Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1901
(1901)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Mededeeling behoorende bij het verslag van de commissie voor geschied- en oudheidkunde.De twee zendingen van den generaal Don uit het Engelsche hoofdkwartier in Noord-Holland in 1799 naar 's-Gravenhage.Verleden jaar viel mij het voorrecht ten deel, toegelaten te worden tot het huisarchief van de familie Fagel. De directeur van het krijgsgeschiedkundig archief van den generalen staf, Kolonel de Bas, had de vergunning daartoe gevraagd. Met het grootste vertrouwen werd mij die door Mevrouw de douairière Fagel, geb. A.M.W. baronnesse Bentinck en haar zoon J. baron Fagel verleend, en in de heerlijke lusthof Avegoor onder Ellekom heb ik op papier de Fagel's in 1799 aan het werk gezien te Londen, te Lingen en in de Bataafsche republiek, krachtig medewerkende aan wat, naar hunne meening, hun land het meest ten goede zou komen, de herstelling van het Huis van Oranje. Geraadpleegde stukken in het huisarchief van Hare Majesteit de Koningin hadden mij reeds de overtuiging gegeven, dat, indien door de familie Fagel de gevoerde correspondentie was bewaard gebleven, daardoor veel in het licht zou kunnen worden gesteld, wat totnutoe verborgen | |
[pagina 131]
| |
was. En de kennismaking met een gedeelte van den op Avegoor geborgen schat, waarvan het onderzoek, naar hetgeen door mij verlangd werd te weten, gemakkelijk gemaakt werd zoowel door de oordeelkundige rangschikking der papieren in de verschillende van opschriften voorziene portefeuilles, als door de ondervonden meest hartelijke hulpvaardigheid, leverde het bewijs, dat die overtuiging niet op losse gronden steunde. Het moest ook wel zoo wezen; want in het genoemde jaar stonden naast de van Lijnden's, de Bentinck's, de Heeckeren's en zoovele anderen, die Oranje getrouw waren gebleven, vijf gebroeders Fagel, hoog ontwikkelde en wakkere mannen, den gewezen stadhouder en diens zoon, den erfprins ter zijde in hunne poging om, gesteund door een Engelsch-Russische legermacht, de Bataafsche republiek te verlossen van het knellende juk, den bewoners door de vrijheidlievende Franschen opgelegd. Kleinzonen van den in 1790 op 84jarigen leeftijd overleden 1e griffier der Algemeene Staten, den vierden van zijn geslacht, die sinds 1670 die betrekking vervuld had, waren zij vóór 1795 allen in staatschen dienst geweest. De oudste Hendrik (1765-1838) was in 1790 zijn grootvader als 1e griffier opgevolgd (hun vader François Fagel was reeds in 1773 overleden); Jacob (1767-1835) was in 1793 gevolmachtigd minister van Hunne Hoog Mogenden aan het Deensche hof; François Willem (1768-1856) had als zee-officier onder van Kinsbergen den slag van Doggersbank medegemaakt; Robert (1771-1856) had zijn plaats gevonden in het leger; Willem Jacob (1774-1822) was in 1795 nog jeugdig luitenant ter zee. De omwenteling van 1795 stelde vier hunner buiten betrekking. Robert bleef verbonden aan de kleine hof- | |
[pagina 132]
| |
houding van Willem V, en vertrok later met den erfprins, als diens adjudant, naar Berlijn. November 1813 zou weder vier der broeders (François was tijdens de Fransche overheersching gevestigd aan de Kaap de Goede Hoop) in de eerste rijen naast Oranje zien. Hendrik te Londen als gevolmachtigde van den teruggeroepen Souvereinen Vorst, die hem den 8en December van dat jaar tot gezant bij het Engelsche hof benoemde; Jacob, die met de Perponcher naar Engeland vertrok, om den prins kennis te geven van de hier te lande voorgevallen omwenteling (is later lid van den raad van state geweest); Robert, die ons Engelsche wapens toevoerde (werd luitenant-generaal en gevolmachtigd minister bij het Fransche hof) en Willem, die den prins naar Nederland vergezelde (werd later minister-resident aan het hof van Portugal). Bij de kennisneming van dit kort overzicht van het leven van het genoemde vijftal, spreekt het als het ware van zelf, dat zij, die aan Oranje getrouw bleven, niet alleen in dagen van voorspoed, ook een rol hebben moeten vervullen in de gebeurtenissen van het jaar 1799. Den 10en April 1798 had Hendrik Fagel zich met een schrijven tot den Engelschen minister van buitenlandsche zaken Lord Grenville gewend, waarin hij dezen - hoe pijnlijk ook voor hem zelf - den bijna berooiden toestand van zijne geldmiddelen blootlegde, en met een beroep op hunne onderling goede verstandhouding, tijdens hij nog griffier was bij de Algemeene Staten, de hoop uitsprak, ‘that government will perhaps think it right to adopt some measures for ensuring my future subsistence’. Zooals het gastvrijheid verleende aan het gezin van den stadhouder, had Engeland in die dagen altijd geld | |
[pagina 133]
| |
beschikbaar, waar het de aanhangers van Oranje betrof. Buitendien Grenville had gelegenheid gehad om de groote talenten van den oud-griffier naar waarde te schatten. Het begin van Mei 1798 ziet Hendrik met zijn broer Jacob te Londen aankomen en bij den gelukwensch over zijn behouden aankomst schrijft Grenville hem: ‘In the meantime I do not delay mentioning to you that the King has directed the proper instruments to be prepared for granting to you for your life a pension of £ 1000 p. ann., revisible after your death in such proportions and to such persons of your family for their respective lives as you may now wish to appoint’. Eene vorstelijke tegemoetkoming! Intusschen, hoewel mij van eene bepaalde aanstelling in een ambt niet gebleken is, trok de Engelsche regeering van zijne kennis van zaken met betrekking tot de toestanden in de Bataafsche Republiek en van zijne bijna vriendschappelijke verhouding tot Willem V en diens gezin partij, door hem als tusschenpersoon te bezigen in haren officieelen omgang met het stadhouderlijk gezin; en op dezelfde wijze maakte de stadhouder en diens gemalin van zijne diensten gebruik. In een der brieven uit dien tijd wordt hij aangewezen als: l'organe de Leurs Altesses auprès du ministère. In die betrekking vinden we hem, toen Engeland in 1799 Oranje hier zou herstellen. Het schriftelijk verkeer werd toen natuurlijk meer en meer levendig; alle mededeelingen, van weerszijden tot elkander gericht, gingen door zijne handen, en .... zijn bewaard gebleven. Doch niet alleen Willem V en Willemijntje, evenzoo de erfprins uit Berlijn, ja de geheele Oranjepartij ziet in Hendrick Fagel den man, die de draden der op handen | |
[pagina 134]
| |
