Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1911
(1911)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Verslag van de jaarlijksche vergadering, gehouden te Leiden op den 14en Juni 1911.De Beschrijvingsbrief luidde aldus:
Leiden, den 17den Mei 1911.
M.
Bij dezen heb ik de eer U uit te noodigen tot het bijwonen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die gehouden zal worden op Woensdag den 14den Juni, des voormiddags klokke elf uren, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur alhier. De orde der werkzaamheden is als volgt:
I.
Opening der Vergadering door den Voorzitter, Dr. A. Kluyver, met eene toespraak.
Voordracht van den Heer Prof. Dr. H. Brugmans: ‘Litteratuur als historiebron.’
III.
Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar. | |
[pagina 2]
| |
IV.
Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
V.
Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester.
VI.
Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
VII.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
VIII.
Bekendmaking van de uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitenlandsche leden.
IX.
Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om van de interessen van het Fonds een bedrag van 400 gulden te verleenen aan de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, voor het doen bewerken en uitgeven van een Supplement (1901-1910) op het Repertorium betr. de geschiedenis des Vaderlands.
X.
Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om van de interessen van het Fonds een bedrag van 500 gulden te verleenen aan de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, als bijdrage in de kosten van het samenstellen van een Historisch Gedenkboek ter gelegenheid van de herdenking van Neerlands herstel in 1813.
XI.
Voorstel van de Maandelijksche Vergadering tot nadere regeling der jaarwedde van den Secretaris.
XII.
Verkiezing van twee Bestuursleden in de plaats van de aftredende leden HH. Dr. C.H. Th. Bussemaker en Dr. J.S. Speyer. De door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltallen bestaan uit de Heeren:
I. a. Dr. G.J. Boekenoogen. b. Dr. J. Verdam. II. a. Dr. G. Kalff. b. F.G. Kramp. | |
[pagina 3]
| |
XIII.
Verkiezing van een Bibliothecaris in de plaats van den volgens art. 75 der Wet aftredenden titularis. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgestelde dubbeltal bestaat uit de Heeren:
a. L.D. Petit. b. Dr. C.H. Th. Bussemaker.
Namens het Bestuur, S.G. de Vries, Secretaris.
De Vergadering wordt bijgewoond door de Bestuursleden: A. Kluyver, Voorzitter, J. Heinsius, Penningmeester, P.J. Blok, S. Gratama, J.S. Speyer, S.G. de Vries, Secretaris, door L.D. Petit, Bibliothecaris, door de Leden: H. Brugmans, J. Verdam, J.H.C. Kern, Mevr. Th. Schwartze (van Duyl), A.G.C. van Duyl, G.J. Dozy, P.A.M. Boele van Hensbroek, A.W. Weissman, A.S. Kok, B. Kruitwagen, Mej. C.C. van de Graft, A. Beets, A.A. Ganderheyden, H.C. Diferee, G.J. Boekenoogen, W. van Everdingen, C.H. Ph. Meyer, P.A.A. Boeser, J.V. de Groot, P.C. Molhuysen, K. Sneyders de Vogel, J.H. Abendanon, J.C.G. Jonker, W. Meijer, H. IJ. Groenewegen, J. Prinsen JLz., L.A. Kesper, J.M. Hoogvliet, D.C. Hesseling, J. Dyserinck, S.A. Naber, H.M. Werner, W.F. Leemans, E.W. Moes, H.E. van Gelder, H. Oort, D.G. Jelgersma, K.H. de Raaf, E. Wiersum, W.B. Kristensen, A.G. Roos, R.A. van Sandick, S. Baart de la Faille, V. Loosjes, Mej. J.W.A. Naber, Mej. A.G. de Leeuw, Mej. A. van der Flier, C.J. Wijnaendts Francken, Mej. E.M.A.J. Soer, Mevr. Th. Hoven, L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, G.J.W. Koolemans Beijnen, J.H. Groenewegen, W.J.J.C. Bijleveld, I.H. Gosses, N.J. Beversen, J.F. Gebhard Jr., A.H. Garrer, C.P. Burger Jr., W. Draaijer, T.J. de Boer, N.W. Posthu- | |
[pagina 4]
| |
mus, Th. Nolen, A.A. Beekman, Mevr. A. Smit Kleine-Fastré, F. Smit Kleine, J. Lindeboom.
