Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1916
(1916)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I. Redevoering van den voorzitter.Zeer geëerde Medeleden
onzer Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, welke heden haar honderd-vijftigsten verjaardag mag beleven, ik heet u uit naam van het Bestuur en de Maandelijksche Vergadering van harte welkom, nu gij van hier en elders zijt samengekomen, om dit heuglijk feit met ons te herdenken. Eene feestviering kan deze herinneringsdag niet wezen: nog altijd woedt om ons heen de afgrijselijke en onmenschelijke oorlog, die verschillende deelen van Europa tot onkenbaar wordens toe verwoest, jonge mannen bij honderdduizendtallen terneervelt of verminkt, de schoonste en eerbiedwaardigste gedenkteekenen van het scheppingsvermogen der menschelijke kunst vernietigt, de geheele maatschappij ontwricht, al wat zij aan vooruitgang en gerechtigheid gewonnen had het ondersteboven keert, de wetten van menschelijkheid en recht vertrapt, en een geweldigen knak heeft toegebracht aan de beschaving en verbroedering der volkeren, welker bestendiging en vastverzekerde vorderingen men een tijdlang meende te gemoet te gaan. En hoewel nu reeds bijna twee jaren de eene helft van bijna ons geheele werelddeel de andere vernielt en tot eene afzichtelijke woestenij maakt, schijnt het einde van den ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delgingsoorlog, vooral gevoerd onder water, in den grond en in de lucht, verder dan ooit terug te wijken, en kunnen wij, wat ons eigen dierbaar vaderland betreft, nog van niet meer spreken dan van eene niet geheel ongegronde hoop, dat de wereldbrand, de ‘Muspilli’ van het oudgermaansche lied, niet daartoe zal overslaan. Nog steeds dreigen ons van verschillende zijden en op verscheiden wijzen groote gevaren, die tot heden door de voortreffelijke Regeering van onze vastberaden en verstandige Koningin zijn overwonnen, maar niemand kan zeggen, of zij, wanneer de grauwe wolken zich boven ons vaderland mochten samenpakken en verdikken, in staat zal blijken, daaraan het hoofd te blijven bieden. In deze buitengewone omstandigheden, nu onze handel, onze scheepvaart, onze nijverheid met verlamming, en zelfs onze middelen van bestaan met uitdroging worden bedreigd, nu wij van beide zijden benauwd worden door machtige naburen, die elkaar tot elken prijs, ook dien van gerechtigheid en menschelijkheid, willen vernietigen, kan en mag alleen op eene eenvoudige wijze het feit van van den dag worden herdacht, en geeft u slechts de regeling van de werkzaamheden dezer jaarlijksche vergadering en de verlegging van den gemeenschappelijken maaltijd naar eene naburige gemeente eenig verschil met het gewone karakter onzer jaarlijksche bijeenkomst te zien. Ten gevolge van deze regeling en het eenigermate van het gewone afwijkend karakter dezer vergadering heeft ook uw voorzitter dit jaar eene moeilijker taak dan gewoonlijk het geval is. Immers terwijl hij anders alleen de gebeurtenissen van het afgeloopen jaar in herinnering heeft te brengen, moet hij thans ook uiting geven aan zijne gedachten en leiding aan de uwe bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de herdenking van de geschiedenis onzer Maatschappij gedurende de halve eeuw, die achter ons ligt. Verder behoeft hij in het verledene niet terug te gaan, immers het eeuwfeest der Maatschappij is op eene waardige wijze door den toenmaligen voorzitter De Vries herdacht, en de voorzitter van heden, die het zich tot eene eer rekent, ook in dezen de voetstappen van zijn voorganger en leermeester te mogen drukken, en zelf ook gedurende eene reeks van jaren door verschillende en hechte banden met onze Maatschappij en hare geschiedenis is verbonden, behoeft den draad van zijn verhaal van heden slechts aan te knoopen aan dat punt. Zoo zal dan nu in deze vergadering, behalve de tweeledige mededeeling, die ik u te doen heb, geene andere voordracht worden gehouden. Maar ik vertrouw genoeg stof te hebben om u gedurende een uur nuttig en - naar ik hoop - aangenaam bezig te houden, en daar het de niet onbelangrijke geschiedenis is van eene eerwaardige honderdvijftigjarige vrouw, mag ik mij wel van uwe vriendelijke aandacht overtuigd houden, ook al moet ik mij met de bescheiden taak van verslaggever vergenoegen. Allereerst dan bepaal ik die aandacht bij de gebeurtenissen van het laatstverloopen genootschapsjaar en wel naar een oud en eerbiedwaardig gebruik bij die medeleden, die onze Maatschappij door den dood heeft verloren: het zijn helaas niet minder dan 23 binnenlandsche en 8 buitenlandsche. Het zijn de beide Katholieke priesters en schrijvers: de hoogbejaarde Pater H.J. Allard, oud-professor in de kerkhistorie aan de theologische studie-inrichting der Sociëteit van Jezus en indertijd medewerker aan Alberdingk Thijm's ‘Dietsche Warande’, en de op 53-jarigen leeftijd overleden Pater M.C. Nieuwbarn, tot 1914 professor aan het St. Domi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nicus-college te Nijmegen, een man van gezag op het gebied van letterkunde en schilderkunst. De beide verdienstelijke uitgevers P. Gouda Quint te Arnhem, een bibliograaf van beteekenis voor de provincie Gelderland, en J.A. Wormser, een man van gezag op het ‘christelijk levensterrein’ en, als schrijver en dichter, van niet geringe verdiensten. De beide beoefenaars onzer vaderlandsche kerkgeschiedenis M.A. Gooszen, jaren lang Hoogleeraar te Leiden vanwege de Hervormde Kerk en een der bekwaamste en uitnemendste vertegenwoordigers der Evangelische richting in de kerk, en A.C. Duker, te Haarlem, wien het voorrecht is te beurt gevallen zijn groot en bekend werk over Voetius te voltooien. De beide bij het onderwijs hoog aangeschreven personen: Mej. Dr. M.E. Loke, de op jeugdigen leeftijd overleden lector in de nieuwere Fransche letterkunde te Groningen, eene hoogstaande en hooggeëerde, even smaakvolle als geleerde vrouw, en de algemeen, ook buiten ons land, bekende paedagoog G.J. Ligthart, met Casimir redacteur van het tijdschrift ‘School en Leven’, waarvan een nommer vol van vereering in allerlei toonaarden aan zijne nagedachtenis is gewijd, vooral bekend door zijne ‘Jeugdherinneringen’. De beide groote kenners van onze Oostindische bezittingen: W.P. Groeneveldt, oud-ondervoorzitter van den Raad van Ned.