zijnde tegenomwenteling in handen heeft, en dus geraadpleegd moet worden of van raad moet worden gediend. Al die brieven en meestal ook de minuten van die, welke de oud-griffier zelf schreef, liggen in het archief te Avegoor. Toen het voornemen tot de uitzending der Engelsch-Russische expeditie tot rijpheid gekomen was, verzocht Lord Grenville aan Willem V, om zoo spoedig mogelijk een vertrouwd persoon naar het vasteland te zenden, die, voorzien van instructiën van Zijne Hoogheid met betrekking tot de expeditie, zou beginnen met zich in verbinding te stellen met den erfprins, om met dezen vast te stellen de briefwisseling, die met het inwendige der Bataafsche republiek zou worden geopend, het gedetailleerde plan van den opstand, de personen, die tot de uitvoering daarvan zouden geroepen worden; en die zich vervolgens naar de een of andere plaats nabij de grens dier republiek zou begeven, om van daaruit als centrum de verbinding te vormen van eene algemeene correspondentie tusschen die republiek, Berlijn en Londen. Met algemeen goedvinden werd hiertoe Jacob Fagel uitverkoren, die den 6en Juli uit Engeland vertrok, over Varel (waar Bentinck van Rhoon zijn kasteel had) en Brunswijk (bij den hertog, die met de dochter van Willem V gehuwd was) reisde, en omstreeks de helft dier maand te Schönhausen bij den erfprins kwam. Deze schijnt spoedig ingezien te hebben, dat Jacob hem van grooten dienst zou zijn, indien hij hem bij zich hield, en zoo nam hij hem, toen hij den 29en Juli - voornamelijk op raad van zijne moeder - Schönhausen verliet, om zich dichter bij de grenzen van de Bataafsche republiek te vestigen, mede naar Lingen, waar hij hem als zijn particuliere secretaris deed fungeeren. Willem | |
[pagina 135]
| |
Fagel voegde zich daar spoedig bij hen, en zal ook zeker in 's prinsen dienst zijn gebezigd. De oorspronkelijke bestemming, waarvoor Jacob was uitgezonden, om als vertrouwd persoon zelfstandig de schakel te zijn, die de correspondentie met het inwendige der republiek, met Berlijn (waar Thomas Grenville, de broeder van den minister, als Engelsch gezant gebleven was) en met Londen verbond, werd dus in zooverre gewijzigd, dat hij die nu volgde onder rechtstreeksch toezicht van den erfprins. Hij bleef evenwel in Lingen, toen de prins in den avond van den 2en September naar den Helder vertrok en is er gebleven tot half November. Robert Fagel bleef in die dagen adjudant van den erfprins en volgde hem uit Schönhausen naar Lingen en naar den Helder. Frans, de zee-officier, deed dienst als emissario, bleef in verstandhouding met de Oranjepartij in de republiek, trok heen en weer, bracht in 't geheim brieven over en onderhield met Verheull gemeenschap met de officieren op de vloot, die in 't geheim de partij van Oranje bleven toegedaan. Een der beide zee-officieren, Frans of Willem is den 28en of 29en Augustus door den erfprins van Lingen uit over Emden naar de Engelsche vloot gezonden, om Abercromby en van Heerdt (den vertegenwoordiger van den stadhouder) alle mogelijke inlichtingen te verstrekken. Dat de voor een groot gedeelte bewaard gebleven correspondentie van de vijf broeders voor de kennis der gebeurtenissen gedurende de Engelsch-Russische expeditie van groot belang moet zijn, kan uit het vorenstaande genoegzaam worden afgeleid. Wat hier volgt, zal gedeeltelijk eene aanvulling zijn van hetgeen Prof. G.W. Vreede in zijne ‘Geschiedenis der diplomatie van de | |
[pagina 136]
| |
Bataafsche Republiek’Ga naar voetnoot1, voornamelijk uit het familiearchief van der Goes, en Kolonel de Bas in ‘Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd’Ga naar voetnoot2, hebben medegedeeld aangaande de geheime zendingen van J.H. Mollerus naar Lingen, den Helder en Engeland en van J.A. de Vos van Steenwijk naar Berlijn.
Het begin en het einde van den korten veldtocht in Noord-Holland in 1799 kenmerken zich door eene politieke zending van den generaal Don uit het Engelsche hoofdkwartier naar het Uitvoerend Bewind in den Haag. Het eigenlijke doel van die zendingen is totnutoe niet volledig in het licht gesteld. In verband met reeds bekende, of in andere archieven voorhanden stukken heeft het archief Fagel mij de gelegenheid geschonken, vooral het doel van de tweede zending geheel vast te stellen. Na de landing van de eerste afdeeling Engelschen op 27 Augustus en den terugtocht van Daendels uit de Zijpe in den vroegen morgen van 30 Augustus, betrok de Bataafsche divisie, aan welke aanvankelijk de bescherming der Noord-Hollandsche kust was opgedragen, eene stelling achter de ringvaart van den Schermer met den rechtervleugel aangeleund aan de samenkomst der verschillende vaarten bij Avenhorn, en den linkervleugel aan Alkmaar. Het hoofdkwartier werd te Schermerhorn gevestigd. Den 31en Augustus, te 7 uur n.m. schrijft Daendels aan Brune, dien hij nog in den Haag dacht te zijn: Mon cher Général! | |
[pagina 137]
| |
sieurs que je ne pouvois prendre sur moi de leur accorder les passeports qu'ils demandent, et que je vous soumettrois la demande pourque vous y fassiez la réponse que vous jugeriez convenable. Brune, in den nacht van 31 Augustus op 1 September uit den Haag vertrokken, ontmoette den Bataafschen officier, overbrenger van Daendels' schrijven in den omtrek van Leiden. Tot Haarlem doorgereden, zond hij vandaar kennisgeving van die ontmoeting aan het Uitvoerend Bewind, waarin o.a. Le général Daendels se réfère à moi pour cette demande que je vous renvoie; comme je serai ce soir à Alkmaar, je demanderai sur cette affaire des explications dont je vous ferai part aussitôt, ainsi que de tout ce qui suivera; les défenseurs de la République doivent s'unir d'esprit et de coeur, et ma confiance en vous égale celle que vous avez en moi. De brief, waarvan Daendels' schrijven melding maakt, was van den volgenden inhoud: Au Camp ce 30 Août 1799. Als gevolg van Brune's kennisgeving lezen we in de secreete notulen van het U.B. van den 2en September: En is bij verdere deliberatie besloten, den Generaal en chef Brune aan te schrijven en te gelasten, om de noodige order te stellen, dat aan de Engelsche parlementairen, zich in het Bataafsche hoofdkwartier bevindende, geen paspoorten om naar den Haag te vertrekken, worden verleend; dat ook dezelve ten spoedigste van daar naar hun leger | |
[pagina 138]
| |
