| |
| |
| |
Contributie (normaal ƒ 10.-, zoo geen Nederlandsch onderdaan desverkiezend ƒ 5.-) over te maken aan Penningmeester Dr J. Heinsius te Wassenaar (Santhorstlaan 21) liefst door bijschrijving op postrekening 7910 van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Boeken - eigen geschriften niet te vergeten! - zende men aan den Bibliothecatis, Dr A.A. van Rijnbach te Leiden (Witterozenstraat 26).
Portretten van leden, berichten van adreswijziging, en brieven over voordrachten en al wat géén geldmiddelen of boekerij betreft, daarvoor houdt zich aanbevolen de Secretaris H.T. Damsté (Koninginnelaan 11 Oegstgeest).
Bibliografieën der leden
Ons medelid Dr P.J.M. van Gils heeft in de laatste Jaarvergadering gewezen op het belang, dat de leden onzer Maatschappij zelf zorgen voor het tot stand komen eener volledige bibliografie hunner werken. Hij wees daarbij op het gemak en het nut van de Lijst van Geschriften van de Leden der Vereeniging tot het Bevorderen van de Beoefening der Wetenschap onder de Katholieken in Nederland. De Redactie van het Jaarboek meent, dat het verzamelen van bibliografisch materiaal betreffende de leden onzer Maatschappij stellig van groot nut zou zijn en verzoekt daarom de leden zich de moeite te willen getroosten een dergelijke lijst zoo volledig mogelijk samen te stellen en toe te zenden aan de Jaarboekcommissie.
Voor de Commissie J. de Vries, Haagweg 22, Leiden
| |
| |
De Jaarboekcommissie, ingesteld in gevolge besluit der Jaarlijksche Vergadering van 12 Juni l.l. ach het bij het verschijnen van het eerste Jaarboek, dat door haar zorg tot stand is gekomen, gewenscht er op te wijzen, dat nog slechts weinig van het reorganisatieplan kon worden verwezenlijkt. De korte tijd, dien de commissie werkzaam kon zijn en waarbinnen bovendien de zomervacantie viel, hebben ingrijpende wijzigingen verhinderd; slechts in enkele technische onderdeelen heeft de commissie een verandering aangebracht, die, naar zij hoopt, een verbetering zal blijken te zijn.
De Jaarboekcommissie
| |
| |
| |
Handelingen
| |
| |
Verslag van de jaarlijksche vergadering te Leiden op 12 juni 1935
De Beschrijvingsbrief luidde:
Leiden, den 3den Mei 1935.
M.
Het Bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden heeft de eer U uit te noodigen tot het bijwonen van de Jaarlijksche Vergadering, die gehouden zal worden op Woensdag den 12den Juni 1935 klokke elf, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur 21.
De orde der werkzaamheden is als volgt:
I. Opening der Vergadering door den Voorzitter, den Heer Dr J. de Vries, met een toespraak.
II. Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar 1934/1935.
III. Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
IV. Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester.
V. Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
VI. Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
VII. Verslag der Commissie voor Schoone Letteren.
VIII. Mededeeling van het Bestuur omtrent den ‘C.W. van der Hoogt-prijs’.
IX. Bekendmaking van het werk, dat het Bestuur, op advies van de Commissie voor de rubriek Biographie en Cultuurgeschiedenis, met den nieuwen twee-jaarlijkschen ‘Dr Wijnaendts Francken-prijs’, groot ƒ 500, bekroond heeft.
| |
| |
X. Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitengewone leden.
XI. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Vaste Fonds ƒ 125 te besteden tot steun van de uitgave van de Vierde Verzameling (Correspondentie 1901-1902. 's-Gravenhage 1934, door Dr. W.J. Leijds.
XII. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Vaste Fonds ƒ 125 beschikbaar te stellen als subsidie aan de Vierde Verzameling (Correspondentie 1901-1902). 's-Gravenhage 1934, door Dr W.J. Leijds.
XIII. Voorstel van het Bestuur:
a. over te gaan tot de reorganisatie van het Jaarboek in den zin van het rapport der Commissie ingesteld volgens besluit der vorige Jaarvergadering.
b. aan het Bestuur op te dragen een Commissie ter redactie van dit Jaarboek te benoemen, bestaande uit drie leden der Maatschappij en één lid van het Bestuur.
Toelichting: zie het als bijlage opgenomen Advies der Commissie.
