Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1900
(1900)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Mededeeling behoorende bij het verslag van de commissie voor geschied- en oudheidkunde.De invloed van de Oranje-partij in Gelderland op het voornemen tot de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland in 1799.In de beide laatste jaargangen der Handelingen en mededeelingen onzer Maatschappij is door mij uit tot dien tijd toe onbekende archiefstukken nagegaan, welke bedoelingen Engeland koesterde bij het werkdadig optreden op het vasteland gedurende den tweeden coalitie-oorlog. Daarbij kwam van zelf het aandeel aan het licht van ieder der in dien tijd op politiek en militair gebied gezaghebbende personen aan het tot stand komen der maritieme expeditie, tegen ons land gericht. Met voordacht worden hier de woorden: ‘der gezaghebbende personen’ gebezigd. In den regel toch van hen alleen getuigen de officieele bescheiden. Is het voornemen tot eene belangrijke handeling op internationaal gebied - welke ook - eenmaal opgevat, dan zijn het de vorsten, de ministers, de gezanten, de hooge militaire bevelhebbers, die handelen in schrift, in woord en in daad. De geschiedenis stelt hen verantwoordelijk voor hetgeen geschied is. | |
[pagina 163]
| |
Maar wat is er al voorafgegaan, alvorens zoo'n voornemen tot uitvoering komt? Hoevelen hebben mede een stoot daartoe gegeven? Hoe is de gedachte aan dat voornemen ontstaan? Wie heeft die het eerst geuit? In vele gevallen zal het den geschiedvorscher niet gelukken op al die vragen het antwoord te vinden. En hoewel het zoover mogelijk doordringen in de kennis der gebeurtenissen zeer zeker voor het juist begrip daarvan hoogst gewenscht is, kan niet worden beweerd dat die kennis daarvoor bepaald noodzakelijk, onontbeerlijk moet worden genoemd. Als de hoofdlijnen der geschiedenis met de bedoeling, waarom die getrokken zijn, in het licht kunnen worden gesteld, en het mogelijk is, den draad te vatten, die ze verbindt, dan mag de beoefenaar dier wetenschap tevreden zijn. Toch loont het de moeite van den onderzoeker om verder te gaan, wanneer de gelegenheid zich daartoe voordoet; en dit is vooral het geval, waar het onderzoek leidt tot de kennismaking met personen, die, met geestdrift voor eene zaak bezield, haar geheel tot de hunne maken, al hunne kracht inspannen om haar te doen gelukken, de hinderpalen weten uit den weg te ruimen, en recht op het doel afgaande, zoo noodig zelfs voor die zaak hun leven wagen. Als voorbeeld ter navolging mag, ja moet de geschiedenis, waar het kan, de handelingen van zulke personen vermelden. Bij mijn onderzoek naar papieren, betrekking hebbende op den veldtocht van 1799 in Noord-Holland, viel mij het voorrecht tebeurt, te mogen kennismaken met het familie-archief van W.A. Graaf van Lijnden, lid van Gedeputeerde Staten van Zeeland, te Middelburg, die mij met hoogst dankbaar genoten vertrouwen tijdelijk de beschikking gaf over de correspondentie van zijn | |
[pagina 164]
| |
grootvader, Jan, Carel, Elias Baron van Lijnden (1770-1825), in leven lid van de ridderschap van Nijmegen, ambtsjonker van de Neder-Betuwe, kamerheer van den erfprins van Oranje, hofmaarschalk van Prins Willem V, kamerheer des konings i.b.d., gouverneur van Gelderland (1814-1825) en staatsraad i.b.d. Die correspondentie, bestaande uit 1236 brieven en minuten van brieven, geschreven voornamelijk in het tijdvak van 1799-1802 door Willem V, diens gemalin, den erfprins, de erfprinses, den hertog van Brunswijk, den prins van Hessen Darmstadt en verschillende hoofden der Oranje-partij, leerde mij o.a. den invloed kennen, welke genoemde partij in Gelderland, en niet het minst van Lijnden zelf heeft uitgeoefend op het voornemen tot