zullen worden teruggezonden, en dat alle verdere parlementairen zoo kort mogelijk in het Bataafsche leger vertoeven en alle onnoodige communicatiën van den vijand met het leger worde belet. Brune schijnt aanvankelijk gedacht te hebben, dat het U.B. de Engelsche parlementairs ontvangen zou; want den 2en September schrijft hij o.a. aan de directeuren: Les Parlementaires anglais dont je vous ai parlé par ma dépêche d'hier au soir sont à Alkmaar sous la surveillance d'une garde française en attendant la permission de vous d'aller à la Haye. Quoique leur mission soit un peu scandaleuse contre les Français je les traite avec beaucoup de politesse en attendant le moment de les combattre. Uit de levensbijzonderheden van den kapitein SchoberGa naar voetnoot1 weten we nog, dat de generaal Don was ingekwartierd bij den burger Kloek op de Oude Vest; en dat men om hem een groot denkbeeld te geven van de talrijkheid der aanrukkende Fransche troepen hetzelfde bataljon, dat de stad was doorgetrokken, om de stad heen liet marcheeren en het dan nog eens het huis van den Engelschen generaal deed voorbijgaan. Den 3en September, toen Brune antwoord uit den Haag ontvangen had, stond hij, omringd door een groot aantal stafofficieren de beide Engelsche parlementairs op de buitenplaats van den heer C. van Foreest te woord, waar hij hun volgens een gedrukt oorlogsbericht uit die dagen moet hebben toegevoegd: ‘dat zij geenszins geconsidereerd werden als parlementairen van eene geciviliseerde mogendheid; dat onverminderd de aanzegging door het U.B. aan hunne vorige zendelingen gegeven, hun ook daarna gehouden gedrag zulks ten volle meriteerdeGa naar voetnoot2; dat ook de wijze, waarop zij tegenwoordig waren, daargelaten en zonder | |
[pagina 139]
| |
vooralsnu gevolg te geven aan de declaratie van het U.B., zij aan hunne afzenders konden berichten, dat noch de Fransche, noch de Bataafsche republiek zich vernederen zoude met roovers of hunne zendelingen in conferentie te treden; dat hij, Generaal en chef der Bataafsche troepen, kweekeling van Bonaparte in de school der helden, den monsters der maatschappij zou weten perk en palen te stellen; dat hij hun volgens de regels der krijgskunde en de voorzichtigheid behandeld (hebbende), zulks echter zoo ten aanzien van zijn mogelijk vermogen, als ten aanzien der onwaarde, met welke hij hen aanzag onnoodig was; want hij zijn leger, na van hen bezichtigd te zijn geweest, in het oneindige zoude kunnen doen veranderen van situatie, zoodanig dat geen spoor door hen te herinneren zoude zijn; en ten aanzien van hunne onwaarde, dat hij hunne deugden en bekwaamheden even luttel moest stellen, nadat zij zich van de onedelste middelen bediend hadden, om hunne oogmerken te bereiken. ‘Dit gezegd hebbende, zeide hij hun in substantie: Vertrek.’ Den 4en September werd aan Daendels en Dumonceau bekend gemaakt, dat de parlementairs naar hun leger waren teruggekeerd. Tijdens het verblijf van den directeur van Hooff in het leger deelde Brune hem mede, dat de betrekkelijk lange tijd, gedurende welken zij onder bewaking gebleven waren, bij hen de vrees had gewekt, dat zij zouden worden opgehangen. Zij zijn intusschen, zooals uit het bovenstaande blijkt, naar het Engelsche hoofdkwartier teruggekeerd, zonder de hun opgedragen zending te hebben volbracht. Hunne papieren hebben zij mede teruggenomen; vandaar dat wij totnogtoe niet met zekerheid weten, wat zij eigenlijk kwamen doen. | |
[pagina 140]
| |
Wanneer men zich evenwel het politieke doel voor oogen stelt, hetwelk aan de expeditie ten grondslag lagGa naar voetnoot1, dan is in verband met andere aanwijzingen met vrij groote zekerheid vast te stellen, welke hun opdracht was. De proclamatiën van Ralph Abercromby, van den stadhouder en van den erfprinsGa naar voetnoot2 wezen onomwonden het doel van de expeditie aan. De laatste was in grooten getale over het geheele land verspreid, aan tal van autoriteiten toegezonden of in handen gespeeld. Zelfs het U.B. had er eene ontvangen met begeleidend ongeteekend schrijven dd. 25 Augustus 1799, waarin de lastgeving, ‘om dezelve te brengen ter kennisse van Neerlands volk, binnen 24 uren na ontvangst; wordende de leden van het Bewind voor de nalatigheid van dien, persoonlijk op hunne hoofden verantwoordelijk gesteld.’ In die proclamatie kwam o.a. voor: ‘Wij gelasten verders alle de magten, autoriteiten, officianten, het tegenwoordig onwettig bestuur uitmakende, ieder in het bijzonder, op hunne verantwoordelijkheid te blijven voortvaren, tot zoolang het bestuur door de provisionele regering zal zijn aanvaard.’ De meest duidelijke aanwijzing geeft echter Lord Dunfermline in zijn ‘Lieutenant-General Sir Ralph Abercromby, 1793-1801’Ga naar voetnoot3: On the 7th of August, Lord Grenville wrote to Mr. DundasGa naar voetnoot4, suggesting that Sir Ralph should send an officer with a flag of truce, in the first instance to the Governor of the Brille, with a | |
[pagina 141]
| |
summons for the surrender of that place, but charged with a demand for a passport to the Hague, to carry there a proposal for the peaceful re-establishment of the ancient government; and the officer might be directed to declare in conversation to all whom he should see, that the French Directory had offered to sacrifice the Batavian Republic and to restore the Stadtholder, provided they would remain neuter’Ga naar voetnoot1. Naar de bedoeling van de Engelsche regeering, zooals die den 7en Augustus nog vaststond, zou de expeditie aanvankelijk gericht zijn tegen de eilanden in den mond van de Maas. Vandaar, dat hier gesproken wordt van het zenden van een parlementair naar den Briel. Toen evenwel Abercromby en Mitchell besloten hadden naar den Helder te stevenenGa naar voetnoot2 en daar de landing te bewerkstelligen, is de hierboven aangegeven handelwijze niettemin in uitvoering gebracht. Eerst is den Helder opgeëischt; daarna zijn aan Daendels paspoorten gevraagd, om naar den Haag te gaan. Er is niet eene reden om aan te nemen, dat de voorstellen, uit den Briel naar den Haag gebracht, anders moesten luiden, nu ze uit den Helder daarheen werden gezonden. De voorstelling in sommige geschriften, als zouden Abercromby de parlementairs hebben gezonden, en Brune ze zoolang hebben gehouden, beiden om tijd te winnen, moet hiermede vervallen. Aan Abercromby was de opdracht gegeven ze te zenden, en Brune moest ze zoolang houden tot hij antwoord had ontvangen van het Uitvoerend Bewind, welks besluit om de Engelsche officieren | |
[pagina 142]
| |
geen paspoorten te verleenen, eerst den 2den September genomen en den 3den ter kennis van den opperbevelhebber gekomen is.