XIV. Voorstel van het Bestuur:
a. om, in verband met de geringe beschikbare geldmiddelen, voorloopig de subsidieering van werken, die niet van wege de Maatschappij worden uitgegeven, te staken;
b. de opbrengsten van het vaste fonds uitsluitend te bestemmen tot de uitgave van eigen werken;
c. goed te vinden, dat het Bestuur in overleg met de daarvoor in aanmerking komende commissies een plan zal uitwerken voor eigen uitgaven, om dit aan de volgende Jaarvergadering ter goedkeuring voor te leggen.
XV. Verzoek van het Bestuur om te worden gemachtigd, om in overleg met de Commissie voor Schoone Letteren een voorstel te doen aan de Zweedsche Akademie van Wetenschappen tot toekenning van een Nobel-prijs aan een Nederlandsch schrijver.
XVI. Voorstel van het Bestuur om in de eerste alinea van artikel 58 het woord ‘drie’ te vervangen door ‘vijf’, zoodat het artikel zal luiden:
‘Elke vijf jaren kan één der Commissiën vóór den 15den Maart aan het Bestuur een met redenen omkleede schriftelijke voordracht doen tot toekenning van een Prijs voor Meesterschap, ten bedrage van ƒ 1000.’
Toelichting:
De tegenwoordige toestand van de financiën der Maatschappij maakt het bezwarend om elke drie jaar een schenking van ƒ 1000, volgens art. 58 der Wet, te verantwoorden.
De in den vorm dier bekroning van meesters geschiedende ‘aanmoediging’, - een van de in art. 2 genoemde wegen, waarlangs het doel ‘bevordering der
| |
| |
Nederlandsche Taal- en Letter-, Geschied- en Oudheidkunde en Schoone Letteren’ moet worden nagestreefd -, eischt te veel van de financieele krachten, om voldoende gelegenheid over te laten voor de toepassing der andere middelen: uitgeven, of geldelijk ondersteunen der uitgave, van werken en geschriften; instandhouden en uitbreiden van onze book- e.a. verzamelingen; en instandhouden van het Fonds, bijeengebracht bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Maatschappij, en van andere ten bate van haar doel strekkende fondsen.
Het bestuur is van oordeel, dat de druk der schenkingen volgens artikel 58 moet worden verlicht, door ze te doen met tusschenpoozen van vijf jaren.
XVII. Verkiezing van een Bestuurslid.
XVIII. Verkiezing van leden in de drie vaste Commissiën.
XIX. Voordracht van Dr J. Huizinga: ‘Over Abaelard’.
XX. Rondvraag.
Namens het Bestuur H.T. Damsté Secretaris
Bijlage:
| |
Advies der Jaarboek-commissie
De Commissie, bij besluit der Jaarvergadering van 13 Juni 1934 ingesteld om na te gaan, in hoeverre een reorganisatie van den inhoud der Handelingen en Levensberichten mogelijk zou zijn, is in haar besprekingen tot de volgende voorstellen gekomen:
1. Het officieele gedeelte (in het vervolg aangeduid als Bestuursgedeelte), zooals dit nu is ingericht en bestaande uit de ledenlijst, de verslagen der maand- en jaavergaderingen (echter met uitzondering der op de jaarvergadering gehouden voordrachten), de verslagen der commissies, van bibliothecaris en penningmeester, kan zeer worden bekort en bovendien door een oordeelkundiger wijze van drukken in omvang beperkt. Een omvang van 5 à 6 vel druks is ruimschoots genoeg voor dit deel van het Jaarboek.
2. De Commissie stelt zich op het standpunt, dat voor den omvang, die in de opeenvolgende jaren zeer verschillend geweest is (in 1933 bijv. omstreeks 360 blz. en slechts 260 in 1934), jaarlijks op 20 vel druks mag worden gerekend. Voor het niet officieele gedeelte (in het vervolg aangeduid als redactioneel gedeelte) blijven dus ongeveer 14 à 15 vel druks beschikbaar.
3. Allereerst behooren tot dit gedeelte, zooals tot dusverre, de levensberichten. Maar in plaats van de onvolledigheid, die tot nu toe heerschte, behooren van alle in het afgeloopen jaar gestorven leden, korte zakelijke nekrologieën van omstreeks een pagina omvang te worden opgenomen, benevens een lijst van hun voornaamste boeken en tijdschriftartikelen.
