huis
in die streken al dan niet tot het Friesche type moet worden gerekend. Zooals bekend is, aarzelt Prof. Gallée hier niet; hij constateert in deze gebieden, behalve op Goeree en Overflakkee, het Friesche woningtype.
Inderdaad vertoonen vele boerderijen, minstens vanaf het begin der 19e eeuw, uiterlijk den vorm, die algemeen in de provincie Friesland wordt aangetroffen. De meest moderne schuren bezitten bovendien de Friesche indeeling. Inrij (in Friesland ‘schuurreed’ genoemd), vakken en koestal liggen dus in de volgorde dezer woorden naast elkaar en wel in de lengterichting der schuren. Ook is het een feit, dat deze schuren, zij het dan met een andere indeeling, lang in sommige der betrokken streken hebben bestaan. Dit wordt bewezen door het verschil tusschen de indeeling der minst en der hoogst geëvolutioneerde vormen dier schuur. Reeds gelukte het mij (in teruggaande richting) den derden evolutievorm te onderkennen. Deze kent nog niet de inrij, doch bevat slechts vakken en stal. Het beschikbare materiaal is echter onvoldoende voor een conclusie en derhalve moet dit Zuid-Hollandsche boerderij-type voorloopig ongedetermineerd blijven. Maar ik aarzel niet de verwachting van de oplossing dezer kwestie uit te spreken. De ervaring leert, dat oude vormen - en deze moeten de beslissing brengen - een taai leven bezitten en tevens, dat elke evolutievorm elementen van den stamvorm bewaart.
Op de Zeeuwsche eilanden bevond ik het boerenhuis identiek met dat van de Wadden-eilanden en dus met dat van de huidige provincie Friesland, ondanks het uiterlijk verschil. Wat in Zeeland vooral opvalt is de snelheid, waarmede zich het proces der scheiding tusschen woning en bedrijfsgebouw voltrekt. Op Noord-Beveland, met zijn vruchtbaren bodem, bestaat deze scheiding reeds lang en zijn de oude vormen verdwenen. Ook in Westelijk Noord-Brabant en Zeeuwsch Vlaanderen vond ik woonhuis en schuur gescheiden. Of dit steeds zóó is geweest, is nog een open vraag.
Minder moeilijkheden dan de Zuid-Hollandsche eilanden en Limburg, leverde bij het onderzoek dus Zeeland op. Hetzelfde geldt voor Noord-Holland. De wording der stelp in deze provincie, het op één na jongste type in die streek, laat zich goed volgen.
Twente en vooral het noordelijk deel daarvan, blijkt een terrein, dat een nauwkeurige studie vereischt. Voor de Geldersche en Utrechtsche Zuiderzeekust, alsmede voor het Gooi, geldt in weinig mindere mate hetzelfde.
Naast de enkele verkregen positieve resultaten van het onderzoek staan alzoo meerdere, die op zijn minst negatief moeten worden genoemd. De daarbij vermelde bijzonderheden mogen eenig licht werpen op den omvang van den arbeid, dien een behoorlijk onderzoek naar de geschiedenis en soort van een huistype vereischt.