Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1927
(1927)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||
Verslag van de jaarlijksche vergadering, gehouden te Leiden op den 8sten Juni 1927.De Beschrijvingsbrief luidde aldus:
Leiden, den 16den Mei 1927.
M.
Bij dezen heb ik de eer U uit te noodigen tot het bijwonen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die gehouden zal worden op Woensdag den 8sten Juni, des voormiddags klokke elf uren, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur alhier. De orde der werkzaamheden is als volgt:
I.
Opening der Vergadering door den Voorzitter, den Heer Frits Hopman, met een toespraak.
II.
Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar.
III.
Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
IV.
Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester.
V.
Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
VI.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||
VII.
Verslag der Commissie voor Schoone Letteren.
VIII.
Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitenlandsche leden.
IX.
Bekendmaking van het werk, dat het Bestuur der Maatschappij, voor het vereenigingsjaar 1926-1927, op advies van de Commissie voor Schoone Letteren, met den jaarlijks uitgeloofden ‘Prijs van aanmoediging’ van ƒ 1000.- bekroond heeft.
X.
Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de rente van het Vaste Fonds een som van ƒ 250.- aan den Heer J. Cornelissen te Deurne (bij Antwerpen) af te staan, als bijdrage voor zijne te wachten uitgave: ‘Nederlandsche Volkshumor op Stad en Dorp, Land en Volk’.
Vertooning van de folkloristische film: ‘Neerlands Volksleven in den Oogsttijd’. De samensteller, de Heer D.J. van der Ven, zal de folkloristische toelichting geven, en Prof. Julius Röntgen zal daarbij zijne op oud-vaderlandsche zang- en danswijzen gecomponeerde muziek ten gehoore brengen. De vertooning zal plaats hebben in den Casino-Bioscoop, Hoogewoerd 49 alhier, om 2 uur 's namiddags.
XII.
Verkiezing van een Bestuurslid in de plaats van den Heer Dr. H.T. Colenbrander, die aan de beurt van aftreden en niet herkiesbaar is. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgestelde dubbeltal is:
a. Dr. N.J. Krom. b. Mr. G. André de la Porte.
XIII.
Verkiezing van leden der drie Vaste Commissiën.
1. Commissie voor Taal- en Letterkunde.
Verkiezing van twee leden in de plaats der aftredende leden Dr. J. te Winkel en Dr. G.J. Boekenoogen. De Commissie stelt voor de dubbeltallen:
1. a. Dr. J. de Vries. b. Dr. N. van der Laan. 2. a. Dr. G.J. Boekenoogen. b. Dr. C.B. van Haeringen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||
2. Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
Verkiezing van twee leden in de plaats der aftredende leden Dr. P.C. Molhuysen en Dr. A. Eekhof. De Commissie stelt voor de dubbeltallen:
1. a. Dr. P.C. Molhuysen. b. J. Kleyntjens S.J. 2. a. Dr. A. Eekhof. b. Mr. D. van Blom.
3. Commissie voor Schoone Letteren.
Verkiezing van een lid in de plaats van den Heer Hopman, die wenscht af te treden. De Commissie stelt voor het dubbeltal:
a. C.L. Schepp. b. H. van Booven.
Namens het Bestuur, J.W. Muller, waarn. Secretaris.
