Bijlage V. De geldmiddelen der maatschappij.
I. Iets over het Vaste Fonds.
Ter voldoening aan den wensch van een der leden van de Maatschappij, om in deze Handelingen eenige inlichtingen over het Fonds te vinden - een wensch die wellicht ook door andere leden wordt gekoesterd - diene het volgende.
Het Fonds werd in 1866 ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan der Maatschappij uit vrijwillige bijdragen gesticht. De lijst der schenkers toont de meest illustre namen van dien tijd. De Koning, de Koningin en eenige andere leden van het Koninklijk Huis gaven tezamen ƒ 1500; het geheele bedrag der schenkingen stelde het Bestuur in staat om reeds in 't jaar der stichting ƒ 8300 inschrijving Grootboek 2 1/2% te koopen. Ook in de beide volgende jaren kwamen nog verscheidene giften in, zoodat het kapitaal op het eind van 1868 nom. ƒ 10600 bedroeg. Sedert steeg het langzaam doordat volgens het reglement 1/4 van de rente ter vergrooting van het kapitaal wordt besteed. Enkele malen kwam nog een gift in, o.a. in 1892 een legaat van prof. M. de Vries, en in 1917 een schenking van ƒ 1000 van een thans nog levend lid - res optimi exempli! -, terwijl in 1928 volgens de bepalingen der Wet van de Maatschappij een bedrag van ƒ 1000, waarover de Commissie voor Taal- en Letterkunde niet wenschte te beschikken, aan het Fonds ten goede kwam. Door een en ander is 't kapitaal gestegen tot nom. ƒ 24000 (eind 1929). In de laatste jaren neemt het in den regel met ƒ 200 nom. toe, de rente bijgevolg met ƒ 5 per jaar.
De niet voor kapitalisatie bestemde rente wordt volgens art. 85 der Wet besteed voor wetenschappelijke doeleinden. Talrijk en soms ook belangrijk zijn de bijdragen die de Maatschappij op deze wijze heeft kunnen geven, meestal voor de uitgave van geschriften op haar gebied, soms ook voor de bewerking er van of het doen van nasporingen. Doch gaarne zou zij over meer gelden beschikken, om aan alle tot haar gerichte aanvragen te kunnen voldoen - maar al te dikwijls moet er afwijzend worden beschikt, of minder gegeven dan wenschelijk en noodig is - en zelf het initiatief te kunnen nemen tot wetenschappelijke ondernemingen. Daarvoor zijn de ± ƒ 450 die thans jaarlijks beschikbaar zijn natuurlijk in de verste verte niet voldoende. Het Bestuur maakt dan ook van deze gelegenheid gebruik om de geldmiddelen der Maatschappij in het algemeen en die van haar Fonds in het bijzonder, in de belangstelling der lezers van deze regelen aan te bevelen.