oudheidkunde niet in de eerste plaats in aanmerking kwam, omdat er andere organisaties en instellingen bestaan, die regelmatig uitgaven op dit terrein verzorgen.
Bleven dus over ‘taal- en letterkunde’ en ‘schone letteren’. De commissie heeft nu een plan van uitgaven ontworpen op het gebied van taal en letterkunde. Zij stelt zich voor een reeks te doen verschijnen van heruitgaven uit verschillende perioden onzer letterkunde, en daarin vooral werken van representatieve waarde te geven, als b.v. Hoofts Nederlandsche Historiën, een volledige verzameling van de Nederlandse volksliederen e.d. Deze tekstuitgaven zullen in de eerste plaats bestemd zijn voor degenen die van de Nederlandse taal- en letterkunde meer gezette studie maken. Intussen zal ernaar gestreefd worden, door verzorging van het uiterlijk der uitgaven, door beperking van het geleerd apparaat, en door de keuze der publicaties de reeks aantrekkelijk te maken voor een zo ruim mogelijke kring van belangstellenden.
Het laat zich aanzien dat dergelijke min of meer monumentale uitgaven beslag zullen leggen op de inkomsten van meer dan éen begrotingsjaar. Ook zal het niet altijd gemakkelijk zijn, geschikte en geneigde bewerkers te vinden, die in de gelegenheid zijn hun taak binnen de gestelde tijd ten einde te brengen. Daarom acht de commissie het gewenst, naast deze grotere werken een plaats te gunnen aan publicaties van bescheidener omvang, die door auteurs op eigen initiatief zijn ondernomen. Op deze wijze zal een zekere regelmaat in de wetenschappelijke productie gewaarborgd zijn. Verschillende uitgaven, in gevorderde staat van voorbereiding, die voor opneming in de reeks in aanmerking komen, zijn aan de commissie bekend geworden. Als eerste nummer stelt zij voor een viertal kluchten uit het archief van de rederijkkamer Trou moet blijcken, uit te geven door dr N. van der Laan. Deze uitgave heeft in zekeren zin oude rechten, omdat reeds vóor de instelling van de commissie een aanvrage om subsidie hiervoor bij de Maatschappij aanhangig is geweest.
Behalve aan deze filologisch-wetenschappelijke reeks heeft de commissie, op aansporing vooral van prof. Jan de Vries, aandacht gewijd aan een andere onderneming, die met enig recht kan geacht worden te liggen op het terrein der schone letteren, nl. de uitgave van een uitgebreide reeks van de belangrijkste werken uit alle perioden onzer letterkunde, bestemd voor een groter publiek. Totnogtoe moet degene die in onze letterkunde belang stelt, zich behelpen met verspreide, verbrokkelde en veelal onooglijke uitgaven, waarbij vooral aan onderwijsdoeleinden is