Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1920
(1920)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Verslag van de jaarlijksche vergadering, gehouden te Leiden op den 9den Juni 1920.De Beschrijvingsbrief luidde aldus:
Leiden, den 17den Mei 1920.
M.
Bij dezen heb ik de eer U uit te noodigen tot het bijwonen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die gehouden zal worden op Woensdag den 9den Juni, des voormiddags klokke elf uren, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur alhier. De orde der werkzaamheden is als volgt:
I. Opening der Vergadering door den Voorzitter, Dr. J.W. Muller, met eene toespraak.
II.Ga naar voetnoot* Voordracht van den Heer Dr. J.J.A. van Ginneken: ‘De beoefening der Nederlandsche dialekten’.
III. Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar.
IV. Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
V. Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester.
VI. Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
VII. Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
VIII. Verslag der Commissie voor Schoone Letteren. | |
[pagina 2]
| |
IX. Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitenlandsche leden.
X. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de beschikbare renten van het Fonds te verleenen: a. een bedrag van ten hoogste ƒ 400 voor het samenstellen der kopij van een nieuw supplement 1911-1920 op Petit's Repertorium der Verhandelingen en Bijdragen betreffende de geschiedenis des Vaderlands; b. een bedrag van ƒ 37.50 's jaars, gedurende vijf jaren, voor het Tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterkunde; c. een bedrag van ƒ 40 's jaars, gedurende drie jaren, voor de Commissie tot onderzoek van het Boerenhuis in Nederland.
XI. Voorstellen van het Bestuur: a. De jaarlijksche bijdrage der leden te verhoogen tot ƒ 10 en in verband daarmede art. 11 der Wet te wijzigen in: ‘De leden betalen eene jaarlijksche bijdrage van tien gulden. Dit bedrag wordt verminderd tot acht gulden voor hen die verklaren den bundel Levensberichten niet te begeeren’. b. Het aantal afdrukken der Levensberichten, voor den schrijver bestemd, van 40 te verminderen op 25, en dus art. 72 der Wet te wijzigen in: ‘De schrijvers of bewerkers van geschriften, welke vanwege de Maatschappij worden uitgegeven, hebben recht op een zeker getal afdrukken: die van Levensberichten, Mededeelingen en kleinere Verhandelingen op vijf en twintig, en die van grootere werken op twaalf’.
XII. Voorstel van de Commissie voor Schoone letteren: ‘In de drie eerstvolgende jaren te zamen voor letterkundige doeleinden een bedrag van ten minste duizend gulden beschikbaar te stellen, welk bedrag besteed zal worden volgens voorstellen, door de Commissie voor Schoone Letteren aan de Jaarvergadering in te dienen’.
XIII. Verkiezing van twee Bestuursleden in de plaats van den Heer Dr. K. Sneyders de Vogel, die aan de beurt van aftreden is, en van den Heer E.J. de Meester, tijdelijk Bestuurslid. De door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltallen zijn:
1o. a. Dr. G.J. Boekenoogen. b. Dr. A. Beets. 2o. a. Dirk Coster. b. Dr. P.H. van Moerkerken Jr.
XIV. Verkiezing van een lid der Commissie voor Schoone Letteren in de plaats van den Heer M. Emants, die wegens verblijf in het buitenland zijn ontslag heeft genomen. Het door die Commissie voorgedragen dubbeltal is:
a. Mevr. A. van Rhijn-Naeff. b. Dr. P.H. van Moerkerken Jr.
