| |
| |
| |
| |
Bijlage VII.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
De Commissie moet deze maal haar verslag beginnen met de vermelding van het groote en droevige verlies, dat zij geleden heeft door den dood van haar medelid Dr. Pieter Lodewijk Muller, den 25sten December 1904 te Gardone Riviera in den leeftijd van 62 jaren aan zijn gezin, aan de Leidsche Universiteit, aan de historische wetenschap ontvallen. Schoon hij maar korten tijd onze Voorzitter was, heeft ook onze Commissie hem veel te danken en ook zij lijdt een groot verlies door den dood van dezen voortreffelijken geleerde, dezen uitnemenden historicus, die tegelijk zulk een wezenlijk goed mensch was.
De Commissie hield ook dit jaar hare gewone vergaderingen, die vrij getrouw werden bezocht, onder voorzitterschap van Dr. P.J. Blok. Het secretariaat der Commissie ging van Mr. J.C. Overvoorde over op Dr. L. Knappert. Het onder toezicht der Commissie met zoo groote zorg door den Heer Louis D. Petit bewerkte Repertorium van de verhandelingen betreffende de geschiedenis des vaderlands is begonnen te verschijnen: de eerste aflevering kwam van de pers. Dr. P.C. Molhuysen zette, eveneens onder toezicht der Commissie, de bewerking voort van den catalogus der gedrukte brieven van en aan Nederlanders. Hij is tot op de helft gevorderd, en reeds
| |
| |
hebben geleerden uit binnen- en buitenland met vrucht de verzameling geraadpleegd.
Op de maandvergaderingen werden door de leden onderscheidene onderwerpen ter tafel gebracht.
Mr. J.C. Overvoorde deed eene mededeeling over eene overeenkomst betreffende het dulden van Katholieke godsdienstoefeningen te Lisse in 1700 en verbond daaraan eenige opmerkingen over den toestand der Katholieken ten platten lande. Ook gaf hij eenige bijzonderheden over de in de groote kerk te Dordrecht ontdekte gewelfen muurschilderingen. Dezelfde spreker sprak over bedevaarten als straf, zooals hij die vond in de Leidsche correctieboeken over de jaren 1370-1435. Uit de door hem opgemaakte tabellen blijkt, dat de bedevaartsplaatsen stijgende en dalende reputatie genieten, dat ook het toepassen-zelf van deze straf afneemt en het facultatiefstellen vermeerdert. Soms worden zij als straf opgelegd in gemeenschap, soms verbonden met andere straffen. In 1386 vindt men een geval van voorwaardelijke bedevaart: als de beleedigde vooraf in een zoen toestemt loopt de schuldige vrij. Ook is de bedevaart afkoopbaar, terwijl het somtijds was geoorloofd ze uit te besteden. Voorts gaf hij nog enkele mededeelingen over het buiten Leiden nog niet aangetroffen rechtsgebruik van de ‘beloken hand’. Eindelijk deed hij mededeelingen over het door hem bezochte Timgad, tusschen Algiers en Tunis, het oude Thamugadi der Romeinen, waarvan door opgravingen weder een groot deel aan 't licht is gekomen.
De heer Koolemans Beijnen sprak over de berichten aangaande het ontslag van Daendels, zooals die voorkomen in de Mémoires van Dirk van Hogendorp (blz. 257), en volgens welke Napoleon, na een gesprek met Janssens
| |
| |
te Rambouillet, zou besloten hebben om Daendels te ontslaan en J. in zijne plaats te benoemen. Een ander maal handelde dezelfde spreker over het verraad op onze vloot in 1799, op grond van uitvoerige onderzoekingen aantoonend, dat het de Oranjepartij is geweest, die het scheepsvolk tot muiterij heeft gebracht. Zij bediende zich daartoe van mannen als Robert en Frans Fagel, Verhuell, Van Braam, Charles Bentinck, en beloofde krachtige hulp, door de Engelsche vloot te verleenen. Over het oproer zelf deed spreker voorts belangrijke mededeelingen.