4. De Commissie acht het echter noodzakelijk, dat ook andere bijdragen daarin zullen worden opgenomen. Zij heeft daartoe het oog op:
a. voordrachten op jaarvergadering.
b. den volledigen tekst van lezingen op een maandvergadering, die wegens haar bijzonder belang in haar geheel verdienen te worden afgedrukt.
c. bijdragen op een der wetenschappelijke gebieden der Maatschappij en die speciaal voor dit jaarboek zullen worden geschreven.
d. een verhandeling, die als beantwoording van een uitgeschreven prijsvraag, voor bekroning zal worden voorgedragen. De Commissie wijst nadrukkelijk op het groote belang van deze prijsvragen, die zeer ten onrechte gedurende de laatste jaren in het geheel niet meer worden uitgeschreven.
| |
| |
5. De praktische uitvoering van deze voorstellen heeft een financieele en een organisatorische zijde. De omvang van den bundel blijft dezelfde als voorheen, zoodat daaruit geen vermeerdering van drukkosten ontstaat. Wel zal geld moeten worden uitgetrokken voor de honoreering van enkele artikels en voor het uitschrijven van prijsvragen. Daartoe is naar haar meening een som van ƒ 200.- per jaar voldoende. De Commissie is van oordeel, dat dit bedrag zonder bezwaar zal kunnen worden gevonden, indien de prijsberekening van de firma Brill meer in overeenstemming met de geldende usances zal worden gebracht.
6. Wat het organisatorische gedeelte betreft, zij opgemerkt, dat de redactie van het Bestuursgedeelte overeenkomstig art. 74 van de Wet der Maatschappij bij den secretaris blijft berusten. Maar voor het overige zal een afzonderlijke redactie moeten worden benoemd, aan wie de volledige verantwoordelijkheid voor de daarin opgenomen bijdragen moet worden toegekend. Het zal dus tot haar taak behooren:
a. te zorgen voor de korte nekrologieën der in het afgeloopen jaar gestorven leden,
b. vast te stellen, welke der op de maandvergaderingen gehouden lezingen, in extenso zullen worden gedrukt,
c. zorg te dragen voor de opneming van een of meer opstellen op het gebied van literatuurgeschiedenis, taalkunde, geschiedenis, oudheidkunde en volkskunde,
d. het toezicht te houden op de typografische verzorging van het Bestuurs- zoowel als van het Redactioneele gedeelte van het Jaarboek.
Deze Commissie zou kunnen bestaan uit drie leden der Maatschappij (bijv. een filoloog, literator en historicus), aan wie een lid van het Bestuur als actief redactielid zau kunnen worden toegevoegd. Deze laatste zal dus niet het Bestuur als zoodanig vertegenwoordigen, maar voor het contact met het Bestuur zorgdragen.
Het verdient aanbeveling de redactieleden voor vier jaar te benoemen en niet onmiddellijk herkiesbaar te stellen. Bovendien zal het goed zijn als elk jaar een lid aftreedt, zoodat niet de geheele redactie in eens door een andere zal worden vervangen. Hierdoor wordt continuïteit der wrekzaamheden gewaarborgd en toch de mogelijkheid van afwisseling in de samenstelling der redactie verzekerd. Bij het tusschentijdsch aftreden van een bestuurslid zal in zijn plaats een ander lid van het bestuur worden aangewezen voor den tijd, dat het aftredend lid in de commissie zitting zou hebben gehad.
7. De Commissie veroorlooft zich ten slotte nog de volgende aanvullende opmerkingen:
a. De indeeling van het Jaarboek dient geheel te worden gewijzigd. Voor het Bestuursgedeelte kan uiteraard de beslissing aan het Bestuur worden overgelaten. De secretaris zal er voor zorg moeten dragen, dat de copij van dit gedeelte tijdig in het bezit is van de redactie van het Jaarboek, die voor het afdrukken verantwoordelijk is. De korte nekrologieën behooren achter het Bestuursgedeelte en daarna de rubrieken van het Redactioneele gedeelte nl. 1. de op te nemen voordrachten; 2. het antwoord op de prijsvraag en 3. bijzondere bijdragen.
b. Het is gewenscht, dat er een doorloopende pagineering wordt gebruikt en niet, zooals nu, drie verschillende pagineeringen.
c. Het verdient aanbeveling als titel te kiezen: Jaarboek.
d. Indeeling der pagina en keuze van lettertype verdienen opmeuw te worden vastgesteld.
8. De Commissie acht het van groot belang, dat het Bestuur er toe zal willen medewerken, dat deze regeling, bij goedkeuring op de Jaarvergadering, nog voor den bundel 1934/1935 zal kunnen worden doorgevoerd. Zij stelt zich voor, harerzijds daartoe de noodige maatregelen te nemen.