Tegenwoordig zijn de Bestuursleden: F. Hopman, Voorzitter, J. Heinsius, Penningmeester, R. van der Meulen Rz., Bibliothecaris, J.H. Kern, D. van Blom, J.F.M. Sterck, J.W. Muller, waarnemend Secretaris; de gewone leden: W.J.J.C. Bijleveld, J. Huizinga, H. Blink, K. ter Laan, O.J. van Eck, C.H. Ph. Meyer, C. van Son, F. Oudschans Dentz, N.C. de Gijselaar, C.W. van der Hoogt, D. Plooy, A.A. Verdenius, P.A.A. Boeser, C. Peltenburg, R. Guarnieri, J.A.J. Barge, R. Becker, W.B. Kristensen, J. de Vries, J.C. Bloem, B. Kruitwagen, J.W. Verburgt, L.W.A.M. Lasonder, W.L. de Vreese, P.J. Blok, D.C. Hesseling, R. Pennink, C.H. Ebbinge Wubben, J.J.L. Duyvendak, J.B. Breukelman, M. van Blankenstein, N.J. Krom, W.M.C. Regt, J. Eggen van ter Laan, J. Kunst, F. de Meyier, G.E.W. van Hille, C.M. van Hille-Gaerthé, A. Eekhof, W.S. Unger, G. André de la Porte, Ph. S. van Ronkel, M.E. Lulius van Goor, C. Snouck Hurgronje, H.T. Damsté, A. Beets, L. Knappert, F.S. Knipscheer, O.C. van Hemessen Sr., A.G. de Leeuw, E.M. Rogge, M.C. van Zeggelen, C.M. Vissering, C.J. Welcker, J.W.A. Naber, H.P. 't Hooft, J.H. Been, C. Bake, S.A. Waller Zeper, W. Moll, M.J. Premsela, N. van der Laan, M. van Tuyll van Serooskerken, T.B. Roorda, F. Mijnssen, G. Hulsman, C. Veth, J.F.L. de Balbian Verster, E. van Lokhorst, C. Easton, N.J. Beversen, A. van Wageningen-Salomons, L.A. Vogel, E. Th. J. Brom, Z.W. Sneller, D.J. van der Ven, H.W.J. Kroes, J.M. Sterck-Proot, C.B. van Haeringen; het buitenlandsch lid K. Szalay. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||
I. De Voorzitter, de Heer F. Hopman, opent om elf uur de Vergadering met een toespraak, die hij ter uitgaaf in de Handelingen afstaat (Bijlage I). Op voorstel van het Bestuur wordt besloten de behandeling van punt XI uit te stellen tot na het einde der vergadering. II-III. De waarnemende Secretaris leest het verslag der Secretaresse, en de Bibliothecaris leest zijn verslag voor, welke in dank aanvaard worden voor de Handelingen (Bijlagen II en III). IV. Namens de Commissie, bestaande uit de HH. Dr. J.H. Kern en H.T. Damsté, benoemd tot het nazien der rekening en verantwoording van den Penningmeester (zie Bijlage IV), bericht de Heer Damsté, met mededeeling der voornaamste posten, dat zij alles nauwkeurig nagezien en in de beste orde bevonden heeft, zoodat zij voorstelt den Penningmeester van zijn verantwoordelijkheid te ontheffen, waartoe wordt besloten. De Voorzitter betuigt den dank der Vergadering aan den Penningmeester en aan genoemde Commissie. V - VII. De Secretarissen der Commissies voor Taal- en Letterkunde en Geschied- en Oudheidkunde, de HH. Dr. J.H. Kern en W.J.J.C. Bijleveld, brengen hunne jaarverslagen uit. De Voorzitter leest, in de plaats van den Secretaris der Commissie voor Schoone Letteren, het verslag dezer Commissie voor. Ook deze drie verslagen worden in dank aanvaard voor de Handelingen (Bijlagen V - VII). VIII. Alvorens het woord te geven aan den verslaggever der Commissie voor stemopneming ter verkiezing van nieuwe leden, herhaalt de Voorzitter met nadruk het in de vorige Jaarlijksche Vergadering gedane verzoek van het Bestuur om voortaan bij de aanbevelingen van candidaten voor het lidmaatschap eenige maat te houden in het getal der aanbevelende leden, in 't algemeen hierbij zich tot een viertal te bepalen. De Heer L.A. Vogel stelt voor omtrent dit verzoek van het Bestuur eene uitspraak dezer Vergadering, een bindend besluit uit te lokken; hetgeen echter, na eenige bespreking, door de Vergadering wordt afgewezen. Daarop brengt, namens de Commissie voor stemopneming, in de Maandvergadering van 6 Mei benoemd, bestaande