Heeft deze eerste zending van den generaal Don niet veel belangrijks uitgewerkt, de tweede is des te merkwaardiger, zoowel in doel als in gevolgen. Dr. I. MendelsGa naar voetnoot1, die er totnogtoe door de raadpleging van het familie-archief Daendels het meest van wist, schrijft daaromtrent: ‘Ongeveer gelijktijdig met dezen aanval (6 October bij Castricum) meldde de Engelsche generaal-majoor Don zich bij de voorposten der divisie-DaendelsGa naar voetnoot2 als parlementair aan. Daendels zelf was afwezig, maar zoodra hij het bericht vernam, beval hij den parlementair als krijgsgevangene te behandelen. Tevens schreef hij aan Brune, dat hij elk bijzonder onderhoud met Don zou weigeren.... Toch kon hij - te meer daar Brune met zijn antwoord draalde - de verzoeking niet weerstaan, in gezelschap van verscheidene officieren Don te gaan spreken. Hij vernam toen, dat deze door den hertog van York was afgevaardigd, om met de Bataafsche regeering over den vrede te onderhandelen. Daendels verklaarde niet in nadere beschouwingen te willen treden omtrent de redenen van deze zending; maar als zijne meening gaf hij te kennen, dat ieder vredesvoorstel onaannemelijk en belachelijk zou zijn, zoolang het Engelsche-Russisch leger op het grondgebied der republiek stond. Den volgenden ochtend ver- | |
[pagina 143]
| |
zocht Don schriftelijk verlof, om naar het kamp van York terug te keeren. Dit werd hem door Daendels kortaf geweigerd.... Brune betuigde zijne instemming met de voorloopige maatregelen en gelastte, dat men Don onmiddellijk naar het hoofdkwartier moest overbrengen. Wat daar voorviel tusschen den opperbevelhebber en den parlementair is een geheim. Maar of wel in de eerste plaats de belangen der Bataafsche republiek besproken werden, mag met reden worden betwijfeld.’ Deze laatste onderstelling schijnt niet gegrond. Niet alleen schreef Brune aan den minister van oorlog Dubois- Crancé den 9den October over die zendingGa naar voetnoot1: Sa mission avait pour but de chercher à ébranler la fidélité des Bataves, ainsi que le prouvent l'instruction du Duc d'York et la proclamation du Prince d'Orange, saisies entre ses mains, et dont je vous transmettrai copie. Le général Daendels se refusât à tout entretien avec lui et pensant que ce général, venu en parlementaire au moment où les siens attaquaient, devait suivant les lois de la guerre être considéré comme prisonnier de guerre, il ne lui permit point de retourner à son camp. Il ne fit en cela que prévenir mes ordres. Hier matin le général Don a été amené à mon quartier-général à Beverwijk, où je lui ai vivement fait sentir combien était vil pour un militaire le métier dont il se chargeait. Je lui ai déclaré que d'après les pièces dont il était porteur, je ne devais voir en lui qu'un embaucheur et que j'étais bien décidé à le garder comme prisonnier de guerre. Je le tiens toujours en arrestation et jusqu'ici le duc d' York ne l'a pas encore réclamé. maar ook diens chef van den generalen staf Rostollant schrijft op denzelfden datum aan denzelfden ministerGa naar voetnoot2: Ce général Don était porteur d'une proclamation au gouvernement batave, portant qu'il fallait chasser les Français de la Batavie, et que les troupes de cette puissance devaient se réunir au prince d'Orange pour l'aider à les exterminer. La conduite de cet agent a été regardée par le général en chef comme un espionnage, et il a ordonné que le général-major Don et son suivant (iets vroeger noemt hij dezen onbekende: son intime) seraient gardés par six grenadiers et un officier, jusqu'à ce que le duc d'York les ait rappelés, ce qui ne sera pas effectué sans conditions avantageuses. | |
[pagina 144]
| |
Don is als krijgsgevangene opgezonden naar Rijssel en in Juni 1800 met de generaals Hermann en Mack uitgewisseld tegen de Fransche generaals Colly, Pérignon en Grouchy. Wat nu is Don komen doen? De oorsprong van zijne zending ligt in den Haag. In den beginne, toen de landing zou plaats hebben, had het U.B. zich, naar het uitwendige te oordeelen, krachtig getoond. Zelfs nadat de Engelschman voet aan wal had gezet, zijn het onbeperkt de beschikking geven over de militaire macht aan den Franschen opperbevelhebber, en de publicatie van het U.B. van 28 Augustus, behelzende het ‘Reglement wegens het beleid der justitie in zoodanige steden, plaatsen en districten, welke in staat van beleg zullen verklaard zijn’ als bewijzen aan te voeren, dat het der regeering ernst was, den tegenstand zoo krachtdadig mogelijk voort te zetten. Maar daar volgen de terugtrekkende bewegingen van Daendels en de overgave van de vloot; Brune gaat niet, zooals verlangd werd, tot den aanval over; versterkingen uit Frankrijk, ofschoon beloofd, ziet men niet aanrukken, en .... de geestkracht verflauwt en verandert in moedeloosheid. Mevrouw van Haersolte, de echtgenoote van een der directeuren, vertrekt met hare kinderen uit den Haag. De leden van het bewind brengen hunne eigendommen in veiligheid. Het was ook geen krachtig bewind. Delprat teekent de leden er van in zijn journalGa naar voetnoot1 met enkele grove trekken, die hier worden overgenomen: van Haersolte, homme honnête, à principes, mais faible et pusillanime; | |
[pagina 145]
| |
van Hooff, brave homme, mais tête exaltée, et qui n'avait des qualités de sa place qu'un patriotisme plus chaud que celui de ses collègues; Ermerins, bon jurisconsulte, bon travailleur, mais voilà tout; Hoeth, honnête homme, quoique affichant le deïsme, mais nul comme Directeur; Besier, le plus fin et le plus entendu de tous, mais manquant d'énergie. De secreete notulen van het U.B. van 8 September geven blijk van de stemming, waarin de heeren verkeerden. Op het geproponeerde ter vergadering en in aanmerking genomen zijnde, dat geene middelen onbeproefd behooren te worden gelaten, om het tooneel des oorlogs van den grond dezer republiek te verwijderen, en dezelve voor eene geheele destructie te bewaren - is besloten den burger Willem Queysen aan te schrijven en te committeeren, om zich onverwijld te begeven naar Berlijn, en zonder vooralsnog eenige diplomatieke qualiteit te deployeeren, aldaar bij den koning van Pruisen en deszelfs ministerie te bewerken, dat hetzelve hof zich de zaken dezer republiek met ernst moge