Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1933
(1933)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verslag van de jaarlijksche vergadering gehouden te Leiden op den 14den Juni 1933De Beschrijvingsbrief luidde:
Leiden, den 5den Mei 1933.
M.
Het Bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden heeft de eer U uit te noodigen tot het bijwonen van de Jaarlijksche Vergadering, die gehouden zal worden op Woensdag den 14den Juni 1933 klokke elf, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur 21. De orde der werkzaamheden is als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Opening der Vergadering door den Voorzitter, den Heer Dr Ph. S. van Ronkel, met een toespraak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar 1932/1933. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.Verslag der Commissie voor Schoone Letteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.Bekendmaking van het werk, dat het Bestuur der Maatschappij voor het vereenigingsjaar 1932-1933, op advies van de Commissie voor Schoone Letteren, met den jaarlijks uitgeloofden prijs van aanmoediging, geheeten ‘C.W. van der Hoogt-prijs’, groot ƒ 1000, bekroond heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.Bekendmaking van de wijze, waarop het Bestuur, op advies van de Commissie voor Schoone Letteren, den nieuwen jaarlijkschen ‘Mei-prijs’, groot ƒ 1000, ditmaal besteed heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitengewone leden (zie blz. 7-8). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI.Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Vaste Fonds ƒ 100 beschikbaar te stellen als honorarium aan Mej. Dr H.J.A. Ruys voor het nazien der drukproeven van het door haar bewerkte 4de deel (1921-1930) van het ‘Repertorium der Verhandelingen en Bijdragen betreffende de Geschiedenis des Vaderlands in Mengelwerken en Tijdschriften tot op 1930 verschenen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII.Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Vaste Fonds ƒ 400 beschikbaar te stellen, te verdeelen over vijf jaar, voor door de Commissie voor het Folkloristisch Archief te verzamelen afschriften van sprookjesvarianten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII.Voorstel van Dr J.B. Schepers om in art. 59 der Wet achter ‘Nederlandsch’ en vóór ‘of Afrikaansch’ in te lasschen het woord ‘Friesch’.
Toelichting van Dr J.B. Schepers:
In de Jaarlikse Vergadering van de Mij van 9 Junie 1926 hebben Prof. R. Casimir en Dr A.A. Verdenius gepleit voor het scheppen van de mogelikheid, dat ook Friese Letterkundigen zouden kunnen dingen naar de prijzen, door de Mij uitgeloofd, zonder gedwongen te zijn hun Fries werk eerst in het Nederlands te vertalen. Hun voorstel daartoe werd verworpen als strijdig met de Wet der Mij. Op de 18de Febr. 1930 heeft zich de Provinciale Onderwijsraad van Friesland nogmaals tot de Mij gericht met een voorstel, dat die mogelikheid zou kunnen scheppen. Hier is toen een briefwisseling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op gevolgd waaruit bleek dat ons Bestuur de Friese schrijvers, als dat mogelik was, wel ter wille zou willen zijn, maar zelf dit voorstel tot wetswijziging, waarop het de genoemde Raad wees, niet wou doen uit ‘een overweging van practischen aard’, nl. deze: ‘hoe zal het mogelijk zijn, de Commissie voor Schoone Letteren zoo samen te stellen, dat zij beschikt over een kennis van het Friesch grondig genoeg, om in die taal geschreven werken naar inhoud en vorm behoorlijk te beoordeelen?’ Het Bestuur zou dit bezwaar vóór de indiening eerst gaarne ontzenuwd willen zien. Daartoe is in de Maandelikse Vergadering van 13 Jan. 1933 door de spreker een poging gedaanGa naar voetnoot1. Hij wees er toen op, dat ditzelfde bezwaar volmaakt gelijk kon luiden als in plaats van ‘Friesch’ ‘Afrikaansch’ gelezen werd, want de gemiddelde Nederlander kent Zuid-Afrika niet, noch zijn sfeer, zijn natuur, zijn taal, enz. Komt er dus een Afrikaans boek ter beoordeling in, dan is de genoemde Kommissie gedwongen om hulptroepen uit de Afrikaanse leden op te roepen. Maar dan kan dat toch ook met het Fries en zijn kunst. En er zullen allicht onder onze leden meer tweetaligen met Friese taalkennis als met kennis van het Afrikaans gevonden worden. Men kan er bij de keuze van de leden der gen. kommissie al dadelik rekening mee houden en het verder aan haar inzicht overlaten, hoe zij de beoordeling behoorlik wil verrichten. Laat deze technische regeling, die toch ook voor de beoordeling van een Vlaams werk, of een in het Gronings geldt en ook daarbij op moeilikheden moet stuiten, doch een Vlaams kunstwerk niet van de prijs zou uitsluiten, niet beletten, dat er in Nederland tenminste één plek is, waar alles wat hier leeft, òf van hier stamt, in de edele wedijver der schone letteren tonen kan wat het vermag te geven in Diets òf Fries. Friesland heeft in de laatste eeuw (sedert 1821) getoond, dat de schoonheid in letterkunde er nog kan ontluiken en vooral het laatste deel dier eeuw is zo rijk aan kunst geweest, dat het jammer zou zijn, wanneer deze geen aanmoediging kon krijgen, wat in Friesland zelf echter om allerlei redenen niet wel mogelik is. Moge zij die van ons verkrijgen!
