Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1912
(1912)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Bijlage VI. Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.De Commissie voor Taal- en Letterkunde hield dit jaar zeven vergaderingen onder voorzitterschap van Prof. Kalff; daarin werden steeds in de eerste plaats de aangelegenheden behandeld van het Tijdschrift der Maatschappij, waarvoor de Heer Beets zich bij voortduring verdienstelijk maakt door de zorg der samenstelling en de er uit voortvloeiende briefwisseling op zich te nemen. In den loop van dit jaar verschijnt het eenendertigste deel, waarin o.a. zijn opgenomen eene uitvoerige studie over de middeleeuwsche dichteres Hadewijch, en een belangrijk artikel van Prof. Muller uit Utrecht over de beide dichters van Reinaert I, welk vraagpunt na de verrassende vondst van het nieuwe handschrift weder aan de orde is gesteld en door onzen besten Reinaert-kenner grondig en methodisch is onderzocht. Op verzoek van een der medewerkers heeft de Commissie besloten, eene genummerde rubriek ‘Kleine mededeelingen’ in het Tijdschrift op te nemen. Het kan zijn dat men bij zijne studie het een of ander vindt, dat òf op zich zelf belangrijk is, maar waarvoor den vinder de tijd ontbreekt om het tot een artikel te doen uitdijen, òf dienen kan tot toelichting van iets anders, waarvoor eene bewijsplaats welkom is: wanneer men nu weet, dat | |
[pagina 127]
| |
aan zulke inzendingen gaarne eene plaats zal worden ingeruimd, zal men er des te gereeder toe overgaan, om de gemaakte aanteekening uit te werken en er een plaatsje voor te vragen in het Tijdschrift, welks lezers er alsdan hun voordeel mee kunnen doen. In het volgende deel zal hiermede worden begonnen. Van de onder toezicht der Commissie verschijnende uitgaven der Maatschappij kan worden bericht, dat de voorbereiding der uitgave van Bellamy's werken, door Dr. Aleida Nijland, vordert; dat er gegronde verwachting bestaat dat de beide Volksboeken van ‘Salomon ende Marcolfus’ en van den ‘Ridder metten Swaen’ eerlang zullen kunnen verschijnen, en dat met den druk van een nieuw Volksboek, van Christoffel Wagenaer (den famulus van Faust), van 1597, naar het eenig bekende exemplaar te Bremen, een begin is gemaakt. De uitgave geschiedt onder toezicht der Commissie, door Dr. J. Fritz te Weenen, den uitgever van het Duitsche origineel van het Nederlandsche Volksboek, hetwelk èn om den onderhoudenden inhoud, èn om de hier en daar gebruikte woorden en uitdrukkingen uit een taalkundig oogpunt eene uitgave alleszins waardig is. In den loop van het volgende genootschapsjaar zal dit boek kunnen verschijnen. Van de wetenschappelijke mededeelingen, waarmede iedere vergadering besloten werd, was de inhoud de volgende. In de October-vergadering gaf Dr. Beets eene uitvoerige en grondige beoordeeling van het door Prof. Friedrich Kluge samengestelde woordenboek der ‘Seemanssprache’. Hij toonde aan dat, in weerwil van de vele goede eigenschappen van het boek en het vele en belangrijke, dat men er uit leeren kan, er één groot gebrek aan kleeft, nl. dat er weinig blijkt van kennis der Nederlandsche zeemanstaal en raadpleging van de werken | |
[pagina 128]
| |
daarover, hoewel Kluge in de inleiding zelf erkent, dat de Duitsche scheeps- en zeemanstermen voor een goed deel uit het Nederlandsch zijn overgenomen en de kennis daarvan dus in dezen onmisbaar is. Ik mag in dit verband wel een enkel woord invoegen over den grooten invloed van het Nederlandsch op het Russisch met betrekking tot zeewezen en scheepvaart, welke blijkt uit niet minder dan ruim 1300 termen, bijeengebracht en toegelicht door den Heer Dr. R. van der Meulen, den nieuwen medewerker aan het Nederlandsch WoordenboekGa naar voetnoot1, en tot ons genoegen behoorende onder de heden benoemde leden onzer Maatschappij. In de November-vergadering besprak Prof. Kalff uitvoerig het boek van Dr. H.F. Wirth, Privaat-docent in het Nederlandsch aan de Universiteit te Berlijn, getiteld ‘der Untergang des ndl. Volksliedes’. Daar het oordeel van den Heer Kalff in het Museum is gedrukt, meent de Secretaris der Commissie hier met deze vermelding te kunnen volstaan. In de December-vergadering deed de Heer Verdam eenige mededeelingen over het bovengenoemde Volksboek van den tweeden Faust, behandelde hij eenige middelnederlandsche woorden (braeuwen, inbruystich, swellen), waarover eerlang artikelen in het Tijdschrift zullen verschijnen, en toonde hij met sprekende voorbeelden aan, welke vergissingen er in middelnederlandsche hss. zijn ontstaan en door tekstuitgevers zijn begaan tengevolge van de schrijfwijze u voor w, met name in de verbinding su voor sw. Ook dit opstel zal in het Tijdschrift worden opgenomen. | |