Mr. Fockema Andreae bepaalde de aandacht der Commissie bij het onderwerp ‘gevangenis als straf.’ Het preventief zitten vindt men de gansche middeleeuwen door. Voorts is er ook eene opsluiting, die in karakter niet anders is dan gijzeling, middel dus tot afdwinging. Dat bij de Germanen gevangenis, vrijheidsbeneming als straf zou zijn voorgekomen, zooals is beweerd, wordt door spreker sterk betwijfeld. Hieruit volgt niet dat wij den kerker aan het kanoniek recht hebben ontleend, het Rom. recht kende dien ook. De C.C.C. kende geen eigenlijke gevangenisstraf. Evenmin het ontwerp van Wielant voor Haarlem en de vroegere Nederlandsche rechtsbronnen. Maar de latere kennen veelal de arbitraire correctie. De eerste eigenlijke gevangenis als plaats van straf hier te lande is het Amsterdamsche rasphuis. Vroeger dienden in de steden vooral de poorten als bewaarplaatsen en gevangenissen. In de kloosters kwam, naar een werk van Kraus, jarenlange vrijheidsbeneming als disciplinaire straf voor. Op eene andere samenkomst bracht dezelfde spreker een facsimile ter tafel van het Dresdener ‘Bilderhandschrift’ van den Saksenspiegel, uitgegeven door Von Amira, die op vernuftige wijze het ontstaan van dit werk tusschen 1350 en 1375 heeft aan- | |
| |
getoond en als plaats van uitvoering Meissen. Spr. geeft uitlegging van de illustraties, die ter zijde van den tekst zijn geteekend en een rijkdom van voorbeelden opleveren uit de gansche middeleeuwsche rechtsbedeeling, uit het levend volksrecht in al zijn humor, zijne scherpzinnigheid, zijne plastiek en zijne uitgewerkte symboliek. Eindelijk deed spreker nog, naar aanleiding van het door hem in de Anthropologische Vereeniging behandelde, eene mededeeling over Utrecht als voor het grootste deel door Friezen bewoond.
Mr. A. Telting sprak over een brief door prins Maurits den 11den December 1600 in de Spaansche taal geschreven aan den sultan van Atjeh, wiens gezanten in het kamp voor Grave bij den prins ter audiëntie waren geweest. Hij toont het origineel van dien brief, waarin Maurits den sultan waarschuwt voor de zelfzuchtige bedoelingen der Portugeezen en om eene goede behandeling vraagt van de Nederlandsche gevangenen, die ongetwijfeld door misverstand, in Atjeh worden opgehouden. Op eene der volgende vergaderingen deelde dezelfde spreker ons de uitkomsten mede van een uitvoerig onderzoek, waardoor het hem gelukt was ons koloniaal bezit in kaart te brengen voorzoover zich dat, tijdens de republiek, bevond in Zuid-Amerika, West-Indië, Noord-Amerika en in West-Afrika, d.i. dus aan de Amazone-rivier, Cayenne, Brazilië, Tobago, Curaçao, Suriname, aan de Hudson, op Manhattan en, in Afrika, Archijn, St. Paul de Loanda, de kust van Guinea, wat alles door hem op kaarten werd toegelicht. Deze studie zal afzonderlijk verschijnen. Nog handelde Mr. Telting een ander maal over een handschrift, bevattende eene verzameling van verschillende keuren voor het eiland Terschelling, waarvan de herkomst nog niet vaststaat, welke studie zal worden uitgegeven in de
| |
| |
Oudvaderlandsche rechtsbronnen. Naar aanleiding van het medegedeelde over Timgad herinnerde de Heer Telting nog aan eene andere verlaten stad, Mistra, ten W. van Sparta, door Frankische kruisridders gesticht.