aantrekken en deszelfs goede officie en intercessie bij de oorlogvoerende mogendheden aanwende, om dezelve neutraal te doen verklaren en daardoor voor destructie te behoeden, met aanbod van alle zoodane reciproque diensten als waartoe de Bataafsche republiek nu en in den tijd tot welzijn van 's konings staten en derzelver onderlinge commercie in staat mochte worden bevonden. Queysen meende, hoewel met groot leedwezen, voor de opdracht te mogen bedanken met het oog op de aanstaande bevalling zijner echtgenoote; en zoo werd bij secreet besluit van 14 September dezelfde taak aan den burger J.A. de Vos van Steenwijk opgedragen, die haar aanvaardde. Deze handeling was, als in de notulen van het U.B. opgenomen, eene officieele regeeringsdaad; doch van der Goes, de agent (minister) van buitenlandsche betrekkingen had, met medeweten van de meerderheid der leden van het U.B. (vermoedelijk allen behalve van Hooff), aan J.H. Mollerus, die tot de Oranjepartij be- | |
[pagina 146]
| |
hoorde, verzocht ‘langs zoodanige wegen, als hij daartoe meest dienstig zou oordeelen, te willen trachten te bevorderen, dat diegene, welke te dien einde (zie boven) naar Berlijn zoude gezonden worden, aldaar een favorabel gehoor mocht hebben, en dat voorts aan denzelven kennende worden voorgesteld al hetgeen men tot afdoening van dit werk geschikt en noodzakelijk zoude oordeelen, langs dien weg eene negotiatie konde worden geopend om op de best mogelijke en meest spoedige wijze de republiek te redden. Al verder in aanmerking vooral van den tijd, die er tot zoodanige negotiatie vereischt zou worden, meerder dan de tegenwoordige staat van zaken scheen toe te laten, verzocht men, dat men van deze zijde (d.i. van die van Mollerus) al mede wilde bevorderen, dat indien mogelijk met Engeland of wel met den commandeerenden generaal der gelande armee in onderhandeling getreden, en het voortzetten van verdere vijandelijkheden gestaakt konde worden; en dat vermits zij van hunne zijde uithoofde van de suprematie van Brune c.s. (welke Engelsche parlementairen hadden gerenvoyeerd)Ga naar voetnoot1 daartoe geen opening konden doen, verlangd wierd, dat men het daarheen wilde dirigeeren, dat van de Engelsche zijde eenig nader voorstel, al ware het in nog zoo generale termen, gedaan wierd, opdat langs dien weg eenige mogelijkheid tot onderhandelingen en tot stuiting van het vuur des oorlogs geboren wierd; terwijl men al het mogelijke zoude doen om te bezorgen dat de zending van zoodanig voorstel of parlementair niet wederom opgehouden, maar dadelijk ter kennis van het bewind gebracht wierd, en zelfs niet ongaarne zoude | |
[pagina 147]
| |
zien, dat die, indien het zijn konde, ook langs een anderen weg dan door de armee gezonden wierd.’ Mollerus, de oranjeman, nam de opdracht hem door den republikeinschen minister aangeboden aan, onder voorwaarde, dat hij daarover eerst den erfprins moest spreken; en van der Goes gaf hem te kennen, dat hij zelf moest weten, wat hij te doen had. Tengevolge van dien vertrok Mollerus naar Lingen, waar hij den 14den September aankwam. Aldaar vernemende dat de erfprins naar den Helder was vertrokken, besloot hij, met medeweten van den prins van Hessen-Darmstad (vóór 1795 luitenant-generaal in staatschen dienst), den oud-raadpensionaris van de Spiegel, Grovestins en Jacob Fagel, die in Lingen waren en door hem in het geheim genomen werden, dezen in het Engelsche hoofdkwartier te gaan opzoeken. Den 18den September bij den prins in Noord-Holland in mondeling gehoor toegelaten, verzocht deze hem over die opdracht eene memorie op te stellen, waaraan hij twee dagen later voldeedGa naar voetnoot1. Juist den dag te voren, den 19den September, had de slag bij Bergen plaats gehad, die, zooals bekend, voornamelijk door den onstuimigen, maar daardoor ook ongeregelden aanval der Russen ten nadeele van de Engelsch-Russische legermacht afliep. In een schrijven nu van den erfprins aan Jacob Fagel (te Lingen), dd. Maartensbrug 21 September, komt o.a. het navolgende voorGa naar voetnoot2: Au sujet des motifs qui ont déterminé Mr. Mollerus à venir ici je ne puis qu'exprimer mes regrets que semblable démarche n'a pas été faite plutôt. Attendant Mr. Grenville (Thomas, den broeder van den Engelschen minister, met wien de erfprins te Berlijn was geweest) | |
[pagina 148]
| |
tous les jours, j'ai remis à prendre ici parti par rapport aux démarches faites à Berlin, jusqu'à ce que je puis me concerter sur cette matière avec lui; mais j'ai en attendant donné ouverture de cette affaire au Duc d'York, lequel n'est pas dans le cas en ce moment d'envoyer un Emissaire à la Haye, mais qui eut envoyé hier une sommation au Gouvernement batave de se sommettre au cas que l'affaire eut terminé avant-hier au gré de nos désirs; mais ceci n'ayant pas eu lieu je ne sais pas encore si on se déterminera à faire maintenant une démarche, ou si on attendra une seconde affaire qui sera vraisemblablement un de ces jours. terwijl de prinses van Oranje uit Hamptoncourt den 13den October 1799 aan Hendrik Fagel te Londen schrijft: ‘Je suis bien curieuse quelle réponse fera le Directoire à la sommation que le Duc lui a envoyé par le Général Don et qui a été concerté avec mon fils, comme vous le verrez.’ De generaal Don is dus den 6den October de emissario geweest, die op verzoek, althans volgens het verlangen van het republikeinsche U.B. in den Haag de onderhandelingen ging openen tusschen dat bewind en den Engelschen opperbevelhebber; terwijl de erfprins door zijne hulp hier beide partijen ter wille was. De opeisching van den hertog van York aan het U.B. om het bestuur in andere handen over te geven, die door Don moest worden overgebracht, heeft den Haag niet bereikt. Zij is in het bezit gebleven van Brune, die het zelfs niet noodig heeft geoordeeld, er de Haagsche directeuren van te doen kennis nemen. Een afschrift er van zond hij aan den minister van oorlog te Parijs, en in de archieven van dit ministerie is dat stuk, als bijlage I hierbij gevoegd, bewaard gebleven. Bij de kennisneming daarvan zou men van oordeel kunnen zijn, dat de inhoud veel verder ging dan door van der Goes c.s. verlangd werd; doch bij het raadplegen van de memorie van Mollerus, die te lang is om hier in haar geheel over te nemen, leest men | |