-Indië, vooral bekend als grondig kenner der Chineesche taal en wereld, en Mr. C. Th. van Deventer, een talentvol en oprecht vriend van Indië, die zijn grooten invloed steeds voor zijn geliefd Insulinde heeft aangewend, en vooral bekend is door zijn epoquemakend Gidsartikel ‘Een Eereschuld’. Een ander der overleden leden, die eveneens een groot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel van zijn leven in Indië heeft doorgebracht, doch die op een geheel ander terrein is werkzaam geweest, is de emeritus-predikant A.S. Carpentier Alting, medeoprichter van den Nederlandschen Protestantenbond, die tot op hoogen ouderdom met jeugdig vuur voor de hem dierbare beginselen van het Protestantsche Christendom, ook door verschillende geschriften, is blijven arbeiden. De beide Friezen van geboorte, één in groote liefde voor hun gewest, maar van zeer verschillend levenslot: Mr. W.J. van Welderen Baron Rengers, die gedurende zijne lange leven met al zijne groote en aanzienlijke krachten heeft geijverd en gewerkt voor de ware belangen van zijn gewest, en Johan Winkler, bij wien de liefde voor Friesland tot een hartstocht was geworden, en die zich door ijverige en gezette studie van dilettant en autodidact bijna tot den rang van geleerde heeft opgewerkt, en de studie der verschillende tongvallen en der namenkennis met vele belangrijke bijdragen heeft verrijkt. De beide rechtsgeleerden: Mr. J.J. van Geuns, oudvoorzitter van het gerechtshof te 's-Gravenhage, tot het laatst van zijn leven een groot vriend van onze Maatschappij en van wijsgeerige studiën, en Mr. S. Muller Hz. te Rotterdam, die niet zoozeer rechtsgeleerde als wel geschiedvorscher was, en, behalve voor de behartiging der belangen zijner geboortestad en in weerwil zijner wankele gezondheid, den tijd vond voor het bewerken van verschillende zeer geprezen historisch-geographische studiën. Eveneens op het gebied der geschiedenis, vooral door archiefstudiën heeft zich verdienstelijk gemaakt het overleden lid P.N. van Doorninck, die met tal van bundels van aan verschillende archieven ontleende bewijsstukken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorkonden, rekeningen, onze historische kennis vooral der middeleeuwen heeft vermeerderd. Verder heb ik nog te vermelden den smaakvollen kenner der Latijnsche letteren, den Amsterdamschen hoogleeraar H.T. Karsten; den oud-directeur der stenographische inrichting van de Staten-Generaal J. Boudewijnse; den algemeenen Secretaris van de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw G.A. Vorsterman van Oyen, te Aardenburg; den werktuigkundigen Ingenieur en letterkundige A.L.H. Obreen, uit wiens nalatenschap door zijne weduwe een aantal boeken aan onze boekerij zijn geschonken; den Directeur der Rijks-normaalschool te Groningen, L. Leopold; den door alle politieke partijen hooggeërden Dr. D. Bos, wiens heengaan een onherstelbaar verlies is voor ons parlement, waarin hij zulk een eervolle en voorname plaats innam; en ten slotte een ander uitnemend lid van onze Staten-Generaal, den man, die op een nog niet genoemd terrein, dat der kunst, meer invloed in ons land gehad heeft dan wellicht iemand der genoemde overledenen op het hunne, nl. Victor de Stuers. Door zijn het Nederlandsche volk opschrikkend Gidsartikel ‘Holland op zijn smalst’ heeft hij een geheelen ommekeer te weeg gebracht in de waardeering der gedenkteekenen van de oude vaderlandsche kunst, vooral der bouwkunst, en tal van verheven uitingen daarvan van den ondergang gered. De lijst is helaas lang, die ik moest aflezen, maar aan den plicht der piëteit mochten wij ons niet onttrekken: wij wijden aan onze overledenen eene weemoedige gedachte van stil en ongekunsteld eerbetoon. Van onze buitenlandsche leden ontvielen ons C.W.H. van der Post, te Philippolis in Transoranje, dichter van ‘Afrikaner Volkszang’ en schrijver van historische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
novellen; Th. Coopman, te Gent, en Victor de la Montagne, in vrijwillige ballingschap overleden te Havre, twee talentvolle Vlamingen, die de herstelling van hun vaderland niet hebben mogen beleven; Sir James Murray, de hoofdbewerker van het naar hem genoemde groote en wetenschappelijk bewerkte Engelsche Woordenboek; G. Galland te Charlottenburg, schrijver o.a. eener ‘Geschichte der holländischen Baukunst’; Dr. A. Holder, Bibliothecaris te Carlsruhe en uitgever van een Mnl. prozatekst over de ‘passie’ in de Mnl. Bibliotheek; Dr. A. Glaser te Freiburg im Breisgau, vertaler uit het Nederlandsch, oud-redacteur van Westermanns Monatshefte, en Prof. Dr. G. Kurth, de groote Belgische geschiedschrijver o.a. van het bekende werk ‘la frontière linguistique’. Gelukkig kunnen wij ook gewagen van ‘genezen kranken’, en wel van twee onmisbare leden van het Bestuur, den Secretaris, de rechterhand van iederen voorzitter, wiens scherpziend oog met nauwlettende zorg waakt over alles wat de belangen der Maatschappij kan bevorderen en schaden, en den Penningmeester, die met vaste hand en groote toewijding hare geldmiddelen bestuurt. Wij hebben het groote voorrecht hen beiden na eene ernstige operatie weder gezond in ons midden te zien, en wenschen ons zelven en hun daarmede van harte geluk. Tevens brengen wij onzen warmen dank aan hen, die zich gedurende hunne ziekte belangeloos met de waarneming hunner functiën hebben belast, in het bijzonder aan het bestuurslid Knappert, die ten tweeden male de tijdroovende taak van den Secretaris heeft overgenomen. Verder is er in dit jaar niets gebeurd, dat opzettelijk moet worden vermeld; de maandvergaderingen hadden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geregeld plaats en waren goed bezocht, ook al werden er geene lichtbeelden vertoond, en het Bestuur mocht er dit jaar zonder moeite in slagen leden der Maatschappij te vinden, die bereid waren in die vergaderingen als sprekers op te treden. De aldaar behandelde onderwerpen zullen u, evenmin als de werkzaamheden der beide commissiën, het verslag van den bibliothecaris en de bevinding der commissie belast met het nazien der kas heden mondeling worden medegedeeld; gij zult, naar ik vermoed, weinig moeite hebben om er u in te schikken, dat gij ditmaal die verslagen eerst in den jaarbundel zult kunnen lezen.