[pagina 129]
| |
In Januari handelde Prof. Speyer uitvoerig over de mannelijke ndl. woorden met den uitgang -ling, waarvan hij eene lijst van omstreeks honderd had bijeengebracht. Hij gaat ze in vorming en beteekenis na en toont aan dat het tijdperk voor nieuwe vormingen nog niet is afgesloten. Voor verdere bijzonderheden kan ook voor deze studie verwezen worden naar eene der volgende afleveringen van het Tijdschrift. In Februari besprak de Heer Hesseling een overblijfsel van het Nederlandsch van Nederlandsche Kolonisten in Noord-Amerika, gesproken door een 200-tal oude lieden in den staat New-Yersey, niet ver van New-York. De Heer Hesseling is op deze uitstervende herinnering aan vroegere betrekkingen tusschen Oud- en Nieuw-Nederland opmerkzaam geworden door een artikel van den Heer D. Prince te New-York, getiteld: ‘The Yersey-Dutch Dialect’ en heeft zich in betrekking gesteld met den Heer Prince, die zich beijvert om zooveel mogelijk bijzonderheden aangaande den tongval en eigenaardigheden er van op te zamelen voor dat het te laat is. De tot heden verkregen uitkomsten geven alleen aanleiding tot vage vermoedens aangaande de herkomst van het dialekt; de Heer P. zet zijne onderzoekingen voort, en verdient dus onder de buitenlandsche leden onzer maatschappij te worden opgenomen. In Maart behandelde Dr. Heinsius uitvoerig de eigenaardige Nederlandsche (en Hoogduitsche) constructie, waarin bij de samengestelde tijden vooral van die werkwoorden, die verbonden worden met eene onbepaalde wijs zonder te, het eerste ww. evenals het tweede in den infinitief staat in plaats van het voltooide deelwoord, b.v. ‘ik heb het niet kunnen doen’, ‘hij heeft het zien aankomen’; ‘zij hebben het niet durven laten’ (hd. ‘ich | |
[pagina 130]
| |
habe ein vögelchen singen hören’). Spr. gaat eerst de ww. na, waarbij zich dit verschijnsel voordoet, vervolgens de verschillende meeningen met betrekking tot de verklaring geuit door ndl. en hd. geleerden (waarbij nu ook Prof. Kern Jr. komt in zijne door de Kon. Akademie uitgegeven voortreffelijke verhandeling ‘De met het Participium Praeteriti omschreven werkwoordsvormen in 't Nederlands’) en geeft eindelijk zijne eigene verklaring, welke afwijkt o.a. van die van Lachmann, Jacob Grimm, Willmans en Van Swaay, en overeenkomt met die van Erdmann, Den Hertog, Van Helten (in het Tijdschr.) en Kern Jr., nl. uit het feit dat de beide werkwoorden voor het taalgevoel eene eenheid zijn geworden, zoodat de vorm van den tweeden infinitief dien van den eersten, waarvoor historisch een deelwoord moest staan, heeft na zich gesleept; vgl. b.v. de verbindingen doen weten, doen kennen, iets weten van hooren zeggen, iemand laten begaan, iets niet durven laten e.a. Dit blijkt vooral duidelijk uit het feit, dat het deelwoord blijft, wanneer dezelfde twee werkwoorden niet in elkanders onmiddellijke nabijheid voorkomen, b.v. ‘hij is beginnen te schelden’, maar ‘hij is begonnen mij op allerlei wijzen te plagen’; ‘hij heeft het trachten te doen’, maar ‘hij heeft te vergeefs getracht, het te doen’. De Heer Boekenoogen eindelijk deed in de Aprilvergadering mededeelingen 1o. over de volksboeken, die uitgegeven worden; 2o. over enkele zeldzame, onlangs voor den dag gekomen volksboeken, o.a. de Historie van Peter van Provence, in het Duitsch zeer bekend, en over Virgilius; en onbekende drukken o.a. van de Heemskinderen en Griseldis; 3o. spreekt hij over het feit, dat evenals er in Noord-Nederland verschillende Roomsche boekjes zijn verschenen met opzettelijk veranderd adres van den uitgever (b.v. Amsterdam | |
[pagina 131]
| |
vervangen door Antwerpen), er ook omgekeerd in België boeken zijn uitgegeven met een gefingeerd Amsterdamsch adres. Van een en ander toont spr. voorbeelden. Niet altijd is de reden er van duidelijk, maar meestal zal zij wel geweest zijn eene list om de verantwoordelijkheid van het drukken van een verboden boek van zich te schuiven. Ziet hier het voornaamste der werkzaamheden van onze Commissie in het afgeloopen jaar. Zij mag de verwachting koesteren, dat het aan Uwe Vergadering uit dat verslag zal blijken, dat zij niet zonder vrucht is werkzaam geweest. |
|