[pagina 149]
| |
ook dat de republikeinsche partij ‘zeer wel scheen te penetreeren, wat het gevolg moest zijn, wanneer de Franschen of goedschiks of gedwongen het land verlieten; zoowel als dat zij niet veel uitzicht konden hebben op het maken van verdere bedingen, dan die van amnestie en securiteit voor personen en goederen, zooals die reeds bij de declaratiën van Engeland en van de heeren prinsen van Orange waren toegezegd; doch men scheen daardoor in het geheel niet wederhouden te worden, alleen te kennen gevende, dat men meende, dat het veel gemakkelijker zoude gaan en veel meer bijval in 't generaal zoude vinden, wanneer men hoop konde hebben, dat niet zoo zeer de oude constitutie precies zooals die geweest was, wederom zoude worden ingevoerd, maar de principes van eenheid der republiek en van eene behoorlijke representatie, met de uitvoerende macht in amplissima forma in het Huis van Oranje (onder welke benaming ook het zoude zijn), met één woord een soort van Engelsche constitutie tot grondslag konde gelegd worden.’ Als de Franschen maar weg zijn; als het land maar neutraal wordt verklaard - tot welken prijs ook! Ziedaar de grondtoon van het streven der meerderheid van het U.B. en verschillende zijner agenten. Maar Brune ging niet weg! Er schijnt omstreeks dienzelfden tijd ook bij hem eene poging te zijn aangewend, om hem over te halen, den tegenstand op te geven. In de secreete notulen van het U.B. van 11 September (d.i. den dag volgende op dien, waarop Brune's aanval op de Zijpe was afgeslagen) leest men: ‘Op het geproponeerde ter vergadering is besloten den agent van marine (Spoors) te qualificeeren, om zich zoo spoedig | |
[pagina 150]
| |
mogelijk te begeven naar het hoofdkwartier van den generaal Brune, en aldaar met denzelven over de defensie van de stad Amsterdam en verdere belangrijke plaatsen dezer republiek te water te confereeren en daarvan verslag te doen.’ Onder de gegeven omstandigheden eene zeer natuurlijke opdracht - zou men meenen. Doch zij schijnt verder gereikt te hebben. Althans Brune schrijft den 12den September aan DaendelsGa naar voetnoot1: Le ministre de la marine Spoors est venu me trouver ce matin dans une espèce d'incognito; il m'a insinué en balbutiant que peut-être il serait convenable de faire retraite et de transporter hors de la Haye le siége du gouvernement. J'ai répondu à ces indignes alarmes que nous ne voulions point faire retraite, et que dans le cas où nous y serions forcés, elle se ferait de manière à empêcher la conquête du pays et à y conserver quelque prépondérance militaire. Le ministre Spoors n'a pas repliqué; il m'a quitté sans entrer avec moi dans aucune explication positive sur l'objet de son voyage ni sur les intentions de ceux qui l'envoient. Quoiqu'il en soit mon cher général, s'ils veulent être forts et droits, nous les seconderons; s'ils veulent être pusillanimes, nous ne le serons pas; nous l'avons promis. Spoors zelf schrijft dien dag uit Alkmaar aan het U.B. o.a: ‘De generaal heeft mij voorts stelligerwijze verzekerd, dat hij het met de voorhanden zijnde macht en in de positie, die hij thans occupeert, nog wel een jaar zou kunnen uithouden, al waren de Engelschen ook 50000 man sterk, en dat hij hen door den zoogenaamden kleinen oorlog gestadig zoude bezig houden en verontrusten’. Dat een bewind, dat zoo handelde, geen steun was of kon zijn voor den Franschen opperbevelhebber, spreekt wel van zelf; maar Brune kende zijn Pappenheimers, Brune wist alles, en heeft dit het U.B. ook degelijk doen gevoelen. Zoodra hij begreep (of vernomen had), dat hij van het | |
[pagina 151]
| |
Bataafsche bewind niet dien steun zou erlangen, dien de opperbevelhebber van een te velde zijnd leger recht heeft te verwachten, trad hij geheel eigenmachtig op en handelde hij, alsof er geen Bataafsch bewind bestond. Reeds den 6den October schrijft de generaal van Boecop, chef van den staf van het Bataafsche leger, uit Beverwijk aan den agent van oorlog Pijman: Betreffende het bericht (over den slag van 2 October) zoude U zekerlijk van mijnentwege zijn toegekomen met diezelve spoed als plaats gehad heeft bij de actie van den 19den Sept. j.l.; maar zulks is mij verboden door den Generaal en chef aan wien, zoo hij zegt, alleen het geven van bericht toekomt..... en den 13den October schrijft de Fransche gezant in den Haag aan den minister van buitenlandsche zaken Reinhard te Parijs: Je ne vous parlerai point des événements de la Nord- Hollande, parce que depuis six jours je n'en ai reçu aucune nouvelle directe. Je sais seulement par les bruits publics que nous avons repris quelques positions en avant d'Alkmaar, que l'ennemi se retire et que suivant toutes les apparences il travaille à son rembarquement. J'en ai demandé des nouvelles au gouvernement batave qui n'est pas mieux instruit que moi, en sorte que nous attendons les papiers publics de Paris pour en apprendre davantage. Dat Brune op de hoogte was van de geheime onderhandelingen van het Bataafsche bewind met Pruisen en Engeland, mag uit het navolgende blijken. Het U.B. is eindelijk Brune's eigenmachtig optreden en minachtende bejegeningen moede. Den 15den October wordt het geheim besluit genomen, den agent van buitenlandsche betrekkingen (van der Goes) te gelasten, ‘om onverwijld den minister Schimmelpenninck te Parijs aan te schrijven om aan den minister van buitenlandsche zaken, en daar hij 't wijders van dienst zal oordeelen in eene mondelinge conversatie te kennen te geven: dat het | |
[pagina 152]
| |
