Bijlage VI. Verslag der commissie voor taal- en letterkunde.
De Commissie heeft in het afgeloopen genootschapsjaar achtmaal vergaderd. Voorzitter was de heer Heinsius, terwijl aan den heer Boekenoogen het secretariaat werd opgedragen. Ons buitenlandsch lid prof. Frings, uit Bonn, woonde evenals verleden jaar eenige vergaderingen als gast bij.
De beide aftredende leden Van der Meulen en Knuttel werden door de Maandvergadering in October herbenoemd.
Van het door de Commissie geredigeerde Tijdschrift kwam het 42ste deel gereed en verscheen van het 43ste de eerste aflevering.
De door mej. dr. J. Snellen in overleg met de Commissie bewerkte herdruk van ‘Suster Bertkens Boecxken’ is thans voltooid; de laatste bladen werden dezer dagen voor afdrukken gegeven. Wij denken, dat dit derde deel der reeks ‘Herdrukken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ zeer velen welkom zal zijn. Het schoone en innige proza van de vrome ‘clusenersse’ wordt nu na vier eeuwen weder onder ieders bereik gebracht en zal in onzen tijd, te zamen met haar aan menigeen reeds bekende, luidgeprezen ‘liedekens’, stellig vele waardeerende lezers vinden.
Omtrent de wetenschappelijke mededeelingen, in de vergaderingen der Commissie gedaan, moge ten slotte nog het volgende worden gemeld. De heer Beets handelde over de etymologie van het woord ‘wagenschot’. De heer Frings besprak de resultaten van zijn onderzoekingen in zake de woordgeographie in het gebied tusschen Mainz en Kleef en bewees door voorbeelden, dat deze ook van belang zijn voor de geschiedenis der woorden in ons taalgebied. De heer Knuttel deed mededeelingen met betrekking tot Bredero's leven en de chronologie zijner werken, en toonde aan dat in de inhoudsopgave van ‘Angeniet’ Bredero's ontwerp voor dit niet door hem voltooide stuk bewaard is gebleven. De heer Muller gaf een aanvulling op zijn vroegere mededeelingen over averechtsche orientatie en besprak de vraag wie Maerlant's Martijn is. De heer Hesseling bracht de uitdrukking ‘iemand zwart maken’ in verband met Byzantijnsche gebruiken en vroeg of men bij ‘het water komt hem aan de lip, pen’, in plaats van aan de voor de hand liggende verklaringmisschien denken moet aan het ook in apocriefe evangeliën voor