Dr. P.J. Blok sprak o.a. over de geheime onderhandelingen van Willem III met Engeland in den zomer van 1672, en toonde op grond van berichten, ontleend aan het werk van De Ségur over Luxembourg, aan, dat De Witt in dienzelfden tijd met Frankrijk in verbinding stond, beiden met het doel om Frankrijk en Engeland van elkander los te maken. Een ander maal gaf spreker nieuwe bijdragen voor onze kennis van de jeugd van Willem I, geput uit het huisarchief der Koningin. Graaf Willem (de Vader) maakte aanspraak op de erfenis van René van Châlons, gest. 1544, en kwam daartoe in het najaar met zijn toen elfjarigen zoon naar Breda. Dat de vader, tot het lutheranisme overgegaan, gematigd was in zijne nieuwe denkbeelden, is van belang voor den geest, waarin de jonge prins werd opgevoed. De berichten over 's prinsen ontwikkeling, toen hij te Breda aan zijn uiterst eenvoudig hof werd opgevoed, luiden gunstig. Pogingen om hem tot de Spaansch-roomsche partij te trekken mislukten en 16 Juli 1551 volgt zijn huwelijk met Anna van Buren (zie Oranje-album 1905). Op eene volgende vergadering behandelt dezelfde spreker eene der grieven tegen Willem III: het jaargeld aan Tichelaar, en voerde ter verklaring van deze op het eerste gezicht bedenkelijke belooning van een der hoofdschuldigen aan den moord op de De Witten aan, dat de Prins overtuigd was, dat de man een tegen hem gesmeden aanslag had ontdekt. Voorts gaf hij nog eene verklaring van den schuilnaam ‘Buurman’ in de brieven van Wttenbogaart, waaronder Van der Myle te verstaan is. Eindelijk deelde
| |
| |
hij ons belangrijke bijzonderheden mee over de ‘réunion centrale’ te Brussel in 1830, waar zich de leiding bevond van den opstand, en over de proclamatie aan de Belgen van den lateren Willem II, do 16 October 1830, waarover Prof. A. Stern te Zürich nieuw licht ontstoken heeft.
Mr. J.E. Heeres voegde aan Mr. Telting's bovengenoemde mededeeling over Maurits' brief nog 't een en ander toe omtrent sultan Ala ed-din en diens voorganger Mansjoer Shah. Op eene andere samenkomst sprak hij over den overgang der Kaapkolonie aan Engeland in 1795 en in 't bijzonder over de vraag of Willem V, toen hij de bekende aanschrijvingen uit Kew uitvaardigde, overtuigd was geweest van de goede trouw der Engelsche regeering. Hij toont aan, dat het Britsche gouvernement niet slechts tegenover den Prins, maar ook tegenover zijne eigen ambtenaren had doen uitkomen, dat het louter inbewaarneming der koloniën bedoelde. Ja, uit een brief van Granville aan den hertog van York, do 1 Febr. 1795, toont spreker eene andere maal nog aan, dat ook de Engelsche autoriteiten onder elkander volmaakt te goeder trouw waren.
Dr. Hensen gaf nadere bizonderheden over Dirk van Ameyde, door hem uit ongedrukte bescheiden te Rome geput. Een van 's mans werken in handschrift bevat aanteekeningen over pausen en kardinalen gedurende zijn 50-jarig verblijf te Rome, met de bedoeling mee te deelen, wat door anderen was overgeslagen. In deze aanteekeningen verschijnen o.a. pater Famianus Strada, de auteur van ‘de bello belgico’, Bellarminus, Karel V, Rovenius.