Voor de Commissie J. de Vries
| |
| |
Tegenwoordig zijn 90 leden: Barge, W.A. Beelaerts van Blokland, Belinfante, W. van Bemmelen, De Bie, Bierens de Haan, Bijleveld, Bijvanck, Van Blankenstein, Van Blom, Boeke, Bothenius Brouwer, Bottenheim, J. Brouwer, Cleveringa, Colenbrander, Dirk Coster, B.A.P. van Dam, H.T. Damsté, Dominicus, Draaijer-de Haas, Drion, Van Dulleman-de Wit, Duyvendak, Waldie van Eck, Engelman, Enthoven, Van Erp, Escher, Fijn van Draat, De Gelder, Enno van Gelder, H.E. van Gelder, Van Gils, Van Haeringen, Heinsius, Van Hemessen, Hesseling, Van Holkema, Huizinga, Hulsman, Hunger, J. Kalff, De Kanter, De Klerk, L. Knappert, Knipscheer, Korff, Kossmann, Kramer, Kroes, Kroes-Ligtenberg, M.E. Kronenberg, Kroon, Kruyt, Kunst, Van der Laan, De Leeuw, Van Lessen, Margadant, Meertens, Mees-Verwey, De Meyier, Van Moll, Moormann, J.W. Muller, Muusses, M. Nijhoff, Pennink, De Raaf, Regt, Van Rijnbach, Van Ronkel, Schepp, Sevenster, Snouck Hurgronje, Van Son, Stapel, Stokvis, Talen, Tjeenk Willink, Van der Ven, Verburgt, Versprille, Veth, C.G.N. de Vooys, J. de Vries, Welcker, Wouters, Van Zeggelen.
I. De voorzitter Dr J. de Vries opent de vergadering met een toespraak (blz. 55).
II en III. Secretaris en bibliothecaris brengen hun verslagen uit (blzz. 15 en 34).
IV. Voor de Commissie van artikel 33 der Wet rapporteert de heer Kalff over het door den penningmeester gevoerde beheer. Diens rekening en verantwoording (blz. 36) worden onder dankzegging goedgekeurd.
V, VI en VII. De heer Heinsius leest 't verslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde, Dr de Gelder dat van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde en Mr Nijhoff dat van de Commissie voor Schoone Letteren (blzz. 42 en vlgg.).
VIII. Als de voorzitter den heer Nijhoff bedankt voor zijn verslag en voort wil gaan, interrumpeert de heer Veth. Hij zegt wat onthutst te zijn. Op het conflict tusschen Commissie voor Schoone Letteren en bestuur inzake den C.W. van-der-Hoogt-prijs, als blijkende uit het gehoorde verslag, was hij niet voorbereid. Hij weet niet in hoeverre de vergadering zich daarover mag uitspreken, maar de argumentatie van de commissie en haar voordracht van den dichter Marsman lijken hem billijk en keurig. Om persoonlijke redenen kan die voordracht toch niet worden terzij geschoven? Na de lunch zou hij de zaak gaarne verder willen bespreken.
De heer Schepp uit zijn verbazing, dat 't verzoek de zaak te bespreken uit de vergadering moet komen. Het bestuur is verplicht zijn standpunt bekend te maken en toe te lichten, voor zich zelf en uit deferentie voor de vergadering.
De heer van Bemmelen spreekt dan namens het bestuur. Bij het
| |
| |
oordeel van de commissie nopens de litteraire verdiensten van het werk van den dichter Marsman legt 't bestuur zich gaarne neer, maar 't bestuur heeft ook aan te leggen maatstaven van algemeen maatschappelijken aard. De meerderheid nu verzette zich ertegen, dat de prijs zou worden toegekend aan iemand, die in 1931, naar aanleiding van de toen geschiede bekroning van Van Schendel, de Maatschappij, haar bestuur en de Commissie voor Schoone Letteren had beleedigd in termen, die moeilijk erger hadden gekund.
De heer van Rijnbach (lid van het bestuur) voegt daaraan toe, dat er geen sprake van is, dat het bestuur critiek zou willen beletten, maar de ditmaal door de commissie voorgedragene heeft in 1931 die commissie en 't toenmalige bestuur beschuldigd van perfidie en voorwenden van belangstelling, en gevraagd, dat men zich niet meer met hem en zijn genooten zou bemoeien.
Nòch die Commissie voor Schoone Letteren, nòch 't bestuur zijn sindsdien zoo veranderd, dat zij die woorden, als niet tot hen gericht, zouden kunnen negeeren.
Bovendien moest 't na zijn uitingen van 1931 twijfelachtig schijnen, of de bekroonde den prijs zou aanvaarden. Een geval van weigering van een door de Maatschappij verleenden prijs hebben we verleden jaar gehad; de risico dat zich dat zou herhalen, mocht men de Maatschappij niet laten loopen.