de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland, en het is mij hoogst aangenaam daarover, in aansluiting aan het vroeger behandelde, een en ander te kunnen mededeelen. In herinnering zij hier gebracht, dat het aanvankelijk in het late najaar van 1798 Engeland's en Rusland's voornemen was, Pruisen over te halen het systema van onzijdigheid, hetwelk het sinds den vrede van Bazel in 1795 bleef handhaven, vaarwel te zeggen, zich bij de coalitie aan te sluiten en dan met behulp van 45000 Russen een inval van de landzijde te doen in de Bataafsche Republiek, deze zoodoende van Franschen invloed te bevrijden, en er het huis van Oranje in zijne vroegere waardigheden te herstellen. Toen dit niet mocht gelukken, werd den 22sten Juni 1799 een nieuw verdrag tusschen Engeland en Rusland gesloten, met het doel om door eene gecombineerde, maritieme expeditie te verkrijgen, wat Pruisen niet gezind was te doen. Den 3den Mei 1799 werd door Engeland het eerste voorstel daartoe aan Rusland gedaan. | |
[pagina 165]
| |
De Oranje-partij had na het vertrek van Prins Willem V uit de Republiek der Vereenigde Provinciën, ja zelfs na de ontbinding van het zgn. rassemblement, de hoop niet opgegeven, in die republiek den ouden toestand van zaken hersteld te zien. Onmachtig om dat uit zichzelve tot stand te brengen, verwachtte een deel er van, evenals de stadhouder en diens gemalin, voornamelijk hulp van Engeland, terwijl een ander deel, waarvan men aanvankelijk den erfprins als het hoofd kon beschouwen, zijne verwachtingen voornamelijk op Pruisen gevestigd had. De steeds wassende Fransche invloed, de financieele druk op de Bataafsche bevolking gelegd, het verminderen der welvaart en de daardoor meer en meer aangroeiende ontevredenheid bleven de hoop der Oranje-partij levendig houden. In het geheim werden plannen gesmeed, afspraken gemaakt, onderhandelingen gevoerd met den stadhouder of diens gemalin, met den erfprins, met den hertog van Brunswijk, ja zelfs met de ministers en staatsdienaren van George III of Frederik Wilhelm III. In het najaar van 1798 besloot de Oranje-partij in Gelderland tot het doen van een beslissenden stap. Zij zou een vertegenwoordiger zenden naar het Pruisische hof, om eenigszins officieel den koning en de ministers te herinneren aan de acte van guarantie en hunne hulp tot herstel van het stadhouderlijk huis in te roepen. Professor Tollius, de voormalige leermeester van den erfprins, schrijft den 25sten November van dat jaar uit Brunswijk aan den vrijheer van Heeckeren van Suideras: De Hertoch was van begrip (onder ons) dat er incognito iemand wegens het gouvernement, dat herstelling zoekt, behoorde daar te zijn, | |
[pagina 166]
| |
die berichten en inzichten uit het land ontfangen, in stilten aan de ministers mededeelen, en aanhoudend de belangen van onze Republiek, door de belangen van Pruijssen zelf aandringen konde. Bij dien brief had Tollius op een afzonderlijk stuk papier, vermoedelijk als punten voor de opdracht, nog aangeteekend: De qualificatie kan niet dan generael wezen, om de belangen der geinteresseerden aan te bevelen en voor te staan. Op het effect van voorige goedwilligheid en beloften aan te dringen. - Opening van den stand te geven, waardoor het vervullen dier beloften zoude begunstigd worden. Inzigten te peilen, verslagen te hooren. Van alles bericht te doen, enz. enz. enz. Ingevolge Tollius' wensch werd Carel van Lijnden tot de zending uitverkoren, en vertrok hij in het begin van 1799 met de navolgende opdracht: De ondergeteekende daartoe zoveel tijds omstandigheden toelaten door de leden der Hooge Regering der vereenigde Nederlanden gemagtigt en geauthorizeerd, volmagt en authorizeere bij deezen den Hoog Wel Geb. Heer J.C.E. Baron van Lijnden omme zo voor zig zelf als in naam der Leeden hier boven gemeld wegens de tegenswoordige omstandigheden van tijden en doorgaande moeijelijkheid om zich buyten 's lands te begeven hunne belangens, waar en zoo het behoort waar te neemen | |