Advies van het Bestuur:
Het Bestuur meent na ernstige overweging aanneming van het voorstel-Schepers te moeten ontraden, op de volgende gronden: Art. 1 van de Wet der Mij omschrijft haar doel in de woorden: bevordering der Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Andere talen, zoo die in Nederland gesproken werden, zouden daar buiten vallen; dit geldt dus ook van het Friesch, zeker een stamverwante taal, maar zóó verschillend van het Nederlandsch dat ze voor Nederlanders onverstaanbaar is, èn als gesproken taal èn in geschriften. Friesche litteratuur kan dus ook door Nederlandsche litteratoren, die geen Friesch kennen, niet beoordeeld worden. Indien men den v.d. Hoogt-prijs ook voor Friesch schrijvende litérateurs wil bestemmen, komt men in conflict met Art. i. Indien men in dat art. de woorden: en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Friesche wil invoegen, zoude men eischen dat de Mij haar veld van werkzaamheid ging uitstrekken over een gebied waarop meer dan ééne Friesche organisatie arbeidt, wat onnoodig en onpractisch zou zijn. Het noemen van het Afrikaansch in art. 2 en 59 was niet in alle opzichten noodzakelijk, wellicht bedoelde men met die vermelding het opheffen of voorkomen van twijfel. Ten aanzien van Afrikaansch litérair werk kan eene commissie van beoordeeling zich laten voorlichten over eenige eigenaardige uitdrukkingen, doch voor het beoordeelen van Friesch werk zoude een afzonderlijke commissie moeten optreden, wat in de practijk slechts bij uitzondering zoude mogelijk zijn. Dualisme van commissies zoude buitendien in menig opzicht ongewenscht zijn. Het komt der meerderheid van het bestuur voor dat de practische bezwaren door het voorstel-Schepers niet ondervangen zijn. Als men het overdreven formalistisch noemt zich te houden aan de letterlijke opvatting der bestemming van den v.d. Hoogt-prijs, en wil uitgaan van de veronderstelling dat de Stichter van den prijs deze legalistische uitlegging niet zoude gewenscht hebben, worden toch de bovengenoemde bezwaren niet opgeheven. De meerderheid van het Bestuur handhaaft dus haar standpunt, en legt er den nadruk op dat het woord ‘Nederlandsch’ niet in geografischen, doch in taalkundigen zin moet opgevat worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV.Voorstel van het Bestuur:
1. Om in artikel 58 het cijfer 1000, de beide malen dat het er wordt genoemd, te vervangen door 500, zoodat het artikel gaat luiden: ‘Elke drie jaren kan één der Commissiën vóór den 15den Maart aan het Bestuur een met redenen omkleede schriftelijke voordracht doen tot toekenning van een Prijs voor Meesterschap, ten bedrage van ƒ 500. Het Bestuur brengt de voordracht ter kennis van de Jaarlijksche Vergadering en dient deze van bericht en raad. De Jaarlijksche Vergadering kent den prijs toe. Zij is bevoegd de toekenning af te wijzen, doch niet, voor een door de Commissie voorgedragene een ander in de plaats te stellen. Blijft de Commissie in gebreke haar voordracht vóór den 15den Maart in te dienen, of raadt zij den Prijs niet uit te reiken, dan heeft geen toekenning plaats. In dat geval wordt een bedrag van ƒ 500 gestort in het Fonds, bijeengebracht bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan der Maatschappij. De Commissie of het Bestuur is niet bevoegd verdeeling van den Prijs voor te stellen’. 2. Om artikel 84, luidende: ‘Een vierde der jaarlijksche interessen strekt tot vermeerdering van het kapitaal’ aldus te wijzigen: ‘Een vierde der ontvangen renten van het Grootboek en 2% der bijdragen van de leden strekken tot vermeerdering van het kapitaal’.