I. De Voorzitter de Heer Dr. A. Kluyver opent te elf uren de Vergadering met eene toespraak, door hem ter uitgave afgestaan en hierachter gedrukt (Bijlage I). Daarop deelt de Voorzitter mede, dat het Bestuur der Vereeniging ‘Arentsburgh’ alle leden der Maatschappij heeft uitgenoodigd na afloop dezer Vergadering de opgraving der Romeinsche vesting onder Voorburg te komen bezichtigen. Het aanvankelijk voornemen was, dat de Heer Dr. J.H. Holwerda, onder wiens leiding de opgraving geschiedt, alsdan op het terrein aanwezig zou zijn om de noodige en gewenschte inlichtingen en verklaringen te geven. Nu deze evenwel door treurige familieomstandigheden plotseling daarin verhinderd werd, heeft de Voorzitter dier Vereeniging, de Heer Mr. S. Gratama, zich welwillend bereid verklaard de bezoekers rond te leiden.
II. Op voorstel van het Bestuur wordt besloten eerst punt III-VIII van den Beschrijvingsbrief en eerst daarna II te behandelen.
III-IV. Door den Secretaris en den Bibliothecaris worden hunne verslagen voorgelezen omtrent den staat der Maatschappij en hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar en omtrent den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop. De Voorzitter betuigt aan beiden dank en deelt mede, dat deze verslagen in eenigszins meer uitgebreiden vorm in de Handelingen zullen worden gedrukt (zie hierachter Bijlagen III-IV). | |
[pagina 5]
| |
V. De Voorzitter bericht, dat HH. Mr. J.H. Carpentier Alting en Dr. L. Knappert, in de Maandvergadering van 7 April benoemd tot nazien der rekening en verantwoording van den Penningmeester (zie Bijlage V), alles nauwkeurig hebben nagegaan en in de beste orde hebben bevonden, zoodat zij konden voorstellen hem onder dankzegging te ontlasten. De Voorzitter betuigt den dank der Vergadering aan de genoemde Heeren en aan den Penningmeester, wien hij tevens hulde brengt voor zijn nauwgezet beheer.
VI-VII. De Verslagen der Commissiën voor Taal- en Letterkunde en voor Geschied- en Oudheidkunde worden door hare Secretarissen HH. Dr. G.J. Boekenoogen en Dr. P.C. Molhuysen voorgelezen. Beide worden in dank aanvaard voor de Handelingen (Bijlagen VI en VII).
VIII. Namens de Commissie voor stemopneming in de Maandvergadering van 5 Mei benoemd, doet de Heer Dr. D.C. Hesseling mededeeling van den uitslag der stemming gehouden ter verkiezing van nieuwe Leden der Maatschappij, nl. volgens besluit dier Maandvergadering, 30 gewone en 8 buitenlandsche Leden. De Commissie, waarin met den Heer Hesseling zitting hadden HH. Dr. G.J. Boekenoogen, Dr. P.A.A. Boeser, W. Draaijer, Dr. H.H. Juynboll, Dr. W.B. Kristensen, Dr. J. Verdam, Dr. S.G. de Vries en Dr. C.J. Wijnaendts Francken, heeft uit handen van den Secretaris ontvangen 203 stembiljetten waarvan één als niet onderteekend, van onwaarde moest worden verklaard. Vier der voorgestelden hebben een gelijk aantal stemmen op zich vereenigd, hetgeen der Commissie aanleiding geeft voor te stellen 31 in plaats van 30 gewone Leden als gekozen te beschouwen. | |
[pagina 6]
| |
Nadat de Vergadering hiertoe besloten had, deelt de Heer Hesseling mede, dat gekozen zijn (in alphabetische orde): | |
Gewone Leden:Mr. J.P. Fockema Andreae te Utrecht. Ch. R. Bakhuizen van den Brink te 's-Gravenhage. Jhr. Mr. W.A. Beelaerts van Blokland te Wassenaar. Dr. H.J.E. Endepols te Maastricht. Mej. J.I.D. Engelberts te Assen. J. Eysten te Utrecht. J.W.H. Goossens te Rolduc. Jhr. Mr. B.M. de Jonge van Ellemeet te Utrecht. Mr. J. Valckenier Kips te Delft. Jos. Kleyntjens te Nijmegen. Dr. J.H. Leopold te Rotterdam. Dr. A. Rutgers van der Loeff te Utrecht. Dr. J.P. Lotsy te Haarlem. Dr. W. Meindersma te 's-Hertogenbosch. Dr. P.H. van Moerkerken Jr. te Haarlem. Dr. E.C. Godée Molsbergen te Stellenbosch. Dr. W.J.M. Mulder te Katwijk a.R. Mr. I.A. Nederburgh te 's-Gravenhage. J.D. Domela Nieuwenhuis te Gent. Chr. Nuys te Amsterdam. Dr. H.G.A. Obreen te Brussel. Dr. O. Oppermann te Utrecht. Mr. F.D.E. van Ossenbruggen te Magelang. Mr. C.W. van der Pot Bz. te Leiden. P. Gouda Quint te Arnhem. Mej. Dr. H.J.A. Ruys te Leiden. J. van Stolk Az. te Rotterdam. Dr. M.W. de Visser te Leiden. | |
[pagina 7]
| |
Mevr. A. Weber-Van Bosse te Eerbeek. Dr. M. Wolff te Haarlem. Dr. C.H. Ebbinge Wubben te 's-Gravenhage. | |
Buitenlandsche Leden:Dr. R. Brandstetter te Luzern. H.D. van Broekhuizen te Pretoria. J.F.E. Celliers te Pretoria. Dr. H. Degering te Berlijn. Dr. E. Littmann te Straatsburg. Dr. J. Mac Leod te Gent. Dr. Cam. Manfroni te Padua. Dr. M.J. Pohl te Bonn.