[pagina 167]
| |
en ten ernstigsten aan te dringen verzoekende, dat men bovengemelden Heer J.C.E. Baron van Lijnden, als zoodanig erkenne, zijne voorstellen en verzoeken als die van de ondergetekende aanneeme zijnde de Ondergetekende gereed en bereid om zodanige nadere en breedere volmagt te doen toekomen als nodig zal geoordeelt worden en omstandigheden zullen toelaten. Suideras onderteekent hier, als gemachtigd door de Hooge Regeering der Vereenigde Nederlanden. Zooals hieronder blijken zal, waren noch de stadhouder, noch diens gemalin rechtstreeks met den voorgenomen stap bekend. Wie was dan die Hooge Regeering? De Algemeene Staten van vóór 1795 konden als handelend lichaam niet meer optreden. De heeren, die tot dien stap overgingen, noemden eenvoudig zichzelven de Hooge Regeering. Wie vooraf geraadpleegd waren, of hunne stem er toe gegeven hadden, is mij niet gebleken. Alleen blijkt uit de papieren, dat den 9den Juni 1799 door van Lijnden een zakelijk rapport over zijne zending is uitgebracht, ten huize van den secretaris Koch te Sevenaar aan de heeren Brantsen (raadsheer), van Heeckeren van Enghuijzen en Spaen van Voorstonden, ‘met verzoek van communicatie aan de overige leden’. Zoo trekt van Lijnden, voorzien van zijn volmacht, in de eerste helft van Jannari 1799 op reis. Uit Brunswijk schrijft hij den 14den Januari aan den stadhouder: U.D.H. zal reeds geinformeerd zijn van mijne waarschijnlijke overkomst en van de aanzoeken, die daartoe gemoveert hebben. Reeds uit Holland zoude ik U.D.H. hierover geschreven hebben, zijne intentiën verzocht hebben te weten, voor ik mij daartoe preteerde, was het niet dat tijd verloren dikwerf veel verloren was, en ik bij geene mogelijkheid in deze omstandigheden spoedig genoeg antwoord konde bekomen. | |
[pagina 168]
| |
Zucht om mijn vaderland van dienst te kunnen zijn, was de eenige reden, die mij kon doen besluiten om eene zoo delicate commissie, die mij ingeval omstandigheden tegenloopen voor altijd de terugkomst in mijn vaderland mij kan beletten, op mij te nemen. Voor mijn vertrek hebbe ik de navolgende heeren gesproken.Ga naar voetnoot1; meerder dorst ik niet in 't geheim te doen deelen. Alle waren van begrip dat ik met reden konde en moest aandringen op de acte van garantie en van alle démarches U.D.H. kennis geven en naar deszelfs intenties vernemen..... en op denzelfden datum aan de prinses: ..... Quand il s'agissait du salut de ma patrie, j'ai accepté cette mission délicate et dangereuse: insister sur la garantie de Sa Majesté Prussienne, la réclamer avec force en est le point principal .... Je suis jeuneGa naar voetnoot2, j'ai peu d'expérience encore, mais je n'ai consulté que mon zèle. Je suis trop attaché aux intérêts de mon pays et à ceux de l'illustre maison d'Orange et de Nassau, qui sont les mêmes, pour avoir pu me soustraire à cette invitation. J'ose donc me flatter que Votre Altesse Royale approuvera mes démarches..... Vermoedelijk den 21sten Januari te Berlijn aangekomen, werd van Lijnden den 24sten aan den koning voorgesteld, en begon hij al dadelijk connectiën aan te knoopen, om tot zijn doel te geraken. In de eerste plaats trachtte hij toegang te verkrijgen tot 's konings voornaamsten minister, Graaf Haugwitz. Te vergeefs! De minister, in moeilijke omstandigheden verkeerende, omdat hij wèl, doch de koning (die meer naar zijne omgeving luisterde) niet met het systema van neutraliteit wilde breken, ontweek hem stelselmatig op de bijeenkomsten, waar zij elkander konden ontmoeten; en als hij hem op aanvrage audiëntie niet kon weigeren, had hij op het aangegeven uur altijd toevallig verhindering. Spoedig inziende, dat hij op die wijze niet verder kwam, en vast voornemens, de aangenomen opdracht zoo goed mogelijk te vervullen, stelde van Lijnden een nota op, waarin hij den ongelukkigen toestand van de Bataafsche | |