gedrag van den generaal Brune in het mepriseeren van de ordres van het bewind, in het geven van arbitraire bevelen, in het veroorzaken van kunstige disorders in het stuk der vivres, en in het toelaten van seditieuse gesprekken in zijne armee en onder zijn oog eene duidelijke intentie heeft om het gouvernement verachtelijk te maken en te paralyseeren; dat .... enz .... dat echter bijkomende omstandigheden hooger bedoelingen doen vermoeden....’ Onder die bijkomende omstandigheden worden genoemd: ‘en de diverse uitstrooiselen, als had hij, generaal, stukken in handen, welke zouden bewijzen het verraad van sommige ministers van het bewind, en tevens het oogmerk van hetzelve om door bemiddeling van Pruisen met Engeland en het Huis van Oranje te componeeren.’ Nu, het U.B. wist zelf, wat daar van aan was, al durfde men in de ‘Promemorie voor den minister Schimmelpenninck omtrent de grieven van 't Bataafsch gouvernement tegen den generaal en chef Brune’ (behoorende bij bovenstaand besluit) doen neerschrijven: ‘De generaal ontvangt parlementairs, en hoezeer het bewind niet voornemens is en stellig gedeclareerd heeft in eenige onderhandelingen te treden (sic!), verwaardigt de generaal zich niet eens van derzelver komst of inhoud hunner depêches, die hem niet onbekend schijnen (hij kende ze maar al te goed!), te informeeren of de brieven, die aan 't bewind mochten zijn gericht, over te zenden.’ Den 18den October sloot Brune de bekende conventie, zonder er het Bataafsche bewind in te kennen. Don's zending kan daartoe hebben medegewerkt. Althans 2 Brumaire an 8 (23 October 1799) schrijft Brune aan het Directoire te Parijs, na de militaire beweegredenen te hebben aangegeven, die hem tot het sluiten dier con- | |
[pagina 153]
| |
ventie hebben geleidGa naar voetnoot1: ‘Telles sont les raisons qui, avec les dispositions particulières du gouvernement bataveGa naar voetnoot2 m'ont fait accéder à une négociation proposée par l'ennemi.’ Den 17den October had hij zich verwaardigd, aan het U.B. den stand der onderhandelingen met den hertog van York mede te deelen, met toezending van de over en weer gewisselde bescheiden. Bedroevend haast is de kennisneming van het antwoord op dat schrijven van het U.B., ‘staande de vergadering’ van den 18den October gearresteerd zonder resumtie, omdat daaruit zoo ten volle de vernederende toestand blijkt van dat bewind, hetwelk drie dagen te voren een aanklacht tegen den opperbevelhebber had ingediend bij zijn eigen regeeringGa naar voetnoot3. Voor den uitslag der zending van Mollerus zij verwezen naar hetgeen Prof. Vreede daarover mededeelde. Het komt mij voor, dat Kolonel de Bas abusievelijk Hendrik Mello (den zoon) die zending doet verrichten, maar dat het Johan Hendrik (de vader) is geweest. Van der Goes schrijft toch van hemGa naar voetnoot4: ‘De man, dien ik toen verkoos over deze zaak aan te spreken, was de Heer Mollerus, bij mij van der jeugd afaan bekend als eerlijk, verstandig en cordaat.’ Ook mag het betwijfeld worden, of zulk een hoogst moeilijke en delicate opdracht wel aan een 19jarig jongeling zal zijn toevertrouwd geworden. Maar over de zending van de Vos van Steenwijk - dit zij hier ten slotte nog vermeld - is Vreede onvolledig ingelicht geweest. | |
[pagina 154]
| |
Hij laat dien onderhandelaar aan Haugwitz eene nota indienenGa naar voetnoot1, waarvan wij verder niets vernemen, dan dat hij daarin niet slim handelde. DelpratGa naar voetnoot2 verhaalt er iets meer van. ‘Elles (les nouvelles) nous apprirent qu'il avait débuté par un pas de clerc, et contre les instructions présenté à Mr. de Haugwitz une note, et un projet de réunion ou de constitution (qui se trouveront dans le portefeuille de Mr. v.d. Goes) qui fut, contre la foi donnée par Haugwitz, envoyé par celui-ci en Angleterre au Prince d'Orange, et peut-être parvint à la connaissance des Français.’ De hoogleeraar heeft dat project van constitutie ook gevonden in de papieren van van der Goes, maar, vermoedelijk doordat het geen datum draagt, het abusievelijk doen afdrukken op bladz. 57 der bijlagen (tweede deel, eerste stuk), alsof het bij de zending van van Spaen behoorde. Datzelfde stuk vond ik in copie in de collectie van Hendrik Fagel (toen te Londen), die er eigenhandig in de marge bij had aangeteekend: ‘Papier remis au comte de Haugwitz à Berlin (au mois d'Octobre 1799) par le Sr. Vos de Steenwijk chargé d'une commission de la part de quelques membres du Gouvernement Batave’; doch met eene enkele beteekenisvolle aanvulling. In Vreede leest men t.a.p. regel 11 v.o.: ‘A la tête du Pouvoir Exécutif sera placé - sous un autre titre que celui de Stadhouder - soit celui de Président, ou tel autre quelconque dont on pourra convenir.’ Die zin is onvolledig; maar in de copie van Hendrik Fagel staat dan ook, in plaats van het eerste streepje: ‘Mr. le Prince Héréditaire | |
[pagina 155]
| |
d'Orange’. In dat stuk werd de stadhouder eenvoudig op zijde geschoven. Begrijpelijk wordt daardoor dat Willemijntje (te Hamptoncourt) den 21sten October 1799 aan Hendrik Fagel (te Londen) schrijftGa naar voetnoot1: ‘Ce qui me paraît certain, c'est que Mr. Mollerus (toen ook te Londen) ignorait les absurdes propositions que les bataves doivent avoir faites à la cour de Berlin et qu'il ne pouvait non plus s'attendre à quelque chose de pareil’. Wat Hendrik Fagel in copie had, was ook onder hare oogen geweest; en zij vond het natuurlijk absurd, dat haar gemaal (of zij zelve) van het staatstooneel zou verdwijnen. Aangezien hier slechts van copieën sprake is, zal tot bewijs van het bovengestelde nog uit eene andere bron worden geput. Den 18den October schrijft Jacob Fagel (te Lingen) aan J.C.E. van Lijnden (te Elten) o.a.Ga naar voetnoot2: Je puis vous dire de bonne part que Vos est parti de Berlin onverrichter zaaken. J'ai eu une lettre fort curieuse de GarlikeGa naar voetnoot3 il y a quelques jours à son sujet dans laquelle il entre dans des détails fort intéressants sur l'objet de cette mission et sur les communications que le comte Haugwitz lui en a faites. Il s'agissait d'un projet de constitution pour la République. Haugwitz n'en est point entré en discussion, et s'est rabattu sur la nécessité de tout communiquer en Angleterre et de n'agir que de concert avec Sa Majesté Britannique sur tout ce qui concerne les intérêts de notre patrie. - Gardez ceci je vous prie pour vous, et n'en faites usage vis-à-vis de personne; j'ai mes bonnes raisons pour cela; mais si vous êtes curieux de voir la lettre, je vous l'enverrai par une occasion sûre. Van Lijnden wil dien brief wel eens inzien en ontvangt den 31sten October 's middags te 5 uren een schrijven van Jacob Fagel, waarin o.a.: ‘Voici la copie de | |
[pagina 156]
| |
la lettre de Garlike que vous voudrez bien garder pour vous et pour Yvoy et me le renvoyer quand vous l'avez lu.’ Den brief van Garlike vindt men hierachter in bijlage III. Naar ik meen is verder bewijs overbodig.