Thans ga ik over tot de vervulling van het tweede deel der mij opgedragen taak, u de geschiedenis onzer Maatschappij te schetsen gedurende de laatste halve eeuw. Doch nu ik daartoe genaderd ben, gevoel ik levendig en diep, hoe zeer het mij mangelt aan het beeldend vermogen om u die in sprekende trekken en met forsch geteekende lijnen af te malen. Hoe wenschte ik te beschikken over het schilderstalent van Bakhuizen van den Brink of den metalen historiestijl van Fruin. Doch ééne eigenschap, daarvoor onmisbaar, behoef ik mij in geen geval te ontzeggen, nl. mijne warme liefde voor onze Maatschappij; ook put ik eenige vrijmoedigheid uit het aandeel, dat ik aan hare werkzaamheden heb mogen nemen gedurende de tweede helft van het tijdperk, dat ik ga beschrijven, en uit de welwillendheid, waarmede gij mij reeds meermalen als uwen voorzitter hebt bejegend. Ik mag het er dus wel voor houden, dat gij het mij heden niet al te zeer zult aanrekenen, wanneer ik mocht blijken te blijven beneden hetgeen gij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een woordvoerder bij eene gelegenheid als deze moogt verwachten. Het is misschien niet ongepast, voor diegenen onder u, wier herinnering in het verledene niet zoo ver terugreikt, hier te vermelden, dat de herdenking van het eeuwfeest in het eigenlijke jaar (1866) verhinderd werd door eene ramp van een geheel anderen aard dan den tegenwoordigen oorlog, die een gevolg is van de verdorvenheid der menschheid, nl. door het heerschen der cholera, waardoor toen vooral de drie academiesteden (wij hadden nog geene universiteiten en geen waterleiding) zoo zwaar werden geteisterd. Zoo kon dan eerst in 1867 het feit van het honderdjarig bestaan onzer Maatschappij door Matthias de Vries worden herdacht. Ik behoef u dus heden niet te spreken over de stichting onzer Maatschappij en haar onaanzienlijk begin, haar langzamen groei en hare lang niet altijd geleidelijke ontwikkeling, hare wederwaardigheden en kwijning gedurende den Franschen tijd, waarvan ons medelid P.J. Blok voor enkele jaren als voorzitter (1913) zulk een levendig tafereel in de jaarvergadering heeft geschilderd. Wèl moet ik er op wijzen, want dit valt ongeveer samen met het begin onzer halve eeuw, hoe zij van eene vereeniging van dilettanten, niet zonder talent en verdienste, maar ook zonder een juist omschreven doelGa naar voetnoot1, geworden is tot eene maatschappij, waarin wetenschappelijk onderzoek en ernstige studie het geliefhebber van vroeger hebben vervangen. Ik heb u slechts de namen te herinneren van De Vries en Fruin, die met gulden letteren staan aan den ingang van het vijftigjarig tijdvak, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat heden gesloten wordt, en die de beide richtingen van de door onze Maatschappij beschermde en bevorderde vaderlandsche wetenschap zoo schitterend hebben vertegenwoordigd. Sedert het midden der 19de eeuw was in ons vaderland door de wetenschap op het dilettantisme voorgoed de zege behaald. Voor de beoefening der geschiedenis was dit laatste onmogelijk geworden door de scherpzinnige en diepe studiën van Groen van Prinsterer, den baanbreker onzer hedendaagsche historiographie, en van den grooten vorscher en denker Bakhuizen van den Brink; - voor de taalstudie door het talent van De Vries, wiens blijvende verdienste het is, zich aan den invloed van Bilderdijks taalbeschouwingen - waarvan zijn Warenar nog duidelijke sporen vertoont - te hebben ontworsteld, en de studie onzer moedertaal in echt wetenschappelijke banen te hebben geleid; voor de beoefening der letterkunde eindelijk door Jonckbloet door zijne Geschiedenis der Middelnederlandsche Dichtkunst, die berustte op gezette studie der teksten en waarin voor het eerst litteraire critiek aan het woord was. Ik weet wel, dat de geschiedenis van het Hooger Onderwijs en der wetenschap ten onzent niet dezelfde is als die van onze Maatschappij, maar ik kan evenmin voorbijzien, dat zij den invloed van hare voorgangers en bestuurders heeft ondervonden, en dat zij het zijn, die heilzaam en vruchtbaar op hare verdere ontwikkeling hebben gewerkt. Zoo vangt dan met De Vries en Fruin, twee geheel verschillende persoonlijkheden, maar beiden met warme liefde voor ‘Letterkunde’ bezield, het tijdvak aan van vijftig jaren van niet door schokkende gebeurtenissen onderbroken echt wetenschappelijken arbeid. Zij heeft op onbekrompen wijze de vaderlandsche wetenschap ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diend door hare thans onschatbare boekverzameling, welke gestadig is toegenomen, vooral door schenkingen, want hare geldmiddelen, hoewel ook deze aangroeiden, laten niet toe voor aankoop en uitbreiding er van eene zoodanige som beschikbaar te stellen als noodig ware. Gij herinnert u het degelijke en onderhoudende overzicht, dat de voorzitter van 1914, Dr. Boekenoogen, van haren aanwas in zijne openingsrede heeft gegeven, en ieder jaar hebt gij uit het verslag van onzen bibliothecaris kunnen vernemen, hoezeer zij in belangrijkheid en omvang toeneemt, welk een druk gebruik er van hare boeken wordt gemaakt, en hoezeer zij naast de Universiteits-bibliotheek, in wier gebouw zij sedert 1877 veilig is geherbergd, de vaderlandsche wetenschap van nut is. Een catalogus harer boekerij zag na veel moeite en wederwaardigheden en met groote kosten het licht (1887-1889), doch het spreekt vanzelf, dat die thans niet meer volledig is; vooral een nieuwe catalogus van de handschriften-verzameling is een dringend vereischte, ook voor de vrij talrijke en belangrijke brieven, die onze boekerij is rijk geworden. Het is u waarschijnlijk bekend, dat een uitvloeisel der herdenking van het eeuwfeest der Maatschapppij is geweest de stichting van het vaste fonds, waaruit de kosten van uitgaven van harentwege zouden kunnen worden bestreden, en wetenschappelijke ondernemingen en stichtingen gesteund, hetgeen vóór dien tijd volslagen onmogelijk was. Dit fonds, waartoe ook werd bijgedragen door den Koning, de Koningin en de