De heer Duijvendak zegt uit het bestuur getreden te zijn, omdat hij zich met het standpunt van de meerderheid niet kon vereenigen; 't bestuur heeft toe te kennen een prijs voor goede letterkunde, niet een prijs voor goede manieren.
Op de bestuurstafel wordt gedeponeerd een motie, onderteekend met de namen Van Blankenstein, Dominicus, Stokvis, Veth en De Vooys:
‘De vergadering, gehoord het jaarverslag van de Commissie voor Schoone Letteren en kennis genomen hebbende van de houding van het hoofdbestuur inzake den Van der Hoogt-prijs, verklaart deze houding van het hoofdbestuur te betreuren en gaat over tot de orde van den dag.’
De heer Bothenius Brouwer merkt op, dat art. 59 der Wet het bestuur de bevoegdheid verleent de prijstoekenning af te wijzen, en ten bewijze, dat er in dit geval redenen waren om van die bevoegdheid gebruik te maken, doet hij eenige aanhalingen uit het geïncrimineerde artikel. Een dichter behoort ook beschaafdheid des harten te bezitten!
De heer Schepp wijst op Kloos en Van Deyssel, die ook geen blad voor den mond namen en toch onlangs door de Universiteit van Amsterdam tot eeredoctor werden gepromoveerd.
De heer Coster, lid der Commissie voor Schoone Letteren, meent dat het beste werk dient te worden bekroond, omdat 't het beste werk is, en dat andere overwegingen niet ter zake doen.
De motie, in stemming gebracht, wordt verworpen met 45 tegen 39 stemmen.
| |
| |
Na de pauze, waarin 't noenmaal is gebruikt, deelt de voorzitter mede, dat 't bestuur tot 't inzicht is gekomen, dat 't niet had moeten meestemmen. Door een misverstand was het (behalve den voorzitter) tot meestemmen overgegaan. Het neemt dus zijn 6 stemmen terug, en zoo wordt de verhouding van voor- en tegenstanders 39 tegen 39.
Volgens artikel 40 der Wet wordt nu in omvraag gebracht, of de beslissing tot de eerstvolgende vergadering zal worden uitgesteld. De meerderheid wenscht onverwijlde afdoening.
Zoo krijgt de voorzitter te beslissen. Hij verklaart zich tegen de motie, waarmee de motie is verworpen.
IX. De secretaris van de Commissie van voordracht voor den Dr Wijnaendts Francken-prijs (B-rubriek) Dr H.A. Enno van Gelder, leest 't advies dier commissie, om met dien prijs te bekronen Dr N. Japikse, voor zijn Prins Willem III, stadhouder en koning (blz. 51).
De voorzitter deelt mee, dat 't bestuur in opvolging van dat advies den prijs aan den heer Japikse heeft toegekend.
X. Namens de commissie van stemopneming, bestaande uit de leden Van Bemmelen, Bothenius Brouwer, Bijleveld, De Gelder, L. Knappert, Kramers, Van Lessen, J.W. Muller, Van Rijnbach, Slagter, Versprille en J. de Vries, meldt de heer Bijleveld den uitslag der stemming voor de te benoemen 35 gewone en 2 buitengewone leden. Ingekomen waren 240 stembriefjes. Tot gewoon lid zijn verkozen:
Mr A.J.L. van Beeck Calkoen
Dr K.L. Bellon.
Dr J.W. Berkelbach van der Sprenkel.
Dr W.H. Beuken.
Dr A. de Buck.
Dr L.A.J. Burgersdyk.
Dr Onno Damsté.
M. A.A.A. Defresne.
Jan H. Eekhout.
Dr F.L. Ganshof.
Dr Jan Grauls.
Mej. Dr C.C. ter Haar.
A. Hallema.
Mr F.D. Holleman.
Dom J. Huyben.
Dr W.R. Juynboll.
Mr J. Linthorst Homan.
Mevr. G. van Nes-Uilkens.
Dr B.W.T. Nuyens.
Dr G.A. van Poelje
Alfons de Ridder.
Dr D. Roggen.
Mej. Dr C.W. Roldanus.
J.G. van Schaik-Willing.
Mr J.J. Schrieke.
Dr A. Sizoo.
Dr G.A.S. Snijder.
Dr C. Tazelaar.
Dr M. Valkhoff.
S. Vestdijk.
Dr Herman de Vleeschauwer.
Hendrik de Vries.
Mevr. M.M. de Vries-Vogel.