Toelichting:
De tegenwoordige toestand van de financiën der Maatschappij maakt het bezwarend om elke drie jaar een schenking van ƒ 1000, volgens art. 58 der Wet, te verantwoorden. De in den vorm dier bekroning van meesters geschiedende ‘aanmoediging’, - een van de in art. 2 genoemde wegen, waarlangs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het doel ‘bevordering der Nederlandsche Taal- en Letter-, Geschied- en Oudheidkunde en Schoone Letteren’ moet worden nagestreefd -, eischt te veel van de financieele krachten, om voldoende gelegenheid over te laten voor de toepassing der andere middelen: uitgeven, of geldelijk ondersteunen der uitgave van werken en geschriften; instandhouden en uitbreiden van onze boek- e.a. verzamelingen; en instandhouden van het Fonds, bijeengebracht bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Maatschappij, en van andere ten bate van haar doel strekkende fondsen. Het Bestuur is van oordeel, dat éénerzijds de druk der schenkingen volgens artikel 58 moet worden verlicht, terwijl anderzijds maatregelen dienen te worden genomen om een sneller aanwas van het Vaste Fonds te bevorderen. Dit Fonds is niet zóó gegroeid als bij de stichting in 1868 gewenscht werd. Het bedraagt thans nog slechts ƒ 25000 nominaal op het Grootboek der Nationale Schuld of reëel ƒ 15000, en werpt af ƒ 600 renten 's jaars. Een vierde gedeelte dier interessen strekt volgens artikel 84 tot vermeerdering van het kapitaal. De kapitaalkracht onzer Maatschappij is dus nog maar gering; die te bevorderen ware wel zeer gewenscht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV.Verkiezing van een Bestuurslid ter vervanging van Dr J.L. Walch, die tusschentijds uittrad en wiens plaats in opdracht van de Maandelijksche Vergadering van 7, October 1932 voorloopig werd ingenomen door den Heer A.J. Bothenius Brouwer, en van twee Bestuursleden in de plaats van Mr G. André de la Porte en Dr A.A. van Schelven, die aan de beurt van aftreden en niet herkiesbaar zijn. De Maandelijksche Vergadering stelt voor de dubbeltallen: 1. a. A.J. Bothenius Brouwer b. Dr J.H. Boeke 2. a. Dr W.A. van Bemmelen b. Dr J.A.J. Barge 3. a. Dr J. de Vries b. Dr N.J. Krom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI.Verkiezing van leden in de drie vaste Commissiën.
1. Commissie voor Taal- en Letterkunde.
Verkiezing van twee leden in de plaats van de aftredende leden Dr A. Beets en Dr A.A. van Rijnbach, die herkiesbaar zijn. De Commissie stelt voor de dubbeltallen: 1. a. Dr A. Beets b. Dr D.C. Tinbergen 2. a. A.A. van Rijnbach b. Dr K.H. de Raaf
2. Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
Verkiezing van twee leden in de plaats van de aftredende leden Mr E.M. Meijers en J. Kleijntjens. De Commissie stelt voor de dubbeltallen:
1. a. Mr E.M. Meyers b. Dr N.J. Krom 2. a. J. Kleijntjens b. Dr J.A.J. Barge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Commissie voor Schoone Letteren.
Verkiezing van drie leden in de plaats van Mevr. J. van Dullemen-de Wit, die aan de beurt van aftreden doch herkiesbaar is en van Mej. F. de Meyier en Mej. E. Zernike, die zijn uitgetreden. De Commissie stelt voor de dubbeltallen:
1. a. Mevr. J. van Dullemen-de Wit b. Mevr. M. Verhoeven-Schmitz
2. a. W.J.M.A. Asselbergs b. Victor E. van Vriesland 3. a. Mevr. T. van Rhijn-Naeff b. Mr H.J.W.M. Keuls | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII.Voordracht van Dr Willem L. de Vreese: ‘Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII.Rondvraag.
