godsdienstige. Door aanleg en opvoeding was hij een Calvinist; dat hij het niet op een enge, stijle manier was, spreekt vanzelf: daarvoor behoedden hem evenzeer zijn aard en ontwikkeling. Doch bij alle aangeboren zachtmoedigheid gaf hij herhaaldelijk, in woord en daad, blijk van een zekere onverdraagzaamheid en liet hij zich soms niet vriendelijk uit over andere secten. Dat dit protest nooit tegen personen gekant was, kan menig ‘andersdenkende’ uit eigen ervaring met mij getuigen. Op het gebied der politiek was hij alleen een toeschouwer: nooit is hij - en daarin volgde hij zijn vader na - lid geweest van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenige politieke partij, wat in Nederland voor iemand met een zoo uitgesproken godsdienstige overtuiging een zeldzaamheid is. Doch zijn sympathie was zeker niet aan den kant van de ‘rooien’, en het εις κοιρανος εστω, dat hem meer dan eens over de lippen kwam, deed vragen of hij zelfs wel een overtuigd voorstander der democratie was. Tótdat de snelle groei der dictatoriale macht in Europa hem, als zoovelen, met schrik en weerzin vervulde. Toen schaarde hij zich onvoorwaardelijk aan den kant der individueele vrijheid, en ik heb hem sedert dien de zoojuist aangehaalde spreuk nooit meer hooren gebruiken. Het enge nationalisme der totalitaire staten heeft Beets ook tegen de borst gestuit. Hij stond wijd open voor andere culturen in Europa, wat onder andere bleek uit zijn hierboven reeds genoemde liefde voor Engeland en Zweden. Met zijn vader deed hij in 1884 een reis naar Schotland, waar Nicolaas Beets in Edinburg een eeredoctoraat in ontvangst ging nemen. Vóór zijn huwelijk reeds en later eenige malen met zijn vrouw, bezocht hij Zweden, en hij had er goede vrienden. Bij den feestmaaltijd die in Juni 1928 te Londen gehouden werd na de voltooiing van Murray's New English Dictionary, leerde hij den hoofdredacteur van het Zweedsche Woordenboek, prof. Tuneld, kennen, en in het gastvrije huis op den Witten Singel werden vele Zweden ontvangen, waaronder Widmark, Wrangel en Psilander. Door de Hongaarsche studies van mevrouw Beets (die zij was begonnen nadat de boven reeds genoemde Dr Nagy met zijn vrouw bij hen had gelogeerd) kreeg het echtpaar ook in Hongarije veel relaties en sloot het onder andere innige vriendschap met den onlangs overleden Hongaarschen dichter Szalay. Kortom, zijn geest en zijn hart waren ontvankelijk voor velerlei invloed van over de grenzen, en bij al de uiterlijke rust was dit geleerdenbestaan vol van spanningen die het interessant en levenswaard maakten. Beets had een open geest, die over het geheel zeer stellig positief gericht was: hij was geen opstandige. Ik zei hierboven dat hij op meer dan één punt protest liet hooren. Dit was het gevolg van een conservatisme dat het nieuwe niet voetstoots aanvaardde en van een zekere onafhankelijkheid van geest. Hij trachtte geenszins ‘op de hoogte van zijn tijd’ te zijn en was vrij van valsche schaamte. Altijd dorst hij voor zijn meening uit te komen en ouderwetsch te zijn vond hij geen schande. Zoo koos hij nog in zijn laatste jaren openlijk partij in den spellingstrijd en schaarde zich bij de groep-Höweler, wier blad Taal en Spelling hij geregeld las. Zoo kantte hij zich al vroeg tegen een eenzijdig pacifisme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en toonde hij groote belangstelling voor de geschiedenis van het Réveil. Hij was er op gesteld oude gebruiken in eere te houden en hield van het decorum. Bij bijzondere gebeurtenissen en gedenkdagen in zijn eigen familie en die zijner vrouw maakte hij gewoonlijk een gedicht, dat altijd van een intieme vertrouwdheid met de eigen taal blijk gaf. Met de eigen taal èn met die zijner vaderen! Menig vers in Middelnederlandschen trant, in den stijl der Rederijkers, in dien van Roemer Visscher, van Huygens, van Cats is uit zijn vaardige pen gevloeid. De Haagsche Post nam herhaaldelijk een puntdicht van hem op, onder pseudoniem. Een ‘Spielerei’ zoo men wil; hijzelf beschouwde het niet als meer dan dat, al hekelde hij in ernst wat hij als een misstand zag. Doch zijn ontevredenheid met mensch en maatschappij zette zich nooit vast tot wrok; daarvoor was hij een te groot optimist, een te fijn humorist. Iemand zei eens tegen hem: ‘Ik geloof, Beets, dat je het wel prettig vindt, zoo'n beetje te pruttelen’, waarop hij met een lachend ‘ja’ antwoordde.
In het eind van November werd Beets overvallen door een aanval van bronchitis, de ziekte die hem zijn leven lang had bedreigd. Ditmaal zou hij, ondanks de pijnlijk nauwgezette en liefdevolle verzorging zijner vrouw, de overwinning niet meer behalen. De bronchitis ontaardde in longontsteking en verzwakte zienderoogen zijn schamele krachten. Hijzelf zag reeds spoedig in, dat het einde zou komen en met vromen inkeer bereidde hij zich voor op de scheiding. Zijn geest was helder en aldoor bezig. Nog den laatsten dag voor zijn heengaan las zijn vrouw hem voor: op zijn eigen verzoek het levensbericht van zijn vroegoren buurman Krabbe. Daarop viel hij in zichzelf terug en die om hem heen stonden, bemerkten dat hij in voortdurend gebed was. De daarna volgende doodsstrijd werd hem zooveel mogelijk verzacht; toen sliep hij voor altijd in. Een vruchtbaar, een goed, een gelukkig leven was ten einde.
J.H. van Lessen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriften (samengesteld door Dr. A.A. van Rijnbach)A. In boekvorm:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Bijdragen in periodieken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Aankondigingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|