prinsen uit het vorstelijke huis, bedroeg bij den aanvang ruim ƒ 6000, en is thans door gestadige belegging van een klein deel der gewone inkomsten, door zuinig beheer en door een legaat van den mede-stichter De Vries gestegen tot ruim | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 10.000, welk kapitaaltje weliswaar nog altijd een bescheiden bedrag aan rente geeft, doch waarmede zij veel en nuttig werk heeft tot stand gebracht. Laat mij u dan het voornaamste mogen mededeelen van hetgeen door haar in de laatste vijftig jaren is verricht. Eene volledige lijst van de door of vanwege haar uitgegeven werken zal als bijlage in den bundel handelingen van dit jaar worden gedrukt. De voortreffelijke uitgave van Maerlant's Spiegel Historiael, een toonbeeld van wetenschappelijken arbeid, van scherpzinnige studie en opsporing van bronnen en van groote kennis van het Middelnederlandsch, zooals men trouwens van De Vries en zijn medewerker Verwijs mocht verwachten, zag nog voor het eeuwfeest (1863) het licht, maar eerst in het volgende tijdvak werd de uitgave volledig door de daaraan toegevoegde te Weenen teruggevonden Tweede Partie, in een vierde folio-deel, waaraan ook Ferdinand von Hellwald, die het hs. had ontdekt, zijne medewerking verleende. Deze uitgave van den bekendsten en vruchtbaarsten vertegenwoordiger onzer Middelnederlandsche letterkunde is een blijvend gedenkteeken zoowel voor De Vries en zijne medewerkers als voor onze Maatschappij, wier geschiedenis haar onder hare roemrijkste bladzijden tellen mag. Nog door twee uitgaven van Mnl. teksten heeft Verwijs, behalve door de schenking zijner geheele boekerij, zijn naam op eene eervolle wijze aan onze Maatschappij verbonden, nl. door eene uitstekende bewerking van Hein van Aken's vertaling van den bekenden oudfranschen Roman de la Rose, en door zijne verzorging der lijvige letterkundige nalatenschap van den Hollandschen sprookspreker uit den tijd van het Beiersche gravenhuis, Willem van Hildegaertsberch. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de nadagen der middelnederlandsche romantiek dagteekent de door mij voor de Maatschappij uitgegeven roman, getiteld ‘Seghelijn van Jherusalem’. De inhoud kan ons maar matig bekoren: hier is de ridderroman onder bescherming van het kruis geplaatst en doen de kruisreliquieën de ongeloofelijkste wonderen. Maar onze taalkennis heeft er nogal wat aan te danken; vooral blijkt uit de vergelijking van het oudere Berlijnsche handschrift en de jongere incunabelen, welk deel van den woordenschat in den tijd, die daar tusschen verliep (± 1430 tot 1511), door den afschrijver als verouderd werd beschouwd of in een ander dialekt onbekend was, in welk geval de middeleeuwsche copiïsten zich de vrijheid veroorloofden andere, verstaanbaarder of jongere, woorden in plaats van de verouderde in den tekst te brengen. Van de hand van Dr. N.A. Cramer ontving de Maatschappij de met veel moeite, slechts eenige maanden voor zijn vroegtijdigen dood, gereed gekomen uitgave der in de middeleeuwen - ook blijkens de vrij talrijke handschriften - vermaarde ‘Reis van Jan van Mandeville’, met aan eene Engelsche club-uitgave ontleende geschied- en aardrijkskundige aanteekeningen, die de waarde er van aanmerkelijk verhoogen. In alle opzichten een belangrijke aanwinst voor onze middelnederlandsche taal- en letterkunde is de door den Luikschen Hoogleeraar F. van Veerdeghem voor onze Maatschappij bezorgde uitgave van het zeer interessante ‘Leven van Sinte Lutgard’, even merkwaardig om den van het gewone middelnederlandsche - het vergroeide oudgermaansche - metrum afwijkenden versbouw, als om den periodenbouw en den in de middeleeuwsche poëzie ongemeenen bij uitstek verzorgden stijl, die den dichter, Willem van Afflighem, eene bijzondere plaats in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze Mnl. letterkunde en hare geschiedenis verzekeren. In een belangrijk artikel in de ‘Neue Jahrbücher enz.’ van 1904 (bl. 424 vlgg.) heeft ons overleden buitenlandsch medelid Franck de eigenaardigheden van dezen merkwaardigen man en zijn even merkwaardig werk met groot talent geschetst en daaraan recht laten wedervaren. Als leerboek der praktische moraal is niet zonder belang de lang onbekend gebleven volledige tekst - fragmenten er van waren al vroeger bekend, doch men wist niet waartoe zij behoorden - van den ‘Spiegel der Sonden’, in een Munstersch hs., het eerst in het Jahrbuch van 1891 van den Ndd. Verein bekend gemaakt. De tekst is evenals Maerlant's ‘Alexander’, ‘Troyen’ en ‘Merlijn’, omgeschreven in een nederduitschen tongval, doch door mij in mijne uitgave in het oorspronkelijke Westvlaamsch teruggebracht. Vooral is hij belangrijk om de kostelijke bijdrage, die wij er door hebben aangewonnen voor de exempelenliteratuur, de in de middeleeuwen in omloop zijnde vertellingen en verhalen, waarop ik in de uitvoerige inleiding, die ik aan de uitgave heb toegevoegd, al het licht heb laten schijnen, dat ik er over verspreiden kon. Aan den berijmden tekst is toegevoegd eene vertaling in proza naar een Oudenaardsch handschrift, in een oostmiddelnederlandschen tongval geschreven, weliswaar met veel leemten, doch dat herhaaldelijk dienst doet tot toelichting van den oorspronkelijken tekt. Een anderen prozatekst dankt onze Maatschappij aan den Utrechtschen hoogleeraar De Vooys, nl. de twee deelen Middelnederlandsche Marialegenden, uit tal van binnen- en buitenlandsche handschriften bijeenverzameld, waaronder er vele zijn, die door oprechte vroomheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepaard aan kinderlijke naïveteit nog thans het gemoed van den lezer in verrukking brengen. Voor de letterkunde der 16de eeuw dankt men aan onze Maatschappij de heruitgave van den zeldzamen bundel volkspoëzie, bekend onder den naam van ‘Veelderhande geneuchlicke dichten, tafelspelen en refereinen’, door de zorg der Taalkundige Commissie in het licht gegeven, en de helaas nog steeds onvoltooid gebleven uitgave der spelen van