uit de HH. A. Beets, W.J.J.C. Bijleveld, D. van Blom, H.T. Damsté, F. Driessen, J.H. Kern, R. van der Meulen Rz., C. Peltenburg, C.J. Wijnaendts Francken en den waarnemenden Secretaris J.W. Muller, de Heer Bijleveld verslag uit. Vóór den gestelden termijn ingeleverd zijn 240 stembiljetten; volgens besluit der Maandvergadering van 6 Mei zouden 20 gewone en 5 buitenlandsche leden gekozen worden; twee der voorgestelden voor het gewone lidmaatschap hebben als laatsten een gelijk aantal stemmen op zich vereenigd, welke de Commissie voorstelt beiden gekozen te verklaren, hetgeen de Vergadering goedkeurt. Gekozen zijn derhalve, in alphabetische volgorde: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||
Gewone Leden:
| ||||||||||||||||||||||
Buitenlandsche Leden:
IX. De Voorzitter deelt mede dat het Bestuur voor het vereenigingsjaar 1926-1927 met den jaarlijks uitgeloofden ‘Prijs van aanmoediging’ van ƒ 1000.- bekroond heeft den Heer S.H. Hamburger (schuilnaam: Herman de Man), schrijver van het werk ‘Het wassende Water’; en dit op grond van het volgende, door hem voorgelezen advies der Commissie voor Schoone Letteren: ‘De Commissie voor Schoone Letteren van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde had bij de toekenning van den Jaarlijkschen prijs van ƒ 1000.- ditmaal geen gemakkelijke taak. De Commissie toch moet zich in hare keuze beperken tot letterkundige werken, in de laatste twee jaar verschenen, terwijl de Commissie zelve heeft bepaald, dat zij hare aandacht voornamelijk schenken zou aan schrijvers, die nog niet voldoende tot het publiek zijn doorgedrongen en bijzondere aanmoediging verdienen. Daarenboven was de Commissie van oordeel, dat een roman ditmaal bij voorkeur in aanmerking behoorde te komen. Binnen deze grenzen nu vond zij geen werk, zoodanig uitste- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||
kend boven alle andere, dat het onmiddellijk en ontwijfelbaar voor toekenning van den prijs was aangewezen. Verschillende werken, elk voor zich in bepaalde opzichten lofwaardig, dongen om den voorrang. Ten slotte vereenigde de keuze van de meerderheid der Commissie zich op den roman ‘Het Wassende Water’ van Herman de Man, omdat zij van oordeel was, hierdoor den prijs toe te kennen aan het werk, dat zich boven de andere in aanmerking komende onderscheidt door volledigheid en gaafheid, en zoowel in den bouw van het verhaal als in de typeering der verschillende gestalten en het weergeven der omgeving, waarin de handeling zich afspeelt, van opmerkelijke begaafdheid bij den schrijver blijk geeft. Het verheugt de Commissie daarenboven, hierdoor de aandacht te kunnen vestigen op een verhaal uit het hedendaagsche Nederlandsche boerenleven, dat in de moderne letteren wat stiefmoederlijk bedeeld bleef’. X. Over het voorstel om uit de rente van het Vaste Fonds een som van ƒ 250.- aan den Heer J. Cornelissen te Deurne (bij Antwerpen) af te staan, als bijdrage voor zijne te wachten uitgave: ‘Nederlandsche Volkshumor op Stad en Dorp, Land en Volk’ vraagt de Heer K. ter Laan het woord. Met dankzegging aan het Bestuur voor dit voorstel, verklaart hij zich echter hierdoor nauwelijks voldaan: hij zou zeer gaarne meer, ƒ 1000.- of zelfs ƒ 2000.