Namens het Bestuur, S.G. de Vries, Secretaris. | |
[pagina 3]
| |
De Vergadering wordt bijgewoond door de Bestuursleden: J.W. Muller, Voorzitter, Johanna W.A. Naber, J. Heinsius, Penningmeester, E.J. de Meester, G. Kalff, J. Huizinga, S.G. de Vries, Secretaris, door R. van der Meulen Rz., Bibliothecaris, door de gewone Leden: L. Knappert, C. Snouck Hurgronje, B.A.P. van Dam, H.D. Tjeenk Willink, V. Loosjes, C.J. Wijnaendts Francken, J.M. Sterck-Proot, A. Draaijer-De Haas, T.B. Roorda, N.J. Krom, J.F.M. Sterck, J.M.N. Kapteyn, P.A.A. Boeser, W. Draaijer, J. Kleyntjens, M. van Rhijn, Ph. S. van Ronkel, K.H. Roessingh, H.D. Verdam, N. van Wijk, J.H. Abendanon, D.C. Hesseling, H. van Gelder, C.J.M. van Gelder-Van de Water, Christine Doorman, W.P. Kops, J. van Ammers-Küller, V. Loosjes Az., Chr. Kroes-Ligtenberg, E.H. Korevaar-Hesseling, M.E. Kronenberg, Fenna de Meyier, W.M.C. Regt, Annie Salomons, B.M. Berg-Van der Stempel, J. Berg, F.A. Liefrinck, C.H. Ph. Meyer, C. Peltenburg Pz., H.M. Werner, W.P. van Stockum Jr., A.G. de Leeuw, W.F. Leemans, C.P. Burger Jr., J. Knottenbelt, G.J. Boekenoogen, L.A. Kesper, W.L. de Vreese, F.E. Baron Mulert, H.T. Colenbrander, M. Esser, C. Easton, C. Veth, M.C. Kooy-Van Zeggelen, H.E. van Gelder, J.V. de Groot, N.J. Beversen, G.G. Kloeke, L.A. Vogel, D. Coster, H.S.S. Kuyper, J.J.A. van Ginneken, J. van der Valk, K.H. de Raaf, G.J. Dozy, G. Hulsman, Cath. van Rennes, P.J. Blok, A. Beets, A. Eekhof, J.B. Breukelman.
I. De Voorzitter de Heer Dr. J.W. Muller opent te elf uren de Vergadering met eene toespraak, door hem ter uitgaaf afgestaan en hierachter gedrukt (Bijlage I). II-VIII, X. Op voorstel van het Bestuur wordt besloten de behandeling van punt II en X uit te stellen tot na de pauze en de gewone jaarverslagen ditmaal wegens den beperkten tijd, voor kennisgeving aan te nemen (gedrukt hierachter, Bijlagen II-VII). IX. Namens de Commissie voor stemopneming, in de Maandvergadering van 5 Mei benoemd, doet de Heer Dr. L. Knappert mededeeling van den uitslag der stemming gehouden ter verkiezing van nieuwe leden der Maatschappij, nl. volgens besluit dier Vergadering, 20 gewone en 3 buitenlandsche leden. De Commissie waarin met den Heer Knappert zitting hadden de HH. W. Draaijer, Dr. G.G. Kloeke, Dr. N.J. Krom, Dr. R. van der Meulen Rz., C. Peltenburg Pz. en Dr. S.G. de Vries, heeft uit handen van den Secretaris ontvangen 198 stembiljetten. Gekozen zijn (in alphabetische volgorde): | |
Gewone Leden:Mevr. W.L. Boldingh-Goemans te Haarlem. Dr. H. Burger te Amsterdam. | |
[pagina 4]
| |
Mr. A. van Gijn te 's-Gravenhage. Jan van Gilse te Utrecht. Dr. A. Goslinga te Amsterdam. Mevr. C.M. van Hille-Gaerthé te 's-Gravenhage. Mevr. E. Ph. Holtrop-Van Gelder te Amsterdam. Dr. C.E. Hooykaas te Rotterdam. Dr. F.M. Jaeger te Groningen. Dr. L.W.A.M. Lasonder te 's-Gravenhage. C.D. van der Lugt Melsert te 's-Gravenhage. J.N. Pattist te Aardenburg. Mej. M. Ramondt te Leiden. Mevr. M. Rutten-Koenen te Geulle. R. Schuiling te Deventer. Dr. Z.W. Sneller te 's-Gravenhage. C. van Son te Dordrecht. Rinke Tolman te Den Dolder. Dr. J. Th. de Visser te 's-Gravenhage. Is. P. de Vooys te 's-Gravenhage. | |
Buitenlandsche Leden:L. Baekelmans te Antwerpen. Dr. Th. Frings te Bonn. Mej. Dr. Agathe Lasch te Hamburg.