den Brugschen dichter Cornelis Everaert, door Prof. Muller ondernomen met den Leuvenschen geleerde Dr. L. Scharpé. De hoop op voltooiing van dit voor de 16de-eeuwsche taal, waaromtrent wij nog het minst nauwkeurig ingelicht zijn, belangrijke werk, waaraan nog de inleiding en de woordenlijst ontbreken, is nog niet vervlogen, doch van samenwerking van een Noord- en Zuidnederlandsch geleerde kan vooreerst geen sprake zijn ten gevolge van den ontredderden toestand, waarin het ongelukkige België verkeert. Wèl is de kans op voleindiging voorgoed verdwenen met betrekking tot een ander werk, waaraan een Zuidnederlander arbeidde, nl. het Glossarium van middeleeuwsche rechtstermen uit zndl. ambtelijke geschriften (oorkonden, rekeningen enz.) van Karel Stallaert, hetwelk eene welkome aanvulling bevat van den in mijn Mnl. Wdb. bewerkten taalschat; ondanks alle door het Bestuur jaren lang ingestelde ingespannen pogingen om de voortzetting er van door eene bevoegde hand in Zuid-Nederland te verzekeren, zal dit boek helaas steeds onafgewerkt blijven. Een ander gedeelte van den Middelnederlandsche taalschat, van een woordenboek van den Kleefschen tongval van het einde der 15de eeuw, ons bewaard in het Wdb. van Gerard van der Schueren, onder den naam ‘Teuthonista of Duytschlender’ bekend, is door mij in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene nieuwe uitgave voor de Maatschappij bewerkt. Ik ben mij bewust, ook ten gevolge van de kritiek van mijn overleden vriend Franck en van den eveneens overleden Dr. Bellaert (in zijn academisch proefschrift over dit Wdb.), dat er aan dit boek fouten kleven, voortspruitende uit eene onvoldoende kennis van den Nederrijnschen tongval, en dat ik de moeilijkheden, aan dien arbeid verbonden, te licht heb geteld, toen ik deze taak ondernam. Voor de economische geschiedenis van ons land in het begin der 16de eeuw zijn van zeer groot belang de bundels, getiteld ‘Enqueste upt stuck der Verpondinghe’ (van 1494) en ‘Informacie upt stuck der Verpondinghe’ (van 1514) beide bewerkt en van uitvoerige inleidingen voorzien door Fruin, die onze Maatschappij zulk een warm hart toedroeg, en die onze bibliotheek heeft verrijkt met al de boeken, welke in de zijne aanwezig waren en in die der Maatschappij ontbraken. Ook heeft hij haar zeer aan zich verplicht door de uitgave van twee boeken, op de geschiedenis der 16de en 17de eeuw betrekking hebbende, nl. van de ‘Oude Verhalen van het beleg en ontzet van Leiden’, in samenwerking met twee leden der Historische Commissie, Hooft van Iddekinge en Rammelman Elsevier, in den oorspronkelijken vorm herdrukt bij gelegenheid van het derde eeuwgetijde van dit roemrijk feit, en van het merkwaardige boek van Coenraet Droste, getiteld ‘Overblijfsels van geheugchenis der bisonderste voorvallen in het leven van den Heer C.D.’, met een tweede deel, bevattende Fruin's aanteekeningen. En nog is de opsomming van hetgeen hij voor de Maatschappij heeft gedaan niet ten einde. Zij dankt ook aan hem de samenstelling der zoo nuttige ‘Repertoria der verhandelingen en bijdragen betreffende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geschiedenis des vaderlands’, in tijdschriften en mengelingen verschenen. Het eerste, bewerkt door Fruin zelf en de andere leden der Historische Commissie, verscheen in 1863; en daarna zijn supplementen gevolgd in 1872 en 1884, bewerkt door Dr. du Rieu, en nieuwe deelen, loopende tot 1900 en 1910, van de hand van onzen bibliothecaris Petit, die zich thans bezig houdt met de bewerking van een naamregister op de gedrukte pamfletten-catalogi, waarvan de historici zich groot voordeel beloven. Wanneer ik u nu nog noem den door Dr. H.C. Rogge bewerkten bundel ‘Brieven van en aan Maria van Reigersberch’, een waardig gedenkteeken opgericht voor deze hoogstaande 17de-eeuwsche vrouw, en melding maak van het ter perse gelegde groote werk van ons medelid Dr. Aleida Nijland over Bellamy's leven en werken, dan heb ik u het voornaamste medegedeeld, dat op het gebied van taalkunde en geschiedenis onder de bescherming onzer Maatschappij het licht heeft gezien. Doch een drietal werken van een geheel anderen aard, handelende over de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde buiten Nederland, moet ik hier nog eervol vermelden, nl. de twee door Dr. Hesseling geschreven boeken over ‘het Afrikaans’ en ‘het Negerhollands der Deense Antillen’ en de door Mevrouw Beets bezorgde vertaling van het boek van den Zweed E. Wrangel, getiteld: ‘De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de XVIIde eeuw’. En wanneer gij nu bedenkt, dat een groot deel van het hier genoemde niet of moeilijk een uitgever zou hebben kunnen vinden, dan zult gij overtuigd zijn, dat men met volle recht mag zeggen dat de Maat- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappij voor de vaderlandsche wetenschap nuttig werk heeft verricht. Maar ik ben nog niet aan het einde van mijn verhaal van hare werkzaamheid, die zich niet uitsluitend bepaalt tot het uitgeven of ondersteunen van wetenschappelijke uitgaven. Denkt aan de 50 bundels handelingen, gedurende deze halve eeuw verschenen, en o.a. eene reeks studiën bevattende van grooteren of kleineren omvang, voor een deel voordrachten in de beide commissiën en onder den naam ‘Mededeelingen’ bekend, alsmede de redevoeringen, door de door het Bestuur uitgenoodigde sprekers in de jaarvergaderingen gehouden over onderwerpen van meer of minder actueel belang. De volledige opgave van al deze mededeelingen zal in den aanstaanden Jaarbundel als bijlage aan mijne toespraak worden toegevoegd; daardoor zullen zij gemakkelijker te vinden zijn en allicht bij de leden den lust verlevendigen om nog eens ter hand te nemen hetgeen zij met genoegen hadden gelezen of gehoord. Denkt vooral aan de 50 bundels levensberichten, te zamen bevattende meer of minder uitvoerige biographieën van meer dan 500 meer of minder beroemde landgenooten, die eene meer of minder aanzienlijke plaats innemen in de geschiedenis