Namens het Bestuur, H.T. Damsté, Secretaris.
Tegenwoordig zijn de Bestuursleden: Ph. S. van Ronkel, Voorzitter, J. Heinsius, Penningmeester, A.A. van Rijnbach, Bibliothecaris, D. van Blom, J.J.C. Bijleveld, A.J. Bothenius Brouwer, Loco-Secretaris; en de gewone leden: M. Mees-Verwey, J. Wille, J.W. Muller, L. Knappert, F.W. Stapel, M.C. van Zeggelen, A.G. de Leeuw (G. Carelsen), W.L. Boldingh-Goemans, Christine Doorman, E. van Nispen tot Sevenaer, J.J. de Gelder, Z. Stokvis, W. Wijnaendts Francken, M.L.H. Eerdbeek-Claasen, S.J. Fockema Andreae, P.E. Briët, D.A.H. van Eck, Waldie van Eck, J.H. van Lessen, Chr. Kroes-Ligtenberg, P. Verdoes, E.M. Rogge, M.E. Kronenberg, A.S. de Blécourt, R.P. Cleveringa, R.A. Kern, Albert Vogel, O.C. van Hemessen, D.C. Hesseling, F.K.H. Kossmann, C.B. van Haeringen, J.B. Schepers, H.W.J. Kroes, A.W. Bijvanck, W. Moll, J.J. van Bolhuis, J.J.L. Duijvendak, Alb. C. Kruyt, F.D.E. van Ossenbruggen, L.W.A.M. Lasonder, W.M.C. Regt, F.H.A. Driessen, C. Peltenburg, J. van Ham, D. Wouters, J. Haantjes, J. de Vries, K.R. Gallas, J.E. Kroon, F.W.T. Hunger, J.P. de Bie, S.W.F. Margadant, C.J. Wijnaendts Francken, C. van Son, B.A. van Dam, C. Snouck Hurgronje, A. van Wageningen-Salomons, W.L. de Vreese, P.J.M. van Gils, J. Tielrooy, W. van Eeden, G. Besselaar, F.C. Dominicus, J.H. Kramers, J.A.J. Barge, J. Kleijntjens, J.C.H. de Pater, N. van der Laan, M. Nijhoff, Fenna de Meyier, W.G. van der Tak, C.A. Crommelin, W. van Bemmelen, Ed. Th. J. Brom, Cornelis Veth, P. Endt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.D. Tjeenk Willink, A. Zijderveld, V.E. van Vriesland, G. Gosses.
I. De Voorzitter Prof. Dr Ph. S. van Ronkel opent te elf ure de vergadering met in enkele gevoelvolle woorden de aanleiding te bespreken, die den Secretaris verhindert, op dezen voor de Maatschappij gewichtigen dag aanwezig te zijn en richt zich daarna tot Mej. Geertruida Carelsen, om haar nog eens geluk te wenschen met haar jeugdigen ouderdom, die de negentig levensjaren trotseert. Vervolgens wendt hij zich tot de Vergadering, heet de aanwezigen welkom en houdt een toespraak, waarvan de tekst te vinden is in Bijlage I. II-III. De Loco-Secretaris en de Bibliothecaris brengen hunnen jaarverslagen uit. (Bijlage III en IV). IV. Namens de uit den heer H.T. Damsté en mej. Dr J.H. van Lessen bestaande Commissie voor het nazien der rekening en verantwoording van den Penningmeester (Bijlage V) doet mej. van Lessen mededeeling van de bevinding dier Commissie en stelt voor den Penningmeester met dank voor zijn nauwkeurig en keurig beheer te dechargeeren; waartoe met applaus besloten wordt. V-VII. Achtereenvolgens worden nu uitgebracht de verslagen van de Commissie voor Taal- en Letterkunde (J. Heinsius), der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde (J.J. de Gelder) en het verslag der Commissie voor Schoone Letteren (M. Nijhoff). (Bijlagen VI-VIII). VIII. Bij monde van den heer Nijhoff wordt medegedeeld - nadat de Voorzitter de vergadering in kennis had gesteld met het toekennen van den ‘C.W. van der Hoogt-prijs’ aan den schrijver Anton van Duinkerken voor zijn werk Dichters der Contra-Reformatie - op welke gronden de Commissie voor Schoone Letteren gemeend heeft het Bestuur in dien zin te mogen adviseeren. Mr. Nijhoff verbindt daaraan de vermelding van de beslissing in zake punt IX der Agenda, luidende dat het Bestuur in overleg met de Commissie voor Schoone Letteren en na afzonderlijk daarover met haar vergaderd te hebben, van meening is, dat dit jaar de ‘Mei-prijs’ niet kan worden toegekend. X. Namens de daartoe aangewezen Commissie voor