De Voorzitter betuigt den dank der Vergadering aan den Heer Knappert en aan zijne medeleden der Commissie voor stemopneming. XIa. De Voorzitter stelt hierop aan de orde het Bestuursvoorstel betreffende verhooging der jaarlijksche bijdrage der leden. Hij deelt daarbij mede, dat het thans geldende bedrag van ƒ 6.- reeds is vastgesteld in 1846, zoodat het waarlijk wel tijd wordt voor eenige verhooging. De Heer Dr. C.P. Burger Jr. verklaart van dit voorstel met verbazing en ergernis kennis te hebben genomen. Nu eenmaal besloten is tot behoud der Levensberichten, had het Bestuur niet mogen trachten deze indirect toch onmogelijk te maken door vermindering van contributie in uitzicht te stellen voor hen die de Levensberichten niet begeeren. Hij acht de voorgestelde verhooging te groot, ook uit vrees dat vele leden zullen bedanken, en acht die beperkende bepaling uit den booze, een gevaar voor het voortbestaan der Levensberichten. Want feitelijk zou men den toestand krijgen, dat ieder die niet voor de Levensberichten is, van de betaling van ƒ 2.- zou worden vrijgesteld. Hij vraagt van het Bestuur uitvoerige mededeelingen over den staat der geldmiddelen, opdat de leden kunnen beoordeelen in hoe ver eene verhooging noodig zou zijn. Voorts stelt hij twee amendementen voor, 1o om de verhooging tot een geringer bedrag, b.v. tot ƒ 1.50 | |
[pagina 5]
| |
te beperken; 2o om geene vermindering te verleenen aan hen die de Levensberichten niet begeeren. Verder had de Heer Burger zijne bezwaren uitvoerig medegedeeld en even voor het begin der Vergadering aan de aanwezige leden bekend gemaakt in een gedrukt stuk, overdruk uit de jongste aflevering van het tijdschrift Het Boek, waarin hij o a. beweert, dat het Bestuur listiglijk op latere afschaffing der Levensberichten aanstuurt en zijn afbrekende plannen blijft doorzetten tegen den uitgesproken wil van de meerderheid in. De Voorzitter verklaart niet van zins te zijn de vele verwijten en verdachtmakingen van den Heer Burger uitvoerig te beantwoorden. Hij wijst er echter uitdrukkelijk op, dat het voorstel in 't geheel niet bedoelt de uitgaaf der Levensberichten te benadeelen en dat dus zelfs de gedachte aan reageeren tegen een eenmaal genomen besluit uitgesloten is. Bedoeld wordt slechts den velen eenigszins ter wille te zijn die dan toch tegen het behoud der Levensberichten stemden; een zelfde toestand van verschil bestaat ook wel bij andere genootschappen. De Penningmeester, de Heer Dr. J. Heinsius, geeft de gevraagde inlichtingen omtrent den toestand der financiën. Het inkomen uit renten is slechts omstr. ƒ 440.-, uit jaarlijksche bijdragen ƒ 3650. Voor allerlei posten van uitgaaf zal verhooging noodzakelijk zijn, voor kosten van Bestuur omstr. ƒ 250.-, druk van Handelingen en Levensberichten ƒ 750.-, Bibliotheek ƒ 300.-, vergaderkosten en reiskosten van sprekers ƒ 200.-. Reeds thans moet gerekend worden met een tekort van ƒ 200.-. Eene zoo geringe verhooging als de Heer B. wil, van ƒ 1.50, zou dus geenszins voldoende zijn. De Heer Dr. J. Huizinga spreekt zijnerzijds zijne verbazing en ergernis uit over de wijze waarop de Heer Burger zich veroorloofd heeft het Bestuur aan te vallen en verdacht te maken. De Heer Dr. J.F.M. Sterck acht het onpraktisch een verband te zoeken, gelijk het Bestuur wil, tusschen de Levens berichten en de jaarl. bijdrage. Bovendien blijkt niet of de voorgestelde vermindering bedoeld is per jaar of voor altijd. De Voorzitter antwoordt, dat dit in de praktijk gemakkelijk te regelen zal zijn. Mevrouw J.M. Sterck- Proot verklaart ook harerzijds den indruk gekregen te hebben, dat een nauw verband was gelegd tusschen de voorgestelde vrijstelling en het behoud der Levensberichten, zooals de Heer Burger dit gedaan heeft en waartegen hij opkwam. De instemming door vele leden zooeven met de woorden van den Heer Huizinga betoond, bewijst nog niet dat de Heer Burger ongelijk had. Nadat de Heer Huizinga zijn protest tegen de houding door den Heer Burger aangenomen, nog nader had gemotiveerd, stelt de Heer Dr. D.C. Hesseling eene motie voor: ‘De vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Let- | |
