Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1899
(1899)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Nieuwe gegevens betreffende de bedoelingen van Engeland bij het werkdadig optreden op het vasteland gedurende den tweeden coalitie-oorlog.Verleden jaar is door mij medegedeeld, tot welke gevolgtrekking de studie van grootendeels onuitgegeven bescheiden mij had gebracht met betrekking tot de vraag: met welke bedoelingen de Engelsche Regeering in 1799 een Engelsch leger in vereeniging met Russische strijdkrachten, op onze Noord-Hollandsche kust deed landen. Die gevolgtrekking was, dat het haar in hoofdzaak te doen is geweest, om hier te lande den ouden toestand van zaken te herstellen, zelfs met uitbreiding van de macht en het gezag van het huis van Oranje, en dat daarbij niet als hoofdzaak gold, zooals tot dusverre meestal werd aangenomen, het in bezit nemen van de Bataafsche vloot. In den loop van dit jaar mocht ik uit de Engelsche archieven nieuwe stukken ontvangen, die mij, wat de hoofdzaak betreft, in die opvatting gesterkt hebben; mij nieuw licht brachten over de benoeming van den hertog van York tot opperbevelhebber, terwijl aanvankelijk was bepaald, dat de generaal Abercrombie de