Dr. Pijper sprak over een werk van Jacobus Latomus, een verweerschrift tegen Luther, die in 1519 het primaat des pausen had aangevallen. Latomus, naar de in Leuven heerschende richting, staat niet zóó ver aan de uiterste
| |
| |
rechterzijde als b.v. de Dominikanen. De paus staat onder 't concilie. De pauselijke macht is uit God, maar zij is niet in volheid van den aanvang, maar heeft zich langzamerhand ontwikkeld. Een ander maal vraagt dezelfde spreker onze aandacht voor den inquisiteur Jacob van Hoogstraten, om wiens persoon zich een aantal satirieke geschriften groepeert, waaruit blijkt hoe gehaat ook deze kettermeester was. Met name komt hier in aanmerking de ‘Litaneia Germanorum’, in 1521 te Worms opgesteld, toen Luther er nog niet was, maar elk oogenblik verwacht werd. Beide studiën zullen eene plaats vinden in de Bibliotheca Reformatoria Neerlandica III.
Dr. Knappert sprak over eene nog ongedrukte biografie van Daniël Oosterling, geb. 1540, later rector en predikant te Aken, voorvader van de bekende Leidsche familie Dibbetz. In aansluiting aan het door Mr. Fockema Andreae behandelde gaf hij een aantal vonnissen uit de Leidsche correctieboeken, eerste helft der 16de eeuw, waaruit blijkt, dat met name voor vrouwenmishandeling gevangenisstraf van 4 à 6 weken in de torens Eversteen of Pelikaan voorkwam. Nog vestigt hij de aandacht op een vonnis van 7 Maart 1526, waarbij bepaald werd, dat iemand met twee dobbelsteenen werpen moest om het aantal jaren, dat hij zou gebannen worden. Hij wierp zes oogen: ‘ergo zes jairen wter steden te blijven op naerder correxie’. Eene volgende maal handelde dezelfde spreker over enkele Anabaptistica, geput uit de Sententiën 's Hofs van Holland. Vooral voor de inwendige geschiedenis van de Davidjoristen, Batenburgers en Munsterschen, maar ook van de stille doopers bevatten deze vaak uitvoerige vonnissen waardevol materiaal, zooals spreker met vele voorbeelden aantoont. Hij betoogt de wen- | |
| |
schelijkheid van eene althans gedeeltelijke uitgave dezer Sententiën. De verhandeling verscheen in de Maartaflevering van het Theolog. Tijdschrift 1905. Eindelijk wijst hij op een zeldzaam geschriftje, anno 1529, dat eene geneeswijze bevat voor den gevreesden ‘sudor anglicus’. Oorspronkelijk Hollandsch, kent spreker het slechts in eene Latijnsche vertaling. Merkwaardig is de voorrede, waaruit blijkt, dat de onbekende schrijver, in wien spreker met eenige waarschijnlijkheid Joannes Tyengius, leermeester van Pieter van Foreest, meent te vinden, niet meer tot de Roomsche Kerk behoorde, maar ook tegen de nieuwe opvattingen bezwaar had.
De mededeelingen der leden gaven, de eene meer de andere minder, tot belangrijke gedachtenwisseling aanleiding.
Aan het einde van dit verslag worde nog vermeld, dat zich onder de papieren van wijlen den Heer James de Fremery ook bevindt eene merkwaardige collectie, inhoudende de kopij van een naam- en plaatsregister op het Charterboek van Van Mieris, vele historische aanteekeningen over de Heeren van Naaldwijk, over 's-Gravenzande enz., eene rijke verzameling, door den zoon des erflaters onder de hoede onzer Commissie geplaatst. Tot haar genoegen kan de Commissie vermelden, dat het eerste werk door de zorg van het Historisch Genootschap te Utrecht weldra in druk zal kunnen verschijnen en dat tot de bewerking der laatstgenoemde verzameling waarschijnlijk een bekwaam geschiedkundige bereid zal gevonden worden.
| |
| |
| |
Aanhangsel.
Aan den vooravond der 139ste jaarvergadering, den 13de Juni 1905, had er eene bijeenkomst plaats van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, onder voorzitterschap van Prof. Blok. Op de lijst der aanwezigen teekenden de heeren Mr. J.E. Heeres, Dr. J. Verdam, Dr. N. Japikse, Dr. H.T. Colenbrander, Dr. J. Heinsius, C.J. Leendertz, Dr. K. Heeringa, W. Draayer, J. de Josselin de Jong, P. Fijn van Draat, Dr. H. Oort, Dr. W. Brede Kristensen, Dr. P.A.A. Boeser, J.H.L. van der Schaaff, Dr. J.H. Gunning Wz., Dr. D.C. Hesseling, J.F. Gebhard Jr., F.G. Kramp, Dr. F. Pijper, Dr. A.H.L. Hensen, Dr. P.J. Blok, Dr. L. Knappert, en de dames M.W. Maclaine Pont, J.A. Wolters en A. van der Flier.
Na een welkomstwoord van den Voorzitter gaf Dr. N. Japikse eene bijdrage over ‘Geheime onderhandelingen van De Witt met Frankrijk in 1672’.
In de correspondentie van den hertog de Luxembourg, Fransch opperbevelhebber te Utrecht, met den markies de Louvois, minister van oorlog, komen enkele berichten voor, waarin wordt gesproken van namens De Witt door een vriend van dezen met Frankrijk gevoerde onderhandelingen in de tweede helft van Juli 1672. Behalve het sluiten van den vrede moest de bedoeling daarvan zijn, dat De Witt den invloed zijner partij, die immers veel geleden had door de verheffing van den Prins, wilde herstellen door betrekkingen met eene vreemde mogendheid. Deze handelwijze van De Witt lijkt des te erger, omdat hij in Juni 1672, toen de Staten-Generaal officieel vredesonderhandelingen aangeknoopt hadden, in de Staten van Holland zich daartegen had verzet; hij had Holland toen tot het
| |
| |
uiterste willen verdedigen, ofschoon in Juni het oorlogsgevaar veel grooter was dan in Juli. Over De Witt's handelingen in 't laatst van Juni en in Juli weten wij weinig; hij was 21 Juni bij den bekenden moordaanslag ernstig gewond; pas 31 Juli kon hij voor 't eerst weer uit. Eenige dagen later nam hij zijn ontslag als raadpensionaris. Een bewijs, dat hij zijn tijd voorbij achtte: eene gansch andere voorstelling dan waartoe Luxembourg's berichten ons willen brengen. Er zijn tegen die berichten zeer vele inwendige bezwaren aan te voeren, vooral aangaande het beleid, waarvan De Witt zou hebben blijk gegeven. Op die gronden dient hij van de beschuldiging van hoogverraad, hem door Sirtema van Grovestins naar aanleiding van Luxembourg's berichten aangewreven, te worden vrijgepleit.
De Voorzitter dankt den spreker voor zijn helder betoog over eene duistere zaak. Ook hij vindt De Ségur's voorstelling van onze geschiedenis gebrekkig. Maar daarom kunnen de door hem gebruikte brieven van De Witt nog wel van belang zijn. Er zijn er drie uit 't laatst van Juli, maar wij zouden ze alle moeten kennen, om eene gevolgtrekking te kunnen maken. De Heer Gebhard vraagt nog of Van Beuningen en Hop inderdaad tot de prinsenpartij behoorde? En Dr. Colenbrander of men bronnen heeft voor de kennis van wat De Witt in de maand Juli tijdens zijn herstel zich voor plannen heeft gevormd? Dr. Japikse antwoordt dat Van Beuningen tot eene tusschenpartij behoorde en voorts dat alle brieven van Juli en Augustus zijn gedrukt en dat er uit de Londensche en Parijsche archieven nog wel veel te wachten is, maar niet over dit punt.
Hierna bekwam Dr. L. Knappert het woord om te spreken over het Leidsche straatleven in den aanvang der
| |
| |
16de eeuw. Deze voordracht, door den Heer Knappert welwillend ter uitgave afgestaan, is hierachter onder de ‘Mededeelingen’ gedrukt.
Nadat ook dezen spreker door den Voorzitter de dank der vergadering is gebracht wordt de bijeenkomst na de gebruikelijke rondvraag gesloten.
|
|