Gerard Walschap.
Hans van Werveke.
tot buitengewoon lid:
Erik Rooth.
Dr Hans Reutercrona.
Lund.
Djursholm.
XI en XII. De vergadering neemt deze voorstellen zonder discussie aan.
| |
| |
De voorzitter stelt punt XIII aan de orde: 't bestuursvoorstel nopens het jaarboek.
Mej. Kronenberg waarschuwt tegen afschaffing der levensberichten. In 1919 was die kwestie ook aan de orde en toen is gebleken, dat de groote meerderheid der leden die wenscht te behouden. Wat men ervoor in de plaats wil geven, is een mager surrogaat. Levensberichten als tot heden verschenen zijn ‘documents humains’ van den eersten rang, die over een honderd jaar op hoogen prijs zullen worden gesteld. Laten wij niet klakkeloos teniet doen, wat goeds er is gegroeid!
Dr Bijvanck sluit zich daarbij aan. Hij vindt die levensberichten nuttige lectuur en het treft hem altijd onaangenaam, als er een blijkt te mankeeren of een geraadpleegd bericht enkel geeft, wat het voorstel van de commissie beoogt. Hij zou met het voorstel der commissie kunnen meegaan, wanneer in haar advies sub 3 mocht worden gelezen: nekrologieën van ten minste één pagina omvang.
Dr Enno van Gelder komt op voor het voorstel zijner commissie. De voorstanders der levensberichten wijzen op de daarin vervatte nuttige gegevens voor later. Maar de commissie wil ze niet afschaffen doch beperken. Thans zijn sommige zeer lang, en ze ontbreken vaak van wie men ze graag zou hebben. Vorige jaarboeken vertoonden een lijst van nog te verschijnen levensberichten, vaak van personen, die lang waren gestorven, en dan stonden er vaak nog stippels ten teeken dat de levensbeschrijver nog niet was gevonden! De commissie nu wil zorgen voor levensberichten, zoo volledig en zoo spoedig mogelijk. De nekrologieën zullen behelzen: feiten. Maar dikwijls zullen zij worden ‘documents humains’, de commissie onderschrijft dat. De bedoeling is: ruimte te sparen, om naast kleine van onbelangrijke levens, groote berichten te kunnen plaatsen nopens belangrijke persoonlijkheden. In het advies der commissie sub 3 te stellen ‘ten minste’ in plaats van ‘omstreeks’ een pagina, ware onjuist. Voor een korte schets met opgave van geschriften zal men vaak geen volle bladzijde noodig hebben, Door aldus de ruimte voor de levensberichten te beperken, komt er plaats vrij voor andere dingen, die minstens evenzeer ‘documents humains’ mogen heeten.
Dr Bijvanck vraagt of 't niet beter is de discussies op te schorten en voorrang te verleenen aan punt XIX.
De vergadering valt hem bij, waarop den heer Huizinga 't woord wordt verleend tot het houden van zijn voordracht ‘Over Abaelard’ (zie blz. 66).
Aan het eind daarvan vertolkt de voorzitter hem den warmen dank der vergadering.
Bij de verdere discussies over punt XII zegt de heer Knappert, dat hij zal moeten tégenstemmen, omdat hij de levensberichten wil behouden.
De voorzitter merkt op, dat, zoo er voor een levensbericht méér dan één bladzijde noodig blijkt, er méér plaats voor zal worden ingeruimd. Men zal streven naar een soepele uitvoering. Na een, twee jaar zie men, hoe 't er mee gesteld is. Wil de vergadering aan
| |
| |
commissie en bestuur zekere vrijheid laten? Op soepele toepassing kan worden staat gemaakt.
Dr Enno van Gelder: ‘Zoo de levensberichten klein zijn, zullen ze te vollediger verschijnen. Nu hinken ze achteraan of komen niet. De bedoeling is om de belangrijke levens uitgebreider te beschrijven.
Mr van Blom vraagt zich af: Wat wil de commissie eigenlijk? Hij meende eerst: saneering van het jaarboek. Maar gemist worden cijfers. De financieele basis hangt dus in de lucht. En het voorstel zooals het gedrukt staat, ziet er anders uit dan volgens de mondelinge toelichtingen van de heeren de Vries en Enno van Gelder. Spreker heeft nu gehoord van méér persoonlijke nekrologieën van méér dan een bladzij. Daarop zegt hij: Welkom!
