Wat de uitgave der volledige werken van Bellamy betreft, dienaangaande kan de Commissie mededeelen, dat Mej. dr. J.A. Nijland hoopt dat op het einde van dit jaar met den druk een aanvang gemaakt zal kunnen worden.
De bijeenkomsten der Commissie werden besloten met mededeelingen en besprekingen van wetenschappelijken aard. De heer Beets sprak naar aanleiding van een versregel in Huygens' Hofwijck, in de beluisterde vrijage van Kees en Tryn (vs. 1791): ‘You borsjes, met verlof, daer ick men pinck op set’, over de mogelijkheid dat hier gezinspeeld wordt op een wellicht algemeen verbreid gebruik in de 17de eeuw. De heer Kalff besprak het onlangs verschenen Leven van Vondel van dr. Leendertz en deed mededeelingen over alba amicorum van Nederlanders in Engelsche bibliotheken. De heer Hesseling handelde over de herkomst van het bekende opschrift cubicula locanda, waarmede te Leiden en Utrecht studentenkamers te huur aangeboden worden en wees verder op het eigenaardige gebruik van mon chéri, mon petit en dergelijke als liefkoozing tegen vrouwelijke personen, in het Fransch. De heer Heinsius handelde over den abnormalen klinker van het werkwoord zwemmen en over den oorsprong van het woord lakmoes. De heer Verdam gaf eene verklaring van de mnl. uitdrukking een eed aan iemand staven, in den zin van: hem een eed voorzeggen, en sprak verder over de woorden unicoren, eenhoorn, schade doen in, treilen, en het thans nog gewestelijk voorkomende werkwoord blinnen (zijn mond blint niet), dat identisch moet zijn met mnl. belinnen. De heer Speyer behandelde den grammaticalen term bijvoegelijk naamwoord. De heer Boekenoogen deelde (naar aanleiding van eene bijdrage van Prof. Muller in Tijdschr. XXX, afl. 1) mede in welken vorm