[pagina 169]
| |
republiek schetste, de verwachtingen van de Oranjepartij uiteenzette, om te eindigen met het verzoek aan den minister om 's konings medewerking te vragen tot het herstel van den vorigen staatkundigen toestand in zijn vaderland. Die nota, den 8sten Februari met begeleidenden brief aan Haugwitz ingediend, bleef eenvoudig onbeantwoord. Eerst den 8sten April gelukte het hem tot een conferentie met den minister te worden toegelaten; maar - zooals hij toen ook niet meer anders verwachtte - zonder eenig succes. De minister, die wél gezind was met Frankrijk te breken, kon niet ronduit mededeelen, dat de koning dit niet wilde; en zoo bepaalden zich de antwoorden op de gedane vragen tot betuigingen van belangstelling in de zaak, uitingen van medegevoel en het in uitzicht stellen van betere verwachtingen bij veranderden loop der gebeurtenissen. De gezant van de Geldersche Oranje-partij was niet de man om stil te zitten, om den loop der gebeurtenissen af te wachten. Veeleer wilde hij dien beheerschen. Nu hij eenmaal met zoo'n zending vereerd was, zou hij, gesteund door zijne vurige vaderlandsliefde en gehechtheid aan het huis van Oranje, toonen wat hij kon. Ging het niet langs den eenen, dan langs den anderen weg! Maar gered moest het land worden; en hij zou er toe medewerken! Hij was al op de gebeurtenissen vooruitgeloopen. Reeds den 28sten Februari, toen men noch te Londen, noch te St. Petersburg aan iets anders dacht, dan om den koning van Pruisen over te halen, zich bij de coalitie aan te sluiten, en volgens het traité des subsides van 29 December 1798 voor Engelsch geld de 45000 Russen in ontvangst te nemen, om daarmede de Fran- | |
[pagina 170]
| |
schen uit de Bataafsche republiek te verdrijven, schrijft van Lijnden aan de prinses te Hamptoncourt: J'ai eu ce soir la première occasion de voir Mr. GrenvilleGa naar voetnoot1; aprèsdemain je me rendrai chez lui; puisse-t-il vaincre tous les obstacles qui paraissent se multiplier ici au moment qu'on les croiait levés. S'il ne réussit point et que la Prusse reste inactif je me flatte que d'autres cours voudront peut-être nous aider plus efficacement que par des simples voeux. L'empereur de Russie conjoinctement avec l'Angleterre ne pourrait-il pas rétablir notre indépendance?Ga naar voetnoot2. Si l'Europe sera sauvée c'est de ces Puisssances seules que j'attends son salut. Car je ne saurais le cacher à V.A.R. que j'attends rien d'ici. En nu dat denkbeeld zich eens bij hem heeft opgedrongen, vat het allengs dieper wortel en zal hij trachten het tot verwezenlijking te brengen. 1 Maart aan Brantsen. | |
[pagina 171]
| |
dezelve alle hare krachten wil en zal inspannen om ons te helpen en daartoe alle mogelijke middelen zal in het werk stellen; hij raadde ons toch ook vooral aan, alle beweging zooveel doenlijk tegen te gaan, zoolang dezelve niet gesouteneerd wordt .... Het inliggende verzoeke niet als in persoon aan GeijtenburgGa naar voetnoot1 te communiceeren en hetzelve zeer geheim te houden. | |
[pagina 172]
| |