Tegenover punt 4 van het advies staat hij met gemengde gevoelens. Voordrachten van jaar- en maandvergaderingen zou hij gaarne zien opgenomen, maar de sub c genoemde bijdragen? Moet ons Jaarboek een zooveelste tijdschrift worden? Zullen er artikelen in worden opgenomen, die evengoed in het tijdschrift der Mij, in de Gids of in het Tijdschrift voor Geschiedenis konden komen? 't Zou jammer zijn, zoo het jaarboek een vergaarbak werd van elders geweigerde stukken!
Spreker staat sceptisch tegenover het nut van de sub b genoemde prijsvragen. Zoo de beloofde soepelheid wordt betracht in dien zin, dat de bijdragen en prijsvragen naar den achtergrond worden verwezen, en zoo inzake de nekrologieën ook zéér groote soepelheid wordt betracht, dan is 't hem goed! Maar dat het voorstel in den loop der discussies zeer aanmerkelijk is veranderd, dient in de notulen te worden vastgelegd.
Wordt er meer soepelheid nog beloofd op de aangeroerde punten, dan gaat hij mee, zoo niet dan stemt hij tegen.
Voorzitter: ‘De uitvoerige levensberichten, waarvan de heer Enno van Gelder sprak, moeten niet worden opgevat als nekrologieën, maar als biographische essays.’
De heer Drion wil ook het voorstel van zijn commissie verdedigen. In vroeger tijd verschenen er wel eens belangrijke levensberichten. Maar in later jaren waren zij vaak als de aankondigingen in provinciale bladen van het overlijden van geachte stadgenooten; geschreven zijn ze in een toon, als ging 't om de belangrijkste mannen van de wereld. Wie 't druk heeft, zal dan het jaarboek teleurgesteld terzijde leggen. En dat is jammer. Het draagt er toe bij, dat er over de Mij met te geringe waardeering gesproken wordt. Waar we voor een groot deel van onze leden spreken enkel in het jaarboek, moeten we met wat belangrijkers komen. Dan moeten de levensberichten worden ingekort, om ruimte te winnen voor gehonoreerde essays over wie dat verdienen; twee, drie essays ieder jaar, om de beschreven personen aan den lezer te ontdekken.
Mr van Blom: ‘De zaak wordt steeds minder duidelijk! 't Geluid van den voorzitter en van den heer Enno van Gelder klonk anders dan dat van den heer Drion. De laatste houdt vast aan het gedrukte voorstel.’
| |
| |
Spreker stelt voor om in punt 3 van het advies der commissie te schrappen het woord ‘zakelijke’ en de kortheid niet nader te omschrijven, dus ook te doen vervallen ‘van omstreeks een pagina omvang’. Méér ruimte zullen de levensberichten innemen dan de commissie bedoelde: De ruimte daarvoor ware te vinden ten koste van punt 4 door c en d te schrappen of daar ‘en zoo mogelijk’ aan te doen voorafgaan.
Dr Enno van Gelder ontkent, dat er verschil zou bestaan tusschen den heer Drion en den voorzitter en hem. In het jaarboek zijn noodig essays op drie gebieden. Dat sta voorop. Hij is het niet eens met den heer van Blom, dat de bestaande tijdschriften alle aangeboden copy gemakkelijk verwerken. Het Tijdschrift voor Geschiedenis, dat hij mee redigeert, moet herhaaldelijk stukken afwijzen of hun opname uitstellen, wegens plaatsgebrek. Hij zou 't beschouwen als een verwerping van dit voorstel, zoo c en d conform de bedoeling van den heer van Blom op den achtergrond werden geschoven. De levensberichten moeten worden gereduceerd, om ruimte te winnen voor essays en zoo ons jaarboek beteekenis te doen krijgen, naast soortgelijke buitenlandsche periodieken.
Voorzitter: ‘In punt 3 wil het bestuur laten vallen de woorden ‘zakelijk’ en ‘van omstreeks een pagina omvang’. Maar ik ben 't eens met den heer Enno van Gelder, dat c en d niet ondergeschikt mogen zijn aan a en b. Ons jaarboek is ruilobject tegenover buitenlandsche jaarboeken enz. Nu hebben wij niets, waaruit de innerlijke beteekenis onzer Mij kan blijken.
De tegenstelling bepaalt zich tot de behandeling van art. 4: in hoeverre de sub c en d genoemde zaken integreerend deel van het jaarboek zullen uitmaken, zooals de commissie ried, of subsidiair, naar den wensch van den heer van Blom’.
Dr van Gils meent, dat men den heer van Blom 4 c en d aannemelijk kon maken door te zorgen, dat de essayisten eerst optraden op een maandvergadering. Hemzelf lijkt 't moeilijk te beslissen omtrent de lezingen van 4 b.