Na deze mededeeling vraagt de Heer Dr. H.E. van Gelder of het niet mogelijk zou zijn eene zelfde alphabetische volgorde gemakshalve ook te volgen bij het vaststellen der Lijst van candidaten voor het lidmaatschap gesteld. De Voorzitter antwoordt hierop, dat het sedert jaren gewoonte is de volgorde van de namen der candidaten door het lot te doen bepalen, hetgeen hem alleszins billijk voorkomt. De Voorzitter betuigt daarop dank aan den Heer Hesseling en aan de overige leden der Commissie voor stemopneming. De Heer Dr. J.M. Hoogvliet vraagt hierop het woord en verklaart overtuigd te zijn in den geest aller aanwezigen te handelen door een woord van dank tot den Voorzitter te richten voor zijne ter opening der Vergadering gehouden toespraak (Luid applaus). Hierop wordt de Vergadering voor ongeveer een uur geschorst. | |
[pagina 8]
| |
II. Na heropening der Vergadering verleent de Voorzitter het woord aan den Heer Dr. H. Brugmans voor zijne onder No. II aangekondigde voordracht ‘Litteratuur als historiebron.’ Na deze voordracht betuigt de Voorzitter onder luide teekenen van instemming der aanwezigen den Spreker hartelijken dank en verzoekt hem zijne voordracht ter uitgave in de ‘Handelingen’ af te staan. De Heer Brugmans verklaart zich bereid aan dit verzoek te voldoen (zie hierachter, Bijlage II).
IX-X. De hierop aan de orde gestelde Voorstellen der Maandelijksche Vergadering om van de interessen van het Fonds een bedrag van 400 gulden te verleenen aan de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde voor het doen bewerken en uitgeven van een Supplement (1901-1910) op het Repertorium betr. de geschiedenis des Vaderlands, en een bedrag van 500 gulden aan dezelfde Commissie te verleenen als bijdrage in de kosten van het samenstellen van een Historisch Gedenkboek ter gelegenheid van de herdenking van Neerlands herstel in 1813, worden na eenige toelichting door den Voorzitter gegeven, met algemeene stemmen aangenomen.
XI. Eveneens wordt met algemeene stemmen aangenomen het Voorstel der Maandelijksche Vergadering tot nadere regeling der jaarwedde van den Secretaris in dier voege, dat deze wordt bepaald op het in art. 30 der Wet genoemde bedrag van ƒ 600.
XII. Tot Bestuursleden in de plaats van de aftredende leden, HH. Dr. C.H. Th. Bussemaker en Dr. J.S. Speyer, worden benoemd HH. Dr. G.J. Boekenoogen en Dr. G. Kalff. | |
[pagina 9]
| |
XIII. Tot Bibliothecaris in de plaats van den volgens art. 75 der Wet aftredenden titularis wordt herbenoemd de Heer L.D. Petit.