vements intérieurs, pourvu qu'on ne tarde pas longtemps, aideront efficacement toute tentative quelconque faite pour la délivrance du pays de la tyrannie française. Dienzelfden 16den Maart wordt op eenigszins dringende wijze aan den stadhouder geschreven: De situatie van ons vaderland is en blijft allerellendigst en deszelfs toestand schijnt hoe langer hoe desperater te worden. De eischen der Franschen worden hoe langer hoe dringender en loopen op niets minder dan op den geheelen ondergang der ingezetenen uit. Dit weet ik, dat in een brief door een lid der Wetgevende Vergadering zelven geschreven is. Dit moet ons aanzetten om alle onze pogingen te verdubbelen, ten einde, is het mogelijk, ons vaderland voor deszelfs geheelen ondergang te bewaren. Mogten daartoe ook de pogingen van Uwe D.H. strekken; als Hoofd der Republiek kunnen en mogen wij zulks van hem verwachten. Indien Pruisen, blind voor het gevaar, dat ook hem dreigt, bij vervolg neutraal blijft, is er dan geen middel om door de andere mogendheden iets uit te voeren? Zoude Engeland b.v. zich niet meester van Walcheren kunnen maken en Rusland een corps troepen in Groningen doen landen? Zulks gevoegd bij de bewegingen, die alsdan zeer zeker zouden plaatsgrijpen, zoude genoegzaam zijn, om ons land van de tijrannij der Franschen te verlossen. Dit plan zal mogelijk in het eerste opslag niet mogelijk en vol zwarigheden schijnen; doch indien onze voorvaderen alleen aan de zwarigheden gedacht hadden, waren zij nimmer onder het aanvoeren en beleid Uwer D. Hs. voorvaderen Willem I en Jan van Nassau van het juk van Spanje bevrijd geworden. Veel aanmoediging ontving de voortvarende strijder van die zijde niet. In een schrijven van de prinses van 29 Maart, waarin eerst wat over de moeielijkheden gesproken wordt, die van Lijnden te Berlijn in zijne zending ondervonden had, volgt als terugslag op de mededeeling van het voorstel, zonder dit evenwel zelf te noemen: ..... et je ne désespère pas de voir tôt ou tard renaître un concours de circonstances d'où puisse résulter la délivrance de la république du | |
[pagina 173]
| |
joug de ses oppresseurs. Il serait sans doute à souhaiter que l'on en puisse hâter l'époque pour le bien du pays et de ceux qui souffrent par le régime actuel, mais nous ne pouvons que tacher de tirer parti des circonstances que nous ne pouvons faire naître, et souvent par trop de précipitation on recule au lieu d'avancer la besogne. Voilà du moins ce que mon peu d'expérience du monde m'a quelquefois appris en d'autres occasions. Die woorden zullen in hunne uitwerking niet veel verschild hebben van het toedienen van eene koude douche. Van den stadhouder komt evenmin veel opwekking. In een brief van 2 April begint deze met van Lijnden's ijver, om zijn vaderland van dienst te zijn, te prijzen en gaat dan voort: U.H. Wel Geb. kan zich verzekerd houden, dat mijn ijver, om mijn vaderland van dienst te zijn, niet verflauwd is, en dat zoo de gelegenheden daar zijn om hetzelve en deszelfs goede Ingezetenen van nut te zijn, ik niet wil nalaten om alles te doen, wat in mijn vermogen is, om haar verlossing te doen plaats hebben; daarvan kan U.H. Wel Geb. verzekeren diegenen met wiens voorkennisse U.H. Wel Geb. de reis naar Berlijn aangenomen heeft. Meer kan ik U.H. Wel Geb. niet schrijven. Alleen kan niets gedaan worden, en zonder buitenlandsche hulp zoude het te vergeefs zijn ietwes te ondernemen, om van het juk waaronder de goede ingezetenen zuchten, verlost te worden. U.H. Wel Geb. zoude diegenen, welke dit ondernemen zouden, aan gevaren zonder eenig nut blootstellen. Dus moet ik afraden alle insurrectiën binnenslands, die alleen van nut konden zijn zoo men van buiten geholpen wierd zooals in 1787. Ondertusschen zie ik met genoegen de verknochtheid aan de wettige constitutie van diegenen, met wie U.H. Wel Geb. gesproken heeft en houde mij verzekerd, dat zij daarvan blijken zullen geven wanneer de tijd geboren zal zijn, waarin zij zulks met vrucht zullen kunnen doen. Voor het overige blijve met achting enz. Geen woord over datgene, wat van Lijnden's geheele denken vervulde. Hij had in dien tijd weer verschillende brieven aan Brantsen en Voorstonden geschreven met allerlei vragen over onderwerpen, die op de in zijn brein ontworpen expeditie betrekking hadden, en in het geheim moesten worden onderzocht. Hoedanig zijn de kusten van Friesland langs de Zuiderzee? hoedanig de staat van defensie van Coevorden? welke zijn op de | |
