Bijlage VIII. Verslag der Commissie tot Onderzoek naar het Boerenhuis in Nederland.
In 1916 verscheen als uitgave van het Friesch Genootschap te Leeuwarden een studie van den heer K. Uilkema: ‘Het friesche boerenhuis.’
Eenige leden der Maatschappij, door den inhoud getroffen, zochten een weg om den schrijver in staat te stellen, zijn onderzoek (dat reeds voor Friesland belangrijke aanvulling der resultaten van Gallée's verdienstelijken arbeid had gebracht) tot geheel Nederland uit te strekken.
Het resultaat was, dat het bestuur der Maatschappij de bedoelde leden, die tot hun vreugde den heer Uilkema tot den hem toegedachten arbeid bereid hadden bevonden, als Commissie met bovengenoemd doel erkende.
Onder de vlag der Maatschappij is daarna in de eerste plaats getracht, de noodige inkomsten voor den duur van drie jaren, in welk tijdbestek men hoopt het onderzoek te kunnen voleindigen, te verzekeren en is vervolgens het onderzoek den 21en Juni 1920 in gang gezet.
Het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zegde een driejaarlijksche subsidie van telkens f 1750-- toe, op voorwaarde dat van andere zijde ten minste eenzelfde bedrag zou worden bijeengebracht. Aan deze voorwaarde is ruim voldaan: de Commissie werkt thans met een jaarlijksch inkomen van ongeveer f 4000.-; reeds bleek evenwel, dat dit bedrag amper voldoende is.
Het zwaartepunt der werkzaamheden ligt uiteraard niet bij de Commissie zelve (die dan ook slechts enkele malen behoefde te vergaderen; éénmaal was hierbij de heer Uilkema aanwezig), doch bij den heer Uilkema, die naar eigen inzicht, zij het in gestadig overleg met de Commissie, zijn werk inricht.
De Commissie, aanvankelijk bestaande uit de leden der Maatschappij De Blécourt, Van Eysinga, Huizinga, Meyers, Muller (J.W.), Van Vollenhoven en Van Blom als secretaris-penningmeester, verloor sindsdien Mr. Van Vollenhoven als lid en won als nieuwe leden De Boer (T.J.) en Van der Kloot Meyburg.
Voorzitter was eerst Dr. Huizinga, is thans Mr. Van Eysinga.