Bij de hierop volgende rondvraag brengt de Heer Dr. J. Dyserinck zijnerzijds hulde aan den Heer Brugmans voor zijne voordracht in deze Vergadering gehouden en in 't bijzonder voor zijne woorden van waardeering aan Mevr. Bosboom-Toussaint gewijd. Hij wijst daarbij op de treffende overeenkomst dier woorden met het vleiend oordeel dat indertijd Fruin over de historische studiën en de nauwkeurige voorstelling van Mevr. Bosboom uitsprak in een aan haar gerichten, nog onuitgegeven brief, waarvan de Heer Dyserinck onlangs kennis kreeg en waaruit hij thans eenige volzinnen voorleest. Voorts vertoont de Heer Dyserinck eene fraaie afbeelding van een merkwaardig oud portret van Mevr. Bosboom, onlangs door hem ontdekt, en deelt ten slotte een letterkundig curiosum mede, dat de lezing van hare brieven hem deed vinden. In een brief van 23 Maart 1846 schreef zij: ‘Nijgh grimt mij aan met zijn Nieuwe Rotterdamsche Courant en Potgieter vleit en dwingt mij beurtelings Diana af voor de Gids’. Zou de behoudende juffrouw Toussaint aan het pas opgerichte liberale blad hebben medegewerkt? Het wekt bevreemding en Spr. was aan het nasporen gegaan van het eigenaardige geval. Het geluk diende hem. In 1847 zag bij de firma Nijgh een boek het licht: ‘Verhalen van Sikke Sikkes, Kneppelhout en Boudewijn’, een boek, dat in geen onzer bibliotheken te vinden is en dat Spr. toevallig ter hand kwam. Van Kneppelhout staat er een uitnemend geschreven reisverhaal in: ‘Van Doesburg naar Heidelberg’, in briefvorm gesteld onder het adres: ‘Waarde Alexander’, | |
[pagina 10]
| |
met wien niemand anders bedoeld kan zijn dan Kneppelhout's te Doesburg geboren vriend Alexander VerHuell. Wie Sikke Sikkes, van wien eene goede, uitvoerige, in den Haag spelende novelle ‘De moraal des Tijds’ was opgenomen, wezen kan, Spr. weet het niet; maar het derde verhaal: ‘Een wonderlijke vertelling van een gaper’ van Boudewijn - alias J.L. van der Vliet - bracht hem eenigszins op het spoor. Boudewijn toch was tevens redacteur van ‘De Tijd’ en in dat tijdschrift, in den jaargang 1847, vindt men nu deze mededeeling: ‘De redactie der Nieuwe Rotterdamsche Courant wilde om haar blad meer ingang te doen vinden bij het publiek wekelijks aan de geabonneerden gratis een vel druks geven, waartoe eenige inlandsche auteurs zouden medewerken. Boudewijn stond nu ook zijn Gaper af, en deze roman is nu bijna afgedrukt in de wekelijksche Tabletten der N.R. Ct. Als de roman geheel is afgedrukt, zal de uitgever hem nog in een afzonderlijk boekdeel het licht doen zien, waarschijnlijk in vereeniging met stukken van den heer Kneppelhout, mejuffrouw Toussaint en een zekeren heer Sikke Sikkes, die goed gevonden heeft zijn waren en goeden naam onder dat pseudoniem te verbergen.’ Inderdaad had in 1845 (13 Nov.) de redactie der N.R. Ct. dit plan aangekondigd en als vermoedelijke medewerkers: J. van Lennep, Mej. Toussaint, Kneppelhout, Boudewijn, Donkersloot e.a. opgegeven. In Van Lennep's nalatenschap schijnt geen brief van den uitgever Nijgh te zijn; wat juffr. Toussaint betreft, het is alleszins verklaarbaar, dat Nijgh haar ‘aangrimde’, want de toezegging, die zij waarschijnlijk gedaan heeft, heeft zij blijkbaar niet gehouden. Wie is nu Sikke Sikkes? Spr. voelt iets voor Jonckbloet: hij had toen een ‘goeden’ naam en was bevriend met Boudewijn, waarschijnlijk den adviseur van Nijgh. | |
[pagina 11]
| |
Maar Spr. geeft zijne meening voor beter en onderwerpt haar aan het oordeel zijner deskundige medeleden. De Voorzitter betuigt den Heer Dyserinck den dank der Vergadering voor deze mededeelingen en verleent daarop het woord aan den Heer G.J.W. Koolemans Beijnen die uit naam der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde zijn dank uitspreekt voor het zooeven verleende subsidie ten behoeve van de voorbereiding van een Historisch Gedenkboek ter gelegenheid van de herdenking van Neerlands herstel in 1813. Tevens neemt hij deze gelegenheid te baat om de aanwezigen op te wekken elk in zijn kring te zoeken naar familiepapieren of andere bescheiden die wellicht nog hier en daar verscholen liggen en hoewel schijnbaar niet van groot belang, toch met andere dergelijke in verband gebracht, van eenig nut zouden kunnen zijn en zeker door de Commissie in dank zouden worden aanvaard. Hierop wordt de Vergadering door den Voorzitter gesloten. |
|