der beschaving, der kunst, der letteren, der wetenschap of der staatkunde van ons land gedurende de laatste halve eeuw. Welk een onschatbare waarde voor de kennis van dien tijd deze verzameling voor ons nageslacht moet hebben, zal gemakkelijk worden begrepen door ieder die vaak tot zijne teleurstelling heeft moeten ondervinden, welk een mist hem omgeeft, ja hoe hij soms in volslagen duister rondtast, wanneer hij aangaande beroemde of vermaarde mannen of vrouwen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit een vroegeren tijd zoekt naar inlichtingen omtrent hunne vorming en opleiding, hunne jeugd en hun gezin, hunne ouders en vrienden, in het kort naar alles, waardoor het beeld van den doode ons meer of minder duidelijk voor oogen gaat staan, of, liever nog, waardoor hij voor onze verbeelding verrijst uit het graf en voor ons gaat leven. En nu zullen wel niet alle hier bijeengebrachte levensschetsen dit bij ons uitwerken, dat wij een levendigen indruk krijgen van het leven en werken, de karaktereigenschappen en de eigenaardige beteekenis van een bepaald persoon, met vele zal dit inderdaad wel het geval zijn. En het kan aan niets anders dan aan verblinding of kwaadwilligheid worden toegeschreven, wanneer men dit belang voorbijziet, en, zooals onlangs een der jongere letterkundigen deed, die voor zijn lidmaatschap bedankte met terugzending van de beide ‘grijs-kartonnen zerkjes’, zooals hij geestig de beide jaarbundels onzer Maatschappij doopte. Zeer zeker zal elk volgend Bestuur der Maatschappij zich in het belang van de beschavings-geschiedenis ons vaderlands blijven beijveren, om het aantal dergelijke grafjes, die niet juist praalgraven behoeven te zijn, maar ook eenvoudige gedenksteenen mogen wezen, regelmatig te vermeerderen, en dit des te eerder, omdat het voor vele overledenen de eenige plaats is, waar een blijvend woord aan hunne nagedachtenis wordt gewijd. En indien gij soms de opmerking mocht maken, dat eene levensschets van verscheidene belangrijke personen in onze bundels levensberichten te vergeefs wordt gezocht, dan zult gij billijk handelen indien gij dit gemis niet toeschrijft aan de nalatigheid van het Bestuur, dat er talrijke malen, ook na telkens herhaalde pogingen, niet in vermag te slagen, om een bevoegd persoon er toe te bewegen, om de taak der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levensbeschrijving op zich te nemen. Ten einde het terugvinden van eene bepaalde biographie in onze jaarboeken, hetgeen soms veel tijd vereischt, te verlichten, zal als bijlage in den bundel handelingen van dit jaar worden gedrukt eene alphabetische lijst van al de in de levensberichten beschreven personen, met bijvoeging van den biograaf en het jaarcijfer van den bundel. En nu sprak ik u nog niet van de serie der 16deeeuwsche volksboeken, waarvan er onder het toezicht der Taalkundige Commissie een tiental verschenen, die wonderlijke proeven van letterkunde, welke niet zelden tot onze verwondering aan den zich vormenden smaak van een lezend publiek schijnen te hebben voldaan, noch van de 34 deelen van het eveneens door de zorg der Taalkundige Commissie, in het bijzonder van Dr. Beets, uitgegeven Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, eene belangrijke verzameling van wetenschappelijke studiën op het gebied van het Nederlandsch, Middelnederlandsch en Oudgermaansch in den ruimsten omvang, en van de geschiedenis der letterkunde zoowel van de middeleeuwen als van den nieuweren tijd. Deze verzameling monographieën, die zorgvuldig op peil wordt gehouden, kan en zal zonder twijfel nut stichten, doch het telt helaas, ook onder de leden der Maatschappij, in weerwil van verscheidene aangewende pogingen tot vermeerdering, maar weinig inteekenaren, waarom de ondersteuning der afdeeling Kunsten en Wetenschappen aan het Ministerie van Binnenlandsche zaken moest worden verzocht, ten einde den dreigenden ondergang te voorkomen, welke gelukkig ook is verkregen. Eindelijk moet uw voorzitter, wiens aangename taak het is het tafereel der werkzaamheid van onze Maatschappij in zijn geheel te ontrollen, u nog eene zijde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan doen kennen, nl. de wijze waarop zij hare geldmiddelen uit de algemeene kas dienstbaar maakt aan de ondersteuning van wetenschappelijke ondernemingen of doeleinden, instellingen of stichtingen, die meer of minder eng verband houden met de bestemming en het doel onzer maatschappij. Zij nam deel aan het huldigen der nagedachtenis van geëerde letterkundigen, Potgieter, Heye, Multatuli, de Génestet, Hildebrand, Jan Frans Willems en richtte - hetgeen haar tot onvergankelijke eer strekt - het borstbeeld van Constantijn Huygens op aan zijn Scheveningschen weg. Ook voor den aankoop van zijn Hofwijck stood zij eene flinke bijdrage toe, waarover evenwel tot heden ten gevolge der tijdsomstandigheden nog niet is beschikt. Zij steunde het Vondel-Museum, het Taalfonds en de boeken-commissie voor Zuid-Afrika, de opgravingen in Arentsburg, de stichting van het Koningin-Wilhelmina-lectoraat aan de Columbia-University te New-York. Zij gaf geldelijke bijdragen voor de uitgave van Historische Kaarten en den Historischen Atlas; de beschrijving der grafsteenen in Groningen, eene Hongaarsche vertaling van Vondel's Lucifer, het gedenkboek 1813. Zij liet photographische afdrukken maken van twee hss. berustende in het Britsch Museum, nl. van een prozatekt, getiteld ‘Lucidarius’ en van een lijvigen berijmden tekst van het ook in de geschiedenis der boekdrukkunst bekende werk ‘Spiegel onser (of smenschen) behoudenisse’, en vermeerderde aldus haar boekenschat nog op eene andere wijze dan door het daarvoor bestemde crediet. Zoo heeft de Maatschappij ten bate van de Nederlandsche Wetenschap met de haar ten dienste staande middelen gedaan hetgeen zij kon, en mag zij met een niet lichtvaardig vertrouwen het oordeel der nakomeling- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap afwachten over hare werkzaamheid gedurende