[pagina 6]
| |
terkunde van 9 Juni 1920 spreekt haar scherpe afkeuring uit over de wijze waarop Dr. C.P. Burger de bedoelingen van het Bestuur der Maatschappij in zake de voorstellen XIa en b van den beschrijvingsbrief verdacht heeft willen maken’. De HH. E.J. de Meester, Dr. G. Kalff, Dr. J. Huizinga en L.A. Vogel verklaren naar aanleiding dezer motie, dat zij het niet toelaatbaar achten het Bestuur zoo verdacht te maken als de Heer Burger deed, in 't bijzonder waar het hier geldt een voorstel van zeer onschuldigen aard, dat het Bestuurslid de Heer Sneyders de Vogel volkomen te goeder trouw aan de hand had gedaan, om tegemoet te komen aan de bezwaren van velen tegen eene niet onaanzienlijke verhooging. Immers de tegenstanders der Levensberichten zouden licht er toe kunnen komen voor hun lidmaatschap te bedanken. De Heer Burger verklaart, dat hij volstrekt niet bedoelde persoonlijke scherpheden te zeggen. Ook richtte hij zich niet tegen een bepaald persoon, maar tegen eene collectieve handeling die hij afkeurt. De Heer Sterck acht de motie te scherp en geeft in overweging haar niet in stemming te brengen. Mevr. Sterck-Proot acht haar ook te scherp, vooral daar zij best begrijpen kan dat het irriteerend werkte te meenen dat het Bestuur thans terugkwam op een eenmaal genomen besluit van de meerderheid der leden. De Heer Hesseling verklaart zich bereid in zoo ver zijne motie te verzachten, dat hij het woord ‘scherpe’ voor ‘afkeuring’ wil schrappen. Verder wil hij echter niet toegeven, vooral omdat het niet de eerste keer is, dat de Heer Burger aldus het Bestuur aanviel. De motie aldus geamendeerd (zonder het woord ‘scherpe’) wordt hierop in stemming gebracht en aangenomen met algemeene stemmen, behalve van 3 leden en van alle Bestuursleden, die zich van stemming onthielden. De Heer Burger wijzigt thans zijn eerste amendement op het Bestuursvoorstel aldus, dat hij voorstelt in plaats van ‘tien gulden’ te lezen ‘negen gulden’. Dit amendement wordt verworpen met alg. st. op vier na. Het tweede amendement vervalt, doordat de Voorzitter zich bereid verklaart het Bestuursvoorstel te splitsen in twee gedeelten die afzonderlijk in stemming gebracht worden. Het eerste gedeelte ‘De leden betalen eene jaarlijksche bijdrage van tien gulden’ wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het tweede gedeelte van het voorstel: ‘Dit bedrag wordt verminderd tot acht gulden voor hen die verklaren den bundel Levensberichten niet te begeeren’, wordt bestreden door de Heeren H.M. Werner en Dr. W.L. de Vreese die zulk eene beperkende voorwaarde verkeerd vinden en geen onderscheid tuschen twee soorten van leden wenschen. Bovendien is de nu aangenomen | |
[pagina 7]
| |
verhooging volstrekt niet zoo groot, dat men ƒ 2.- van velen weder dadelijk zou kunnen missen. Nadat de Heer De Meester hierop geantwoord had, dat velen niets hechten aan de Levensberichten en dat er gevaar bestaat dat deze zullen bedanken, wanneer zij toch daarvoor moeten betalen, wordt het tweede gedeelte van het Bestuursvoorstel in stemming gebracht en verworpen met 36 tegen 31 stemmen en 3 onthoudingen. De Voorzitter schorst hierop voor ongeveer een uur de Vergadering.