G.J.W. Koolemans Beijnen. | |
[pagina 157]
| |
Bijlagen.I.Les victoires remportées par l'armée anglo-russe sous mes ordres, et les pertes essuyées par l'armée hollandaise, tant dans les différentes actions que par le grand nombre de militaires qui sont passés sous les drapeaux de S.A.S. le prince d'Orange, ainsi que la manière dont la flotte a passé sous ses ordres, sont des preuves suffisantes de l'inutilité de la résistance aux forces que S.M. britannique a jugé convenable d'envoyer dans ces provinces de concert avec son haut allié l'Empereur de toutes les Russies, et lesquelles seront encore renforcées considérablement. La résistance aux troupes sous mes ordres entraîne des maux sur ce pays inséparables du théâtre de la guerre, et un gouvernement se rend responsable d'y exposer les habitans quand également elle est superflue; ceci est en particulier le cas des gouvernants actuels du pays vis-à-vis de l'armée que j'ai l'honneur de commander, Sa Majesté britannique ayant résolu de l'y envoyer uniquement pour délivrer son ancien ami et allié du joug sous lequel il gémit en ce moment et rendre aux habitans les mêmes avantages dont ils ont joui précédemment, en rétablissant une forme légitime de gouvernement, ainsi que les charges éminentes de Stathouder, gouverneur, capitaine et amiral général héréditaire des provinces unies dans la personne de S. altesse sérénissime le prince d'Orange et de Nassau. En invitant le gouvernement actuel, ainsi que les habitans de ne point s'opposer aux vues salutaires de Sa Majesté britannique, mais au contraire de coöpérer à atteindre ce but désirable, les habitans de ces Provinces reçurent l'assurance que dans ce cas là un chacun pourrait jouir de la protection des lois tant pour sa personne que pour ses biens, sans que ses sentimens ou actions précédentes soient un motif pour rechercher sa conduite. Cette assurance s'étendant également à ceux qui ont été employés dans le gouvernement, dans la supposition néanmoins qu'ils n'auront pas commis dans l'administration qui leur a été confiée des fautes repréhensibles et punissables sous tout gouvernement, auquel cas ils seront jugés par un juge légitime et impartial. Son Altesse sérénissime le prince d'Orange et son fils, le prince héréditaire muni de ses Pleins-pouvoirs, ont annoncé les mêmes sentimens dans les publications qui ont été émanées à cette fin et ils y ont dé- | |
[pagina 158]
| |
claré vouloir mettre tout en oeuvre pour rétablir l'harmonie et la concorde dans ces provinces. Le désir qui anime Sa Majesté britannique, que les maux de la guerre qui menacent la République des Provinces Unies, et dont une partie en a déjà ressenti les malheureux effets, puissent en être éloignés, m'engage à demander cathégoriquement aux gouverneurs actuels de cet Etat, s'ils sont inclinés à ne plus faire opposer de résistance aux troupes sous mes ordres, mais à coöpérer au contraire à rendre à ce pays sa liberté et son indépendance précédentes et à cet effet de remettre le gouvernement et l'administration de ces provinces à ceux qui en seront chargés provisoirement, en conséquence de la proclamation cijointe de S.A.S. le prince héréditaire d'Orange, afin de pouvoir ensuite établir le gouvernement d'une manière stable et propre à assurer le bonheur et la prospérité de la nation. Il dépend donc encore en ce moment des Régens actuels du pays de faire cesser les maux de la guerre, et de délivrer leur patrie des malheurs, qu'une occupation à main armée ne peut manquer d'entraîner après elle, tandis qu'une conduite opposée, et la continuité d'ordres de résister aux efforts de l'armée sous mes ordres, les rendra responsables vis-à-vis de la nation, qui désire presqu'unanimement un changement d'ordre de choses et de secouer le joug sous lequel elle gémit. Je dois déclarer en même tems qu'une opposition ultérieure aux vues salutaires de Sa Majesté britannique m'obligerait, quoique à regret, à ne plus accorder aux Régens actuels et aux habitans de ces provinces l'effet des intentions favorables de Sa Majesté à leur égard, qu'ils peuvent encore s'assurer actuellement. Signé: Frédérick duc d'York, commandant en chef l'armée combinée anglaise et russe. Fait au quartier général à Alkmaar le 5 octobre 1799. Adressé au Directoire batave à La Haye. Certifié conforme. Signé: Vern, secrétaire du général en chef. | |
II.18 Octobre 1799. Au Citoyen Brune, Général en Chef de l'armée Batave et Française. La. Ka. Liberté. Egalité. Citoyen Général. Votre lettre du 25 vendémiaire (17 Octobre) avec les pièces y jointes nous est parvenue cette nuit et c'est avec une satisfaction bien vive que nous y avons trouvé en plus grand détail la nouvelle que le citoyen ministre Desforgues nous avait communiqué de votre part au sujet des offres de capitulation faites par Mr. le duc d'York. | |
[pagina 159]
| |
Les victoires remportées par l'armée sous vos ordres et les suites de vos dispositions ont donc tellement resserré le superbe Anglais qu'il se voit forcé à s'humilier pour demander une sûre retraite. Cet événement important nous remplit de joie et nous approuvons hautement la manière dont vous avez agi à cet égard et les réponses que vous avez fait parvenir au duc. Nous y retrouvons avec plaisir les soins et sollicitudes d'un général expérimenté et loyal, qui préfère le bien-être et la conservation d'un état, qui lui a confié ses armes, à sa gloire et juge, comme de raison, plus convenable de faciliter à l'ennemi une retraite que d'exposer sans nécessité la vie et le bien-être de tant d'individus au sort incertain d'une bataille qui ne pourrait être remportée qu'au prix de flots de sang des braves républicains que vous commandez et qui certainement méritent plus de considération que les esclaves que vous combattez. Nous vous recommandons de penser à l'élargissement du citoyen Gerlsma et des autres Bataves qui ont été pris avec lui. Le service que par là vous rendrez à la République Batave et à la cause commune de la liberté sera plus grand en proportion des stipulations qu'on pourra obtenir et toujours en nous débarrassant des Anglo-Russes vous aurez bien mérité de la patrie. | |
III.Berlin, 7 October. (Copie van de hand van J.C.E. van Lijnden).
Mr. Vos van Steenwijck is gone from Berlin. He came here from the Minister for foreign affairs of the Hague with a project for a new constitution for your country and with a memorial in support of that project. According to this plan the Directory was to name six persons in Holland and the Prussian interest (?) six more also in Holland and the twelve were to frame in 3 months a schema of Government to be then proposed in the primary assemblies of Batavia and be accepted by them. This government to consist of an assembly for making laws, a second assembly for confirming these laws and thirdly an executive body with the Heriditary Prince of Orange at its HeadGa naar voetnoot1. The title of Stadholder was to be abolished; the title of President or some new title to be given to the Prince in imitation of the President of the United States of America; the Prince to name to all Places except those immediately dependent on the legislative Body, and to command and to appoint the officers of the army and navy. The Prince Stadholder to retire to Germany but to be restored to his Propertys. The | |
[pagina 160]
| |
nobles to be restored to their property. The dignity of the Heriditary Prince is deferred to his heirs male. Count Haugwitz communicated to me these papers for the consideration of the Court of Londen. He told me Mr. Vos had been informed, wathever he had to say would be sent to London; that he could speak as an individual only, and that the King of Prussia did not intend to acknowledge the Batavian Republic. I was anxious to learn, what was the real value given here to these papers and in what view they were communicated, but the only answer I could obtain was that Prussia wished above all things to learn the sentiments of England. I told Ct. Haugwitz that England and Russia were at this moment in full contact with France on the very uniting of the Republic; that they were forcing not a new but the old order of things and the most consistent with the first feelings and with the strongest propensities of the Republic, that they were not disposed to suspend those efforts to give themselves to the discord of Primary assemblies, and that the very arrival of Mr. de Vos at Berlin, whatever was his motive, was an appeal from the country witch dictated to the Allies the continuation of their present vigorous measures their the matter restsGa naar voetnoot1. Mr. Vos is gone back and I do not believe Ct. Haugwitz aimed at more than at shewing the King of Prussia's confidence in the English and in confirming his connections with the English Government in every matter relative to the retablishment of Holland. Meanwhile the French answer is arrived, and Prussia is told, that France cannot withdraw her troops from Holland at the moment of being attacked and that as to the Prussian Provinces, if events should shew that France cannot defend them, France will concert with Prussia the means of securing them against the enemy. I had sent a person to Brunswic this morning about before I heard of General Stamfords departure, but it was in time to recall him. |
|