-, als subsidie aan dit werk van groot folkloristisch belang toegekend zien. De Penningmeester verklaart dat een dergelijk subsidie noch uit de renten van het Vaste Fonds (waaruit bovendien nog andere, reeds vroeger toegezegde subsidiën moeten worden voldaan), noch uit de gewone inkomsten der Maatschappij verschaft zouden kunnen worden; bovendien blijkt het vereischte bedrag geringer dan de Heer Ter Laan wel meende en schijnt daarvoor, ook naar den brief van den Heer Cornelissen te oordeelen, een zóó hoog subsidie nauwelijks noodig. De Heer Ter Laan zou toch gaarne zien dat de helft der benoodigde som in Noord-Nederland werd bijeengebracht, op voorwaarde, dat de andere helft in Zuid-Nederland werd gevonden; hij geeft in overweging te trachten den steun van andere genootschappen hier te lande te verwerven. De Voorzitter belooft dat het Bestuur dit nader zal overwegen. Daarop wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Alvorens tot de verkiezingen over te gaan leest de Voorzitter eenige gedeelten voor uit een brief van de Nederlandsche groep der ‘Association littéraire et artistique internationale’, waarin de aandacht wordt gevestigd op deze vereeniging, welke zich de internationale bescherming van de belangen der schrijvers en kunstenaars ten doel heeft gesteld, en tot toetreding wordt opgewekt; hetgeen den Heer Eggen van ter Laan tot enkele opmerkingen aanleiding geeft. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||
XII-XIII. De Vergadering benoemt tot Bestuurslid, in de plaats van den Heer Dr. H.T. Colenbrander, die aan de beurt van aftreding en niet herkiesbaar is, den Heer Dr. N.J. Krom; tot leden der Commissie voor Taal- en Letterkunde, in de plaats der aftredende leden Dr. J. te Winkel (inmiddels overleden) en Dr. G.J. Boekenoogen, de Heeren Dr. J. de Vries en Dr. G.J. Boekenoogen; tot leden der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde de aftredende leden Dr. P.C. Molhuysen en Dr. A. Eekhof; en tot lid der Commissie voor Schoone Letteren, in de plaats van den Heer Hopman, die wenscht af te treden, den Heer C.L. Schepp. De Heeren Krom, De Vries en Eekhof, ter vergadering aanwezig, verklaren de benoeming te aanvaarden. De Voorzitter dankt den afgetreden en niet herkozen leden voor hunne bemoeiingen. Bij de rondvraag vestigt Mej. A.G. de Leeuw de aandacht der Vergadering op het aanstaande Esperanto-Congres te Haarlem. Nadat de Heer Blink den Voorzitter den dank der vergadering heeft gebracht voor zijne goede ieiding en zijn belangrijke, welsprekende en welgesproken toespraak, sluit laatstgenoemde de vergadering.
XI. Na afloop der vergadering en na het koffiemaal heeft de Heer D.J. van der Ven, uit Oosterbeek, in den Casino-bioscoop, vóór en naar aanleiding van de vertooning der folkloristische film ‘Neerland's Volksleven in den Oogsttijd’, waarbij prof. Julius Röntgen zijne op oud-vaderlandsche zang- en danswijzen gecomponeerde muziek ten gehoore bracht, gesproken over: | ||||||||||||||||||||||
De folkloristische studie.De heer Van der Ven merkt op, dat Nederland op het gebied van de folkloristische studie, in vergelijking van b.v. de Scandinavische landen, nog zeer veel mist. Wanneer wij naast het tegenwoordige Rijks-Monumenten-bureau een Rijks-Folklore-bureau zouden krijgen, dan zou spoedig blijken, dat platen-materiaal gegevens van onschatbare waarde zou kunnen bevatten en dat door het instellen van verschillende enquêtes steeds weer nieuwe categorieën Nederlanders geïnteresseerd kunnen worden bij de beoefening der vaderlandsche folklore-studie. Wij staan in ons land nog altijd ïn het allereerste stadium der beoefening van de jonge folklore-wetenschap, nl. in dat van het verzamelen en ordenen van een wel zeer heterogeen materiaal. Niet te veel mogen wij vertrouwen op hetgeen te hooi en te gras in dikwijls te snel getrokken conclusies door locale historici en belanghebbende oudheidvorschers is geschreven in almanakken, jaarboekjes etc. Het verzamelen van folkloristisch materiaal acht spr. voor belangstellende leeken beter dan het geven van beschouwingen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||