XIb. Na heropening der Vergadering stelt de Voorzitter aan de orde het Bestuursvoorstel om art. 72 der Wet aldus te wijzigen, dat het aantal afdrukken der Levensberichten, voor den schrijver bestemd, van 40 verminderd wordt op 25. Hij deelt mede, dat het Bestuur ook in dit opzicht naar eenige bezuiniging streeft, die thans niet onbelangrijk is, nu de papierprijzen zoo gestegen zijn. Het voorstel wordt m. alg. st. aangenomen. XII. Het voorstel van de Commissie voor Schoone Letteren: ‘In de drie eerstvolgende jaren te zamen voor letterkundige doeleinden een bedrag van ten minste duizend gulden beschikbaar te stellen, welk bedrag besteed zal worden volgens voorstellen, door de Commissie voor Schoone Letteren aan de Jaarvergadering in te dienen’, wordt door den Secretaris der Commissie den Heer D. Coster toegelicht door voorlezing van het voornaamste gedeelte van een rapport in Maart ll. door de Commissie aan het Bestuur ingezonder. In hoofdzaak wenscht de Commissie de bedoelde som beschikbaar gesteld te zien: 1o als prijs voor een uitmuntend literair werk in de afgeloopen drie jaar verschenen; 2o om de kosten van een eventueele prijsvraag te bestrijden; 3o als ondersteuning voor een belangrijke uitgave van modernen aard, die zonder ondersteuning niet mogelijk zou zijn. De Heer De Meester, Voorzitter der Commissie, sluit zich hierbij aan. Het is der Commissie er om te doen reeds spoedig met daden voor den dag te kunnen komen. Tot haar groot leedwezen is het plan voor eene grootsche Multatuli-herdenking mislukt. Over het denkbeeld van het verleenen van prijzen is men niet eenstemmig, maar elders b.v. in Frankrijk, vindt dit nog steeds veel adhaesie, in Engeland daarentegen niet. Of zulk een prijs het liefst gewenscht wordt, staat nog niet vast. In 't algemeen kan slechts gezegd worden, dat eene geldsom noodig zal zijn voor de bevordering der ‘levende’ literatuur. Het is thans eene zaak van beginsel, waarbij het op de grootte der geldsom niet in de eerste plaats aankomt. De Heer Dr. C. Easton verklaart zich voor het beginsel, maar acht het noemen van een vast bedrag niet raadzaam; dat ware beter jaarlijks te bepalen door de Jaarlijksche Vergadering. | |
[pagina 8]
| |
De Heer De Meester antwoordt hierop, dat zoo eenmaal het beginsel aanvaard is, de Commissie vast rekent op geldelijken steun van anderen. Het geld dat de Maatschappij geeft, is dus de hoofdzaak niet. De Heer Huizinga wijst er op, dat de Jaarvergadering in het vorige jaar den zedelijken plicht aanvaard heeft voor de nieuwe Commissie v.S.L. geld toe te staan. Dit lijkt het eenvoudigst te kunnen geschieden op de thans voorgestelde wijze. Nadat de Voorzitter heeft verklaard dat hij, evenmin als ten vorigen jare overtuigd van het nut der instelling van de nieuwe Commissie, den zooeven genoemden zedelijken plicht niet erkent en het verleenen van een zoo groote som voor dergelijke doeleinden afkeurt, wordt het voorstel in stemming gebracht en met groote meerderheid van stemmen aangenomen. De Heer Easton wijst op de mogelijkheid wellicht een niet onbelangrijk bedrag te kunnen besparen. Wanneer het Bestuur jaarlijks aan hen die op het bezit van den bundel Levensberichten geen prijs stellen, wilde vragen zulks te verklaren, zou de drukrekening vrij wat verminderd kunnen