[pagina 174]
| |
kust van Groningen de beste punten om te landen? tot hoe nabij zouden linieschepen of transportschepen kunnen naderen om de landing te dekken? hoeveel troepen zijn er thans in Groningen en Friesland, hoe zijn er de inwoners generaal gedisponeerd, speciaal ook de inwoners en municipalen te Coevorden? enz. enz. Meenden de stadhouder en de prinses op van Lijnden's voorstel niet te moeten ingaan, Thomas Grenville te Berlijn had er wel naar geluisterd. Den 12den Maart schrijft hij, niet als gezant aan den minister, maar ‘private’ aan ‘Mij dearest Brother’: ‘I am occupied in pursuing with General Stamfort a project proposing to Petersburg the immediate march of a large Russian force towards Germany: It may in its march decide the doubtfull conduct of Berlin; and it may encourage the Elector of Saxony who is well disposed to exertion. May not this be well assisted by a naval enterprise at the same time from the Baltic, to carry troops from Russia and Denmark to Holland? - but time presses and we should be acting’. Dit is de eerste maal dat Grenville over zulk eene maritieme expeditie aan zijn broeder, den minister, schrijft. Die brief komt den 21sten Maart in Londen en den 27sten zendt de laatste als antwoord terug: ‘After the most deliberate considerations His Majesty servants are of opinion that the circumstances of disadvantage under which Austria has recommenced the war would make it too hazardous an enterprise to pursue as had been in contemplation the attack on the maritime provinces of Holland bij a Russian force landed on their coasts and acting without the support of Prussia’. Zooals wij weten is de Engelsche regeering een groote maand later - den 3den Mei - op die meening terugge- | |
[pagina 175]
| |
komen, en werd toen aan Rusland het voorstel gedaan, dat de naaste aanleiding was tot de landing in Noord-Holland in Augustus. Het bovenstaande is door mij bijeengebracht, om te doen uitkomen, dat het denkbeeld van de expeditie, zooals die ten slotte heeft plaats gehad, vermoedelijk, ja hoogst waarschijnlijk het eerst bij van Lijnden is opgekomen. Thomas Grenville's eerste schrijven daarover naar Londen is gedateerd 12 Maart. Van Lijnden schrijft den 16den Maart aan de prinses, dat hij 's Woensdags (d.i. 13 Maart) naar Grenville is gegaan en toen ernstig over dat plan gesproken heeft. Uitgemaakt zou de onderstelling zijn, indien die samenspreking Dinsdag den 12den Maart had plaats gehad, en de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat het noemen van dien dag eene vergissing is geweest. Maar al heeft Grenville juist den dag te voren over de maritieme expeditie aan zijn broeder geschreven, dan blijkt uit de medegedeelde brieven, dat het plan reeds door van Lijnden is aangeroerd in zijn schrijven aan de prinses van 28 Februari en aan Brantsen van 1 en 8 Maart, en dat in zijn brief aan laatstgenoemde van 9 Maart de woorden voorkomen: ‘Dit is dan ook de reden geweest, dat ik bij Grenville gegaan ben en met hem over andere middelen gesproken’. Stellig is de broeder van den Engelschen minister niet naar Berlijn gezonden, om dat plan te bespreken. Dit blijkt voldoende uit zijn opdracht en ten overvloede uit de afwijzing van zijn voorstel door de Engelsche regeering nog op den 27sten Maart. In elk geval toonen de medegedeelde bescheiden aan, dat de voortvarende Geldersche edelman tot de verwezenlijking van het plan veel heeft bijgedragen.
G.J.W. Koolemans Beijnen. |
|