de laatste halve eeuw. Ik weet wel, zij is niet volmaakt, maar dat komt omdat hare leden - en daarvan moet zij het toch hebben - het nu eenmaal ook niet zijn en voorloopig geen kans hebben het te worden, en zoo kan zij geene uitzondering maken op de waarheid van het mnl. gezegde: ‘het en es menschelijc werc onder der sonnen, het en heeft wel verbeterens noot’. Maar zoo slecht als sommige halve of kwart-genieën ons afschilderen, zoo oudbakken of ongenietbaar of droog zijn wij toch ook niet. De wetenschap is nu eenmaal niet zoo amusant als de kunst, althans voor het groote publiek, dat niet het minste vermoeden heeft van het fijne en uitgezochte genot van den wetenschappelijken vorscher, die eene grootere of kleinere ontdekking doet of die door den nevel der onzekerheid het gehoopte licht ziet doorbreken. Wetenschap is waarheidszucht, kunst is schoonheidsdrang, en dit zijn twee verschillende zijden van den menschelijken geest. Het is dus wel te begrijpen, dat er woordkunstenaars zijn, die zich van de Maatschappij afwenden, maar de opvatting der anderen, die zich bij ons aansluiten, komt ons toch verstandiger voor; zij meenen, dat zij voor het hanteeren van hun instrument, de taal, met vrucht kunnen gebruik maken van hetgeen de wetenschap aangaande hare geheimen en hare verborgen schatten aan het licht brengt, en dat het in geen geval zin heeft, vijandig tegenover haar te staan. Wij beoogen met de aanbieding van het lidmaatschap niets anders dan het uitreiken van een eerbewijs, en het is toch niet zeer welopgevoed, om dat met spot of hoon af te wijzen, gelijk wel eens is geschied. Onze Maatschappij is nu eenmaal geen akademie van woordkunst, maar een wetenschappelijk lichaam en zij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet dat blijven. Terecht heeft de Commissie (in 1896) tot wetswijziging als haar oordeel uitgesproken, ‘dat rechtstreeksche bemoeiïngen met de literaire kunst stellig niet liggen op den weg van deze noch van eenige maatschappij; genootschappelijke beoefening of bevordering der kunst, officieel gezag en officieele critiek hebben nooit veel goeds gesticht en behooren niet in dezen tijd te huis’. Daarom is er ook van de instelling eener derde ‘vaste Commissie voor de letterkunde en hare geschiedenis’ niets gekomen; eene zoodanige Commissie zou, gesteld dat zij nuttig en met een juist en bepaald omschreven doel zou kunnen werkzaam zijn, vallen buiten het kader onzer Maatschappij, die alleen de geschiedenis der letterkunde, de wetenschap, wil bevorderen, en niet de letterkunde zelve, d.i. de literaire kunst. Om dezelfde reden zullen wij geen gevolg geven aan den door een der jongere letterkundigen uitgedrukten wensch, om ‘de leden in twee soorten te verdeelen: de betalende: boekhandelaren, uitgevers en leeraren, die met het lidmaatschap eener heusche letterkundige vereeniging zeer blijde zijn, en de niet-betalende heusche letterkundigen, wien de vereeniging het zich tot een eer en genoegen rekende, het lidmaatschap te mogen aanbieden.’ Men zou nog één stap verder kunnen gaan en voorstellen om de door de eerste categorie bijeengebrachte gelden te besteden aan premies voor de tweede. Er is nu en dan bij het oordeel over onze Maatschappij een misverstand in het spel, voor een deel veroorzaakt door haren naam, nl. ‘der Nederlandsche Letterkunde’. Indien zij thans werd opgericht, zou zij ongetwijfeld den naam dragen van ‘Maatschappij der Nederlandsche Taal- en Letterkunde’. Zij heeft zich ontwikkeld tot een wetenschappelijk lichaam, dat de bevordering der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beoefening van de taal- en letterkunde (niet letterkunst), geschied- en oudheidkunde ten doel heeft, en wij kunnen ons zonder moeite voorstellen, dat er ook letterkunstenaars zijn, die het eene eer of genoegen - naar keuze, maar liefst een van beide - vinden, voor dat schoone doel eene jaarlijksche bijdrage te offeren, ook al ontvangen zij daarvoor niets meer dan elk lid van ieder genootschap daarvoor pleegt te ontvangen. Onze Maatschappij behoeft op den gewonen regel geene uitzondering te maken, en zal voor hare geldmiddelen blijven zorgen en ze blijven besteden als tot heden, ook al moeten wij daardoor eenige leden missen. Wij zijn overtuigd dat wij zoo op de juiste en doeltreffendste wijze zorgen voor den goeden en eervollen naam, dien onze Maatschappij zich in en buiten ons vaderland heeft verworven. De zoo even genoemde wetswijziging van 1896 brengt mij op de vermelding - ten slotte - van twee gebeurtenissen in de uitwendige geschiedenis der Maatschappij gedurende het tijdvak dat ik u heb beschreven. De eerste, waarvan onze eenigszins gewijzigde wet het uitvloeisel is, is de door den voorzitter van 1894, Dr. W.C. van Manen, in de Maatschappij gewekte beroering, toen hij zijne grieven tegen haar, voor het grootste gedeelte onbillijke en ongemotiveerde, uitte op eene wijze, die vooral voor de Taalkundige Commissie onaangenaam was. Van Manen wilde niets meer en niets minder dan het geheele karakter der Maatschappij veranderen door haar te maken tot eene Maatschappij ter bevordering ‘der geestelijke wetenschappen, inzonderheid met het oog op Nederland’ en de beide Commissiën, van Commissies van advies herscheppen in groepen van letter-, taal-, geschied- en oudheidkundigen, rechtsgeleerden, be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oefenaars der godsdienstwetenschap, aardrijkskunde, wapenkunde enz., bij elke waarvan de leden der Maatschappij zich naar goedvinden zouden kunnen aansluiten.’ Het spreekt vanzelf dat de in de Maandelijksche Vergadering van 2 Nov. 1894 benoemde Commissie van 12 leden, waarvan Mr. J. Heemskerk Az. voorzitter was, eenstemmig deze utopieën ontraadde. Eene tweede Commissie, volgens besluit der jaarlijksche vergadering van 13 Juni 1895 benoemd door de maandelijksche van 4 October en 1 November daaraanvolgende (voorzitter Mr. I.A. Levy), om niet alleen over deze, maar over alle ingediende voorstellen tot wetswijziging praeadvies uit te brengen, en zoo noodig een gemotiveerd ontwerp in te dienen, kwam tot dezelfde slotsom. En zoo is dan de Maatschappij gebleven hetgeen zij was, doch niet geheel zooals zij was. Er wordt sedert dien tijd meer voor de leden buiten Leiden gedaan dan te voren; twee der leden van het Bestuur worden uit hen gekozen; zij worden op verzoek opgeroepen tot de maandelijksche vergaderingen, en ook de avondvergadering vóór de jaarlijksche is voor alle leden der Maatschappij toegankelijk. Van dien tijd dagteekent ook de voordracht van een door het Bestuur uitgenoodigden spreker in de Jaarvergadering over een onderwerp uit den kring der door de Maatschappij bevorderde wetenschappen. Ongetwijfeld is daardoor de jaarlijksche vergadering voor de leden, vooral voor hen, die de moeite doen er voor over te komen, aantrekkelijk gemaakt, en in het algemeen is de belangstelling van de leden in de Maatschappij levendiger geworden, nu zij zelve ook iets meer voor de leden wil doen en zijn. Dit aanpassingsvermogen, dat zij getoond heeft te bezitten, moge ons een bewijs zijn van het frissche en krachtige bloed, dat nog steeds, in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weerwil van hare honderdvijftig jaren, haar door de aderen stroomt en dat ons een betrouwbare waarborg toeschijnt voor hare toekomst, die wij met gerustheid kunnen te gemoet gaan, als wij zelf niet ons oog sluiten voor de teekenen der tijden, maar wakker blijven en jeugdig en frisch, en als ons hart warm blijft kloppen voor de eerwaardige oude, wier verjaardag wij heden vieren in eenvoud, maar ook in oprechtheid. Staat mij toe dit denkbeeld nog eens uit te drukken in de woorden van Fruin, ontleend aan zijne openingstoespraak (1876, bl. 10): ‘indien onze Maatschappij zal blijven leven en bloeien, moet zij haar doode takken laten vallen, en haar kwijnende laten versterven, maar aan den anderen kant nieuwe loten uitschieten, die in de nieuwe omgeving kunnen groeien en vrucht dragen’. Mijn laatste woord behelst eene herinnering aan eene tweede wetsverandering, die in ons tijdperk heeft plaats gehad, en wel in 1893, toen voor het eerst de vrouw hare intrede heeft gedaan in onzen kring, nl. als gewoon lid, want van vrouwelijke eereleden was reeds vroeger - hetgeen de wet niet uitdrukkelijk verbood, een drietal aan de Maatschappij verbonden, nl. Mevrouw Bosboom-Toussaint (1870), Mevrouw Lina Schneider (1874) en Mevrouw Von Antal-Opzoomer (1880). Het voorstel van Mr. D. van Eck, wiens naam het mij een genoegen is hier met eere te vermelden, werd in de Jaarvergadering van Juni 1892 met groote meerderheid van stemmen aangenomen. Het verheugt mij zeer dat ik dit heuglijk feit hier aan het slot mijner voordracht mag herdenken, vooreerst omdat nu nog meer dan vroeger bewaarheid zijn de woorden van Maerlant, die ik aan het begin van mijn afscheidscollege (op 17 Juni van het vorige jaar) op mijzelven toepaste: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacob, dit was oyt dijn doen:
Van vrouwen moeste dijn sermoen
Altoos beginnen of enden.
Mijne woorden over ‘de vrouw’ bleven toen beperkt tot het begin, ik heb nu eene ongezochte gelegenheid om ook met haar te eindigen. Doch dit is slechts een persoonlijk feit; vooral is het mij een voorrecht, omdat daardoor een misstand is opgeheven, een onrecht der vrouw aangedaan, die toch waarlijk reeds lang genoeg had getoond, in aanleg voor literairen arbeid niet achter te staan bij den man. Ik zeg niet: voor wetenschappelijk onderzoek en zelfstandige studie: in geschiktheid daarvoor staat de vrouw in het algemeen - schitterende uitzonderingen doen dien regel niet te niet - wèl bij den man achter. En dit is m.i. wel eene waarheid, maar geene harde, daar de vrouw eene andere eervolle en geëerde bestemming heeft in het gezin. Er zullen er, geloof ik, maar enkele worden gevonden, die het als eene teleurstelling gevoelen, dat op haar niet toepasselijk is hetgeen Prof. Kalff in zijne Geschiedenis der Ndl. Letterkunde (5, 481) zegt van Christina Leonora de Neufville (1713-81): ‘ware mej. de Neufville anderhalve eeuw later geboren, dan zou zij misschien professor geworden zijn’. Maar dit is ook niet noodig, om een waardig en welkom lid van onze Maatschappij te zijn, en welke hinderpaal zou daarvoor het geslacht in den weg leggen? Bestaan niet ook in de grammatica het vrouwelijk en mannelijk geslacht - behoudens enkele botsingen - vreedzaam naast elkander? Ik noem slechts de namen van Zuster Hadewijch en Anna Bijns, Anna Roemers en Maria Tesselschade, Catharina Questiers en Christina Leonora de Neufville, Betje Wolff en Aagje Deken, Juliana Cornelia de Lannoy | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Lucretia Wilhelmina van Merken, Vrouwe Bilderdijk en Mevrouw Bosboom-Toussaint. Van de levenden zwijg ik, waarvan onze Maatschappij er thans een veertigtal onder hare leden mag tellen. Sommige van haar zijn getrouwe bezoeksters van onze jaar-en maandvergaderingen; eene enkele hield in eene der laatste eene voordracht, een voorbeeld ter navolging. Thans ben ik, zeer geachte hoorderessen en hoorders, werkelijk gekomen aan het einde van mijne stof en uw geduld. Met opgewektheid en frisschen moed gaan wij het nieuwe tijdperk van 50 jaren te gemoet. Wat de toekomst, ook voor onze Maatschappij, in haren schoot verbergt, weten wij niet, maar wel dit, dat van de liefde en toewijding der leden voor een groot deel afhangt het wel en wee van onze geliefde, onze oude, maar gelukkig niet verouderde, Maatschappij. Ik verklaar deze hare honderd-vijftigste vergadering voor geopend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toevoegsel I. lijst van werken door de Maatschappij uitgegeven (1866-1916).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toevoegsel II. Mededeelingen en voordrachten in de Handelingen gedrukt (1866-1916).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toevoegsel III. Levensberichten (1866-1916).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|