worden. De Voorzitter verklaart zich bereid dit denkbeeld nader door het Bestuur in overweging te doen nemen. II. Hierop wordt het woord verleend aan den Heer Dr. J.J.A. van Ginneken voor zijne aangekondigde voordracht ‘De beoefening der Nederlandsche dialekten’. Naar aanleiding dier voordracht wijst de Heer Dr. P.J. Blok er op, dat de noordwestelijke streek van Brabant gedurende eeuwen, reeds sedert 1100, tot Holland behoorde, zoodat men met gevolgtrekkingen op taalkundig gebied daar voorzichtig moet zijn. De Heer G. Hulsman wijst op de groote moeielijkheid die ook de Heer v.G. zal ondervinden, om dialekten voor den lezer goed duidelijk te maken, wegens de spelling. De Heer De Vreese waarschuwt tegen het gebruik der verzameling-Willems, door den Heer v.G. genoemd. Hij heeft gelegenheid gehad die te onderzoeken voor zoo ver die het Gentsch dialekt betreft en heeft bevonden dat zij daarvoor nagenoeg onbruikbaar is. Nadat de Spreker hierop had geantwoord, betuigt de Voorzitter hem onder luide teekenen van instemming der aanwezigen den dank der Vergadering voor zijne voordracht en verzoekt hem die ter uitgave in de Handelingen af te staan. De Heer Van Ginneken maakt eenig bezwaar hiertegen, omdat hij haar spoedig bekend wil zien en de Handelingen eerst in 't najaar kunnen verschijnen. Hij verklaart zich echter bereid het verzoek nader te overwegen. (Sedert heeft hij bericht gezonden het verzoek niet te kunnen inwilligen). X. De voorstellen van de Maandelijksche Vergadering om uit de beschikbare renten van het Fonds te verleenen: a. een bedrag van ten hoogste ƒ 400 voor het samenstellen der kopij | |
[pagina 9]
| |
van een nieuw supplement 1911-1920 op Petit's Repertorium der Verhandelingen en Bijdragen betreffende de geschiedenis des Vaderlands; worden met algemeene stemmen aangenomen, na eene toelichting van den Voorzitter die bij Xb er aan herinnert, dat wel reeds voor het ‘Tijdschrift’ eenige steun uit de algemeene kas wordt verleend, door aankoop van exemplaren die ten bate der bibliotheek gebruikt worden als ruilmateriaal met andere genootschappen. Die steun is echter verre van afdoende, zoodat het gewenscht leek ook uit de jaarlijksche renten van het Fonds een bescheiden bedrag beschikbaar te stellen. De Voorzitter vertoont aan de Vergadering het eerste exemplaar van no 2 van de ‘Herdrukken’ der Maatschappij: ‘Bisschop David van Bourgondië en zijn stad’ bewerkt door Dr. N.B. Tenhaeff. XIII. Bij de verkiezing van twee Bestuursleden worden benoemd HH. Dr. G.J. Boekenoogen en D. Coster die beiden ter Vergadering aanwezig, zich bereid verklaren de benoeming te aanvaarden. De Voorzitter betuigt den dank der Vergadering aan de beide thans aftredende Bestuursleden HH. Dr. K. Sneyders de Vogel en E.J. de Meester. XIV. Tot lid der Commissie voor Schoone Letteren wordt benoemd Mevrouw A. van Rhijn-Naeff. Bij de rondvraag vraagt Mej. M.E. Kronenberg eenige inlichtingen betreffende het plan door den Heer Dr. A.A. van Schelven in de Maandvergadering van 10 October ll. uiteengezet, over de oprichting van een centraal Nederl. bibliographisch inlichtingen-bureau. De Secretaris geeft de gevraagde inlichtingen door voorlezing van het desbetreffende gedeelte van zijn jaarverslag. Hierop wordt de Vergadering door den Voorzitter gesloten. |
|