en het trekken van gewaagde conclusies uit veelal in een beperkt waarnemingsgebied bestudeerde handelingen. Bij het folkloristisch onderzoek kan het maken van veel foto's, o.a. van kleederdracht, wapens, versierselen, een belangrijke documentatie brengen; maar de actie der individuën in voortgaande handelingen is alleen te registreeren in waarheid-getrouwe handelingen. En juist die van geslacht op geslacht overgenomen en gecontroleerde handelingen, waarover spr. zelfs bij herhaald navragen weinig of niets te weten kwam, wijzen in het filmbeeld den folklorist menigmaal het spoor naar een vruchtbaar vergelijkend onderzoek, hetgeen spr. met enkele voorbeelden uit de Oogstfilm aantoont. Wat wij voor het verstaan der psyche van belangrijke Nederlandsche volkscontingenten het eerst en het meest noodig hebben, is een verzameling van betrouwbare gegevens over de levende folklore van het heden, zooals wij die als ‘biologisch folklorist’, wanneer wij maar den boer opgaan, overal nog kunnen bestudeeren. Uitvoerig schetst spr. daarna de moeilijkheden, die zich bij het onderzoek voordoen; waarna hij er op wijst, dat er, door zich te beperken tot een registratie van louter oogstgebruiken voor de samenstelling van de Oogstfilm, nog een overrijk materiaal bewaard is gebleven voor het samenstellen van een aan Lente-, Zomer- en Oogstfilm gelijkwaardige Herfstfilm. Deze dient met den meest mogelijken spoed te worden vervaardigd, omdat er in menig deel van ons land door veranderde levensomstandigheden veel dreigt te verdwijnen, dat tot nu toe te beschouwen was als een normaal bestanddeel van gewestelijke- of dorpssamenleving. Spr. denkt hierbij vooral aan de registratie der gebruiken, zeden en gewoonten der Zuiderzee-bevolking. De demping der Zuiderzee heeft thans reeds een snellen achteruitgang ten gevolge van de mannelijke kleederdracht in Volendam, op Marken en elders. Daarmede wordt tevens reeds thans de vervlakking gebracht van eeuwenoude tradities. Veel is er echter thans nog langs onze Zuiderzee-kusten te bewaren in folkloristische filmtafereelen, die ook voor de studie onzer nationale kleederdrachten groote beteekenis kunnen hebben, mits thans niet gedraald wordt, want veel sterft met de thans nog levende generatie. Aangezien de Mij. der Ned. Letterkunde het onderzoek naar het ‘Boerenhuis’ in Nederland sedert jaren reeds krachtig bevordert, hoopt spr., dat thans ook het onderzoek naar de Nederlandsche volksgebruiken, vooral ook dat van de met algeheele verdwijning bedreigde Zuiderzee-folklore, krachtig zal worden voorgestaan. Mogen wij indachtig zijn, zeide spr., dat Nederland voortdurend aan schoonheid en folkloristische belangrijkheid armer wordt! De invloeden van het moderne verkeer en de verbeterde landbouw-techniek, de daarmede zich telkens wijzigende sociale en economische verhoudingen, zij werken even snel en alom door. Een vreedzame droogmaking als die onzer Zuiderzee rooft even- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||
goed veel van ons nationaal folklore-bezit als een woeste overstrooming onzer groote rivieren of een wilde cycloon in onzen Achterhoek. Zoo dreigt overal de sfeer te worden weggenomen, waarin oud-vaderlandsche zeden en gewoonten, volksvermaken en kinderspelen zich veilig voelden. Moge zooveel mogelijk van dit met ondergang bedreigd volkseigen cultuurbezit, althans in folkloristische filmwerken, bewaard blijven, en moge de vertooning daarvan bijdragen tot de vermeerdering der kennis van en het aankweeken der liefde voor ons eigen land en volk. |
|