| |
| |
| |
| |
Mededeeling behoorende bij het verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
Het archief van prins Willem IV.
Het Huisarchief van H.M. de Koningin bevat onder zijne ten deele nog weinig onderzochte schatten de rijke bronnen ook voor de kennis onzer dikwijls met één pennestreek geoordeelde geschiedenis der 18de eeuw. Uit den tijd van Willem IV, te beginnen met omstreeks 1728, toen de vorst zelf feitelijk zijne ambten in Friesland, Groningen en Gelderland aanvaardde, zijn onafzienbare reeksen van papieren overgebleven en, sedert jaren reeds gesorteerd, thans in sierlijke blauwe portefeuilles in het prachtige nieuwe archiefgebouw ordelijk opgesteld. De welwillendheid, waarmede thans landgenooten en vreemdelingen in het archief worden toegelaten en voortgeholpen, dank zij de vrijzinnige regeling door H.M. getroffen, maakt de studie dier belangrijke verzameling gemakkelijk. Ook de heugelijke verbetering, waardoor thans weder de leiding van het archief is toevertrouwd aan een geacht geschiedkundige van beroep, verdient in dit verband vermelding. Eerst nu zal het mogelijk zijn de werkelijke onschatbare waarde dezer uitnemende verzameling van historische gegevens te leeren kennen. Eerst nu zal die verzameling, naar wij mogen hopen op den duur metho- | |
| |
disch geïnventariseerd en gecatalogiseerd, ten volle haar nut kunnen doen. Groen van Prinsterer, die ook voor de 16de en 17de eeuw nog veel belangrijks zoowel ter uitgave als ter kennisneming overliet, heeft de stukken der 18de eeuw slechts globaal onderzocht, wel degelijk met de bedoeling om ook hiervan een groot deel op den duur uit te geven maar ook zeker ten behoeve van de vermeerdering zijner eigen kennis bij de samenstelling van zijn Handboek: zijn oordeel over dien tijd is voor een aanzienlijk deel gegrond op studie in de papieren van het Huisarchief. Slechts enkele personen hebben na hem de papieren van dezen tijd nagegaan en dan nog bijna uitsluitend slechts die, welke betrekking hebben op den tijd der omkeering van 1747/9. Het zij mij vergund hier een en ander mede te deelen over de honderden deelen, waarin het archief van Willem IV vervat is. Ik vestig daarbij vooral de aandacht op de zeer lijvige correspondentie van den vorst, wiens honderden eigenhandige brieven getuigenis afleggen van zijn onvermoeide werkzaamheid in dit opzicht.
Die correspondentie is, voorzoover zij onze binnenlandsche zaken betreft, voornamelijk te vinden in de nummers 170, 171 en 173, terwijl no 172 de buitenlandsche correspondentie bevat, die niet alleen voor ons land maar ook in het algemeen weinig belangrijks schijnt te kunnen opleveren, wat ook natuurlijk is, omdat prins Willem IV eerst in de laatste jaren zijns levens op de buitenlandsche staatkunde der Republiek werkelijken invloed heeft kunnen oefenen. Enkele andere nummers der uitgebreide verzameling, met name no 189, 256, 257, 269, 281, 306 behooren in dit verband te worden genoemd; een aantal andere bevat te midden van tallooze onbelangrijke afschriften en gedrukte stukken misschien
| |
| |
nog hier en daar belangrijke gegevens voor de kennis der toestanden in de respectieve provinciën.
No 170 bevat een groot aantal brieven van den Prins aan zijne moeder, princes Maria Louisa, van 1719-1751. De meeste dier brieven, elkander van week tot week opvolgend, zijn van persoonlijken aard en geven getuigenis van de hartelijke verhouding tusschen moeder en zoon; de zwakke gezondheid van den jongen vorst gaf blijkbaar telkens reden tot bezorgdheid, zijn onvermoeide werkzaamheid zoowel tijdens zijn verblijf aan de universiteit te Utrecht als later tijdens zijn stadhouderschap blijkt voortdurend; een enkele maal vindt men er het relaas van geheime besprekingen met regenten o.a. over het ambt van Eersten Edele in Zeeland (1729 vlg.) en van 's Prinsen positie in het leger vóór zijne verheffing in 1747.
