die het fundament is van punt XIII uit den beschrijvingsbrief, wordt onverkort weergegeven.
Voor vandaag staat ons nog te wachten een rede van Dr Willem L. de Vreese: ‘Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie’.
Omtrent de verdere verrichtingen der Maatschappij kan worden vermeld, dat van ettelijke vereenigingen, comités, stichtingen, bibliotheken en particuliere personen verzoeken werden ontvangen om inlichting of steun, die gegeven werden, wanneer dat oirbaar scheen en voor zoover de verlangde praestatie lag binnen bereik en vermogen van het Bestuur.
Ook werd er gezonnen op middelen en wegen ter betere vervulling van ooze taak.
Er is gedacht: of wij ons in verbinding konden stellen met buitenlandsche uitgevers om de vertaling te bevorderen van Nederlandsche werken, die vertaling verdienden.
De buitenlandsche uitgever zou zoodoende meer houvast krijgen dan particuliere pogingen van belanghebbende schrijvers hem konden verschaffen.
Bij onderzoek bleek de Pen-club dezelfde bedoeling te hebben, doch, bij gebrek aan financieele middelen, daar niet veel naar te handelen. Dat financieele bezwaar bestond óók voor ons.
Wij zouden uitgevers in het buitenland lijsten kunnen toezenden van voor vertaling in aanmerking komende Nederlandsche werken; lijsten, opgemaakt met inachtneming van wát geschikt zou zijn voor dit land en wát weer betere kansen zou hebben in dàt.
Inhoudsopgaven dienden aan de lijsten te worden toegevoegd, met vermelding of 't vertaalrecht al dan niet vrij zou zijn. Maar - om des uitgevers aandacht te trekken, zou een bereidverklaring om hem in de kosten der uitgave tegemoet te komen wel niet kunnen worden gemist. Daarmee kon echter het voordeel worden gekocht, dat we bij de aanwijzing van den vertaler een woord kregen mee te spreken. Edoch - waar de penningen mankeeren, kan verdere consideratie als ijdel, onwezenlijk, tot betere tijden worden opgeschort en moet voorshands worden afgezien van het betreden van dat voorloopig verkende pad.
Ook is overwogen, om op plaatsen waar bijvoorbeeld meer dan 25 leden van de Maatschappij woonachtig zijn, een paar maal 's jaars Zaterdagmiddagvergaderingen te organiseeren, om de belangstelling van een grooter publiek te wekken en de kunsten en wetenschappen, die tot ons domein behooren, te populariseeren, tot heil dier kunsten en wetenschappen en van de Maatschappij in het groot, en tot voordeel ook van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde zelve.
Uit de leden ter plaatse zou een comité van drie personen met ons Bestuur kunnen onderhandelen over sprekers, - zoo werd gedacht. Maar ook voor verwezenlijking van zoodanig plan zou geld noodig zijn, en, waar dit mankeert, kunnen zulke kas-