Stemopneming deelt hierop de heer W.J.J.C. Bijleveld den uitslag mede der stemming over de ingevolge besluit der Maandvergadering te benoemen 45 gewone en 2 buitengewone leden. Waar de Wet in Art. 9 den eisch stelt dat de candidaat een stemmenaantal op zich vereenigt, gelijk aan ten minste een vierde van het aantal ingekomen stembriefjes, zoo konden slechts worden benoemd 42 gewone en 2 buitengewone leden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gewone Leden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buitengewone Leden:Clara Hammerich en Dr Kaarle Krohn.
Het Bestuur heeft tot Gewoon Lid benoemd: A. Coert.
XI. Het voorstel van de Maandelijksche Vergadering, vervat in punt XI, wordt met algemeene stemmen aangenomen. Eveneens dat, vervat in punt XII, hetwelk als een zeer bescheiden begin wordt aangemerkt. XIII. Dit punt ontlokt eenig debat. De Voorzitter stelt in het licht, dat aangezien zoowel de heer Schepers als het Bestuur hun standpunt over het punt aan de orde hebben uiteengezet, hij nu het woord geeft aan de leden van de Vergadering, die zich dus nog niet daarover hebben geuit. De heer Haantjes richt een paar opmerkingen tot het Bestuur. Het Bestuur zegt: ‘Er zijn genootschappen in Friesland, waarmede we in conflict zouden komen’. Maar hoe dan in Zuid-Afrika? Daar is wel een Hertzog-genootschap, dat prijzen uitlooft. Dit geschiedt niet in Friesland. Friesland heeft meer steun noodig. Het Friesch beweegt zich naar ons toe. Het Afrikaansch beweegt zich van ons af. Prof. Knappert wil het voorstel-Schepers eenigszins verdedigen. Het Friesch wordt binnen onze grenzen gesproken, door menschen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die ook Nederlandsch spreken. Zou niet aan de Commissie, die advies uitbrengt over de te bekronen werken, een element kunnen worden toegevoegd, waarin het Friesch zich vertegenwoordigd voelt? De heer Besselaar is van oordeel, dat de heer Haentjes te veel gezegd heeft van het Afrikaansch. Er is een Hertzog-prijs, maar tweemaal is deze niet toegekend, omdat de werken de belooning niet verdienden. Maar .... het vooruitzicht op een prijs werkt aanmoedigend. Dit zou ook voor het Friesch het geval kunnen zijn. De heer Van Son vraagt of het besluit van het Bestuur met algemeene stemmen aangenomen is, dan wel of er een minderheid vóór het voorstel-Schepers was. De Voorzitter meent daarop geen antwoord te moeten geven. Prof. Muller herinnert er aan, dat in 1926 de zaak ook aan de orde is geweest. Het Friesch is wel genaderd tot het Nederlandsch maar het is meer verwant met het Engelsch. Z.i. gaat het niet aan, in de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde een prijs uit te loven voor het Friesch. De Friezen zijn terecht trotsch op hun taal. Welnu, laten nu de Friesche genootschappen prijzen uitloven. Prof. van Blom behoorde tot de meerderheid van het Bestuur, die het voorstel-Schepers ernstig betreurde. Hij acht het ongelukkig voor het Friesch èn voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Wordt het aangenomen, dan wordt het Friesch geplaatst in artikel i, waarin het doel der Maatschappij is uitgesproken. Ook groote vrienden van het Friesch, zooals Kalma, waren er tegen. Het voorstel is principieel foutief; practisch is het onmogelijk. Eene aanvulling van de Commissie door Friezen, die speciaal er voor het Friesch inkomen, maakt de Commissie onmogelijk. De Friezen vinden het Friesche werk veel mooier dan het Nederlandsche. Wat is dan de positie der Commissie? Wat de toenadering van het Friesch tot het Nederlandsch. betreft, deze is verbastering. De Jong-Friezen willen nu juist weer