Op het punt van nekrologieën meent hij, dat de heer Enno van Gelder zichzelf tegenspreekt. Voor overledenen die na drie, vier jaar nog geen levensbeschrijver hebben gevonden, kunnen dienen de korte nekrologieën van omstreeks een pagina. Het voorstel der commissie op dit punt ‘staat in het teeken van’ 't relativisme. Wie voor den heer Drion belangrijk zijn, zijn dat wellicht niet voor spreker, en omgekeerd. Hij heeft onlangs een levensbericht geschreven van Dr J.W. Goossens. Deze is voor hem een belangrijk man, maar de heer Drion zal hem mogelijk niet belangrijk vinden. De ‘opera’, de werken onzer leden hebben we te geven. Goed zou 't zijn, zoo den leden bij hun leven briefjes werden thuis gestuurd met verzoek op te teekenen wat zij gewerkt hebben. Die lijsten konden dan van dienst zijn na het overlijden.
Dr Bijvanck ziet twee punten, waaromtrent moet worden beslist: 1. Zullen er in het jaarboek essays worden opgenomen? 2. Zullen er prijsvragen zijn?
| |
| |
Dr Fijn van Draat waarschuwt tegen prijsvragen. Het Utrechtsch Genootschap schreef ze vroeger uit, maar is daarvan teruggekomen. Hij zou tegen het bestuursvoorstel stemmen, zoo die prijsvragen daaraan bleven vastgekoppeld.
Mr van Blom stelt voor niet te stemmen voor of tegen het bestuursvoorstel maar voor of tegen zijn amendement: om punt 4 c en punt 4 d op den achtergrond te schuiven. Schrappen is niet noodig. Als er geld en ruimte voor is, ga men zijn gang.
Het voorstel van Blom wordt in stemming gebracht en aangenomen met groote meerderheid van stemmen.
Dan stemt men over zijn voorstel om bij punt 3 te schrappen de woorden ‘zakelijke’ en ‘van omstreeks een pagina omvang’. Ook dit wordt aangenomen.
Aldus geamendeerd en met invoeging van ‘en zoo mogelijk’ wordt het advies van de jaarboek-commissie aanvaard en het voorstel van punt XIII goedgekeurd.
Op een vraag uit de vergadering, hoe men denkt over het voorstel van den heer van Gils om nopens de werken der leden reeds bij hun leven inlichtingen te verzamelen, antwoordt de voorzitter, dat het bestuur dit zal overwegen.
XIV. Voorzitter: ‘Het bestuur wenscht dit voorstel, naar aanleiding der ten opzichte van punt XIII gevallen beslissing, van de agenda af te voeren’.
XV. Aan voorzitter is gebleken, dat een voorstel als dit dient uit te gaan van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Ons bestuur zou zich tot bevordering van het beoogde doel met haar in verbinding moeten stellen.
Tot dit voorstel is het bestuur gekomen naar aanleiding van een door Mr Dr J.A. van Praag overgebracht verzoek van prof. Esteban Madraga, dat wij adhaesie zouden betuigen met zijn plan om uit te lokken, dat de Nobèl-prijs voor letterkunde in 1935 zou worden verleend aan den Spaanschen romanschrijver, dichter, essayist en wijsgeer Miguel de Unamuno, die onlangs 70 jaar werd. De vergadering keurt goed, dat het bestuur stappen doet om te bevorderen, dat er een voorstel worde gericht aan de Zweedsche Akademie om een Nobèlprijs toe te kennen aan een Nederlandsch schrijver.
XVI. Nadat de penningmeester Dr J. Heinsius voorstel XVI heeft toegelicht, hecht de vergadering daaraan haar goedkeuring.
XVII en XVIII. De ingeleverde stembiljetten wijzen uit, dat alle a-candidaten met overgroote meerderheid zijn gekozen. Voor zoover ter vergadering aanwezig, nemen zij hun benoemingen aan, behalve de heer Dr Enno van Gelder, die zich wenscht te beraden.
XIX. Zie onder XIII.
XX. Bij de rondvraag stelt de heer Van Bemmelen voor, aan mevrouw Henriëtte Roland Holst-van der Schalk een telegrafische
| |
| |
huldegroet te brengen, haar onze waardeering te betuigen en spoedig algeheel herstel toe te wenschen. De vergadering juicht dat toe en de secretaris geeft uitvoering aan dat besluit.
De heer Muller dankt den voorzitter voor de voortreffelijke leiding van de moeilijke en lange vergadering, welke dan kwart-over-vier wordt gesloten.
|
|