No 171 bevat 's Prinsen correspondentie met zijn gemalin, 1733-1751. Daarin een aantal lange brieven van den Prins vol betuigingen van liefde, in den overdreven stijl dier dagen maar toch bewijzen eener innige verhouding tusschen den vorst en ‘la chere, adorable, incomparable Annin’, die van haren kant korter en koeler antwoordt. Merkwaardig naast een aantal vertrouwelijke brieven over zijne ontmoeting met den lateren Frederik II van Pruisen in 1734, die zijn werkelijke meening omtrent dien vorst beter weêrgeven dan de door Ranke gedrukte brieven; vooral eene dagelijksche correspondentie uit Sept. 1748, toen de Prins zich in het woelige Amsterdam bevond en van dag tot dag zijne vrouw op de hoogte hield van zijn doen en laten in die moeilijke periode.
No 173 bevat honderden en nog eens honderden brieven van en aan regenten en ambtenaren, ook van bijzondere personen, gerangschikt naar de voorletters in
| |
| |
misschien 100 portefeuilles van den meest verschillenden omvang. Ik teekende aan eene correspondentie met de heeren E.O.J. en W. Alberda over de historie van den heer van Faan in Groningerland; met W. van Assendelft over den aankoop van tapijten te Brussel bij gelegenheid van 's Prinsen huwelijk; met H.D.E. van Aylva over de Franeker Akademie (1735-1744); met den generaal H. van Aylva over Friesche regeeringszaken; met den vertrouwden secretaris De Back (1735-1750) over dikwijls zeer geheime zaken en belangen, zoowel binnenlandsche als buitenlandsche, waarin De Back meermalen zijn eigene inzichten tegenover die van den Prins verdedigt. Eene collectie brieven van en aan Charles Bentinck heeft groote waarde wegens het groote vertrouwen, dat deze bij den vorst genoot, en de in verband daarmede talrijke uitlatingen over personen en zaken. Niet minder belangrijk is die, welke de correspondentie met Willem Bentinck bevat, al denkt de Prins persoonlijk minder gunstig over dezen staatsman, die de wijsheid in pacht had; de intriges in de omgeving van den Prins spelen hier een groote rol; vooral na 1744 is deze correspondentie van het uiterste gewicht, met name 1747 -1749. Die met W. Bergsma bevat voornamelijk verslagen over wat er sedert 1742 in de Staten-Generaal voorviel. Die met den hofmaarschalk Duncan omvat eenige portefeuilles en handelt vooral over hofzaken, maar niet uitsluitend. Die met den griffier François Fagel (van 1738 af) is vol goede raadgevingen van dezen ouden staatsman, die steeds voorzichtig en verzoenend optreedt; zij bevat een groot aantal brieven. Die met Gronsfelt geeft geen grooten dunk van het karakter van dezen gunsteling. Die van Willem van Haren, dikwijls zonderling opgeschroefd van stijl, is zeer omvangrijk en bevat menig vers naast menige op- | |
| |
merking vooral over de Friesche zaken. Die van Onno Zwier van Haren (van 1735 af) geeft veel aardige berichten over het toenmalige Haagsche leven, waarin de dichter-staatsman een groote rol speelde, te midden van weinig beteekenende staatkundige opmerkingen. Die van den gezant te Parijs Van Hoey (1747 vlg.) kan strekken tot aanvulling der officieele gezantschapspapieren. Die van A.H.I. van Iddekinge uit Groningen en Den Haag geven veel licht over binnenlandsche, vooral Groningsche staatkundige verhoudingen sedert 1742. Die van P.R. van Iddekinge evenzoo 1731-1739. Eene reeks van zeer belangrijke brieven vormen die van Van Imhoff, den gouverneur-generaal, sedert 1737 met den Prins in nauwe betrekking en van den beginne af