zuiver Friesch spreken. Er zijn dus in Friesland twee stroomingen: naar het Nederlandsch toe en van het Nederlandsch af. De heer Schepers had moeten voorstellen, om de zoo- en zooveel jaar een prijs uit te loven voor een Friesch werk. Dan zou daarvoor een afzonderlijke Commissie gevormd kunnen worden. Prof. van Blom wil echter erkennen, dat de heer Schepers en zijne vrienden terecht trotsch kunnen zijn op hun zich ontwikkelende letterkunde. De ‘short story’ is veel beter in het Friesch dan in het Nederlandsch. Op het Congres te Leeuwarden is echter geklaagd over gebrek aan staatvormende kracht, d.w.z. gebrek aan organisatievermogen. In Friesland is te veel georganiseerd, dus versnipperd. De heer Dominicus herinnert aan een vraag van Prof. de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blécourt, gedaan in de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’, wat onder ‘het Friesch’ wordt verstaan. Wat verstaat de heer Schepers er onder? De Voorzitter wijst er op, dat de heer Schepers zich tweemaal over het onderwerp heeft uitgesproken: eenmaal in een Maandvergadering en nu pas in den Beschrijvingsbrief. Hij wenscht daarom, dat de heer Schepers niet meer toelichte - dit is reeds geschied - maar een korte verdediging geve van zijn voorstel. De heer Schepers: Ik krijg dus alleen de kans van mij af te slaan. Maar mag ik het advies van het Bestuur bestrijden? De Voorzitter: In het kort - zeker! De heer Schepers acht het onmogelijk de Friesche taal hier uit te sluiten. De uitsluitend op Friesche verdiensten gekozen leden hebben toch de cultureele belangen van Friesland gediend. Daarom moet de Maatschappij den tekst van artikel 1 niet te eng toepassen. Alle Nederlandsche taaluitingen: Afrikaansch, Vlaamsch, Groningsch, Limburgsch enz. geven moeite. Waarom dan alleen het Friesch niet toelaten? Friesche leden voor eene Commissie zijn gemakkelijk te vinden. Er zijn hier in de Maatschappij groote verschillen van meening. Maar komt het Friesch in het Reglement: dan komt er een nieuwe steun voor de Maatschappij. We doen alles om het Nederlandsch Staatsverband bijeen te brengen en bijeen te houden. Waarom dat dan óók niet gedaan voor de Friezen in deze Maatschappij? Wat ‘het Friesch’ eigenlijk is? Laat de heer Dominicus beginnen met zijn, Dr Schepers' rede, te lezen. Het is even moeilijk te zeggen, wat precies Friesch is en wat precies Nederlandsch. De heer Gosses breekt een lans voor het voorstel-Schepers. Er zijn principieele en practische bezwaren. Het Friesch is geen Nederlandsch. Dat is juist. Maar het Afrikaansch is toch niet hetzelfde als Nederlandsch. Waarom anders zou het in het Reglement luiden: ‘Nederlandsch of Afrikaansch’? Moet het Friesch niet toegelaten, dan moet het Afrikaansch er uit. Er zijn leden der Maatschappij, die uitsluitend om hunne Friesche verdiensten gekozen zijn. Wat de practische bezwaren betreft, de Commissie zou aangevuld kunnen worden. Men zegge dan niet ‘en’ Friesch, maar ‘ook’ Friesch in het Reglement. Er is bitterheid bij vele Friezen. Laat de Maatschappij van Letterkunde trachten de Nederlanders en de Friezen tot elkaar te brengen. De Voorzitter: Welk is het standpunt van de Commissie voor Schoone Letteren in deze? Mr Nijhoff verklaart zich en zijne medeleden der Commissie niet competent, Friesche boeken te beoordeelen. Het door Prof. van Blom geopperde denkbeeld lijkt haar echter niet kwaad toe. Prof. de Vries acht het voorstel-Schepers practisch onuitvoerbaar. Maar laat een Commissie benoemd worden om de mogelijkheid te onderzoeken het Friesch in onze Wet onder te brengen en om de beoefening op eenigerlei wijze aan te moedigen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den bloei te bevorderen, door periodieke prijzen uit te loven als anderszins. Spreker zou gaarne het Friesche element in onze cultuur erkend zien. Hij bedoelt thans met zijn voorstel echter alleen te komen tot een begin van voorbereiding van een nieuwen staat van zaken. De heer Schepers vindt het voorstel van Prof. de Vries een aardig surrogaat, maar hij vindt toch zijn eigen voorstel oneindig beter, verreweg het beste. Alzoo wordt het voorstel-De Vries in stemming gebracht, nadat eerst de heer Schepers het zijne had teruggenomen en daarna weer ter tafel had gebracht. De uitslag van de stemming over het voorstel-De Vries is, dat 62 stemmen zich vóór en 19 zich tegen verklaren. De heer Schepers trekt thans zijn voorstel in. Na pauzeering, in welken tusschentijd de traditioneele koffietafel de aandacht der leden had en de in den tegenwoordigen tijd onvermijdelijke photographische opname van een groep der aanwezigen plaats vond, deelde de Voorzitter na heropening van de Vergadering mede, dat in de eerstvolgende Bestuursvergadering zal worden gehandeld over de Friesche Commissie en hoe die ware te constitueeren. XIV geeft aanleiding tot eenige discussie. Op verzoek van Prof. Bijvanck wordt het voorstel van het Bestuur gesplitst naar de punten 1 en 2. Hoofdelijke stemming, door Prof. Bijvanck gevraagd, brengt wel eene meerderheid voor het Bestuur voor beide punten, doch niet de vereischte 2/3, zoodat èn punt 1 èn punt 2 zijn verworpen. (De uitslag der stemmingen was: punt 1: 31 vóór, 25 tegen, 1 blanco; punt 2 : 36 vóór, 19 tegen, 7 blanco). Dr Wijnaendts Francken vraagt nog even terug te mogen komen op punt IX van de Agenda. Hij zou wel graag eenige nadere inlichting daaromtrent ontvangen. Hoewel, zooals Dr Stapel opmerkt, dat besluit eene zaak is van het Bestuur en de Commissie van Schoone Letteren, deelt de Voorzitter mede, dat het besluit om den Mei-prijs niet toe te kennen, genomen is met volkomen eensgezindheid van Bestuur en Commissie. Van de door de Commissie beoordeelde werken was géén boek tijdig genoemd als voldoende aan de voorwaarden, waaraan het toekennen van den prijs verbonden is. XV. De drie als no. 1 voorgestelde Bestuursleden worden met algemeene stemmen verkozen en nemen hunne benoeming aan. XVI. Hetzelfde geschiedt, ten opzichte der verkiezing, met de leden, voorgesteld voor de vaste Commissiën. Hun zal, voor zoover zij niet aanwezig zijn, van hunne benoeming kennis worden gegeven. XVII. Daarna heeft plaats de voordracht van Dr Willem L. de Vreese, die tot onderwerp heeft: ‘Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie’. De Voorzitter dankt den spreker voor zijn groot stuk arbeid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij in zijn resultaten der Maatschappij heeft aangeboden. (Toejuiching). XVIII. Bij de Rondvraag stelt de heer Bijleveld voor, de candidaten, die men gaarne voor het lidmaatschap der Maatschappij zou willen voordragen, vooraf te polsen, of zulk eene benoeming hun aangenaam zou zijn. Mej. Kronenberg vraagt, waarom in de candidatenlijst dit jaar niet meer dan zes voorstellers worden genoemd achter de namen der voorgedragen candidaten. De Voorzitter zet uiteen op welke gronden dat berust. De heer Van Bolhuis brengt hulde, in deze stad en in dezen kring, aan de studenten en hoogleeraren van Leiden en aan den geest waarvan zij in deze kwade dagen blijk geven te zijn doortrokken. Niemand meer het woord vragende, sluit de Voorzitter met dank aan de aanwezigen voor hunne tegenwoordigheid deze 168ste Jaarvergadering der Maatschappij. |
|