aandringend op hervormingen in Indië. Die van prof. Laan, leermeester van den Prins te Utrecht, zijn veelszins belangrijk. Evenzoo die van De Larrey, een der meest vertrouwde dienaren des Prinsen, die zich vooral voor den handel veel moeite gaf, met name tijdens zijn verblijf te Parijs (1748-1751) en de onderhandelingen met verschillende kooplieden over de invoering van den porto franco. De adviezen te dien opzichte van de heeren Marselis, Brouwer, Dull, Van Eys, St. Martin, Herzeele en Wor zijn hier in extenso te vinden en zeer merkwaardig. In deze collectie ook de zeer belangrijke notulen der in 1751 gehouden conferentiën in het Huis Ten Bosch over de buitenlandsche zaken, onder leiding van den Prins bijgewoond door Wassenaar Catwyck, Steyn, Fagel, Larrey, een enkele maal ook door de Prinses en Ch. Bentinck. Correspondentie met tal van regenten in de verschillende gewesten, o.a. met Lewe van Aduard, Gockinga en de Iddekinges uit Groningen, met de Aylva's, de Vegelins, Van der Waayen, W. van Ytsma uit Friesland, Van Borssele, Verelst, P.B.
| |
| |
de Beaufort uit Zeeland, de Van Lyndens uit Gelderland enz., meerendeels van overwegend belang voor de kennis der provinciale toestanden. Groote collectie brieven voor de vloot van kapitein Lijnslager (1744 vlg.) en van den admiraal Schrijver. Een aantal brieven van den predikant Mauritius over toestanden in Suriname (1731-1739). Belangrijke en uitgebreide correspondentie met den president van het Hof A. van der Mieden, den grooten vriend van Brunswijk (1730-1759), ook uit den tijd van prinses Anna. Belangrijke politieke correspondentie met den hertog van Newcastle (1747) en met lord Sandwich (1747-8). Aanzienlijke en belangrijke verzameling brieven van en aan den raadpensionaris Steyn over de binnenlandsche zaken na 1749. Brieven van 's Prinsen vertrouwden vriend O. van Stirum, zeer vertrouwelijk over personen en zaken en zeer uitgebreid (na 1742). Dit is ongetwijfeld de meest interessante verzameling in het geheele archief.
No 189 bevat een aantal zeer merkwaardige brieven van een onbekende, die zich Quem Nosti noemt en den Prins van 1734 tot 1738 dient van raad en advies in de meest intieme zaken. Hij spaart den vorst geen kritiek en richt zijne brieven hetzij aan den Prins, hetzij aan diens stalmeester Aylva; zijn wapen is drie kruisen (2.1) met een kroon gedekt, maar hij is geen man van hooge geboorte, een oud dienaar van het Huis van Oranje en neef van den bekenden bouwmeester van Willem III, Roman. Een sleutel geeft licht over de onder bedekte namen genoemde personen; hij noemt zichzelf daar ‘de grote Veer’ (H. Vere?).
No 256. Mémoire van den Rotterdamschen koopman Caillaud over te nemen maatregelen tot verbetering van den toestand des handels, ook over het toen reeds geopperde vrijhavenplan (1727-8).
| |
| |
No 257. Verslag van de zending der heeren Aylva en Lynden met den secretaris Arnoldy (1732) naar Groningen om te werken voor de verbinding van Friesland en Groningen tot introductie van den Prins in den Raad van State.
No 269. Geheime stukken betreffende de onlusten te Amsterdam (1748).
No 281. Belangrijke memorie van admiraal Schrijver over den toestand van de vloot en van de kustverdediging, 12 Dec. 1751 aan de Prinses ingediend.
No 301. Karakterschets van den Prins door Burmania, opgesteld voor de Prinses.
Natuurlijk zijn hier slechts grepen gedaan in de ontzaglijke menigte van stukken, die in dit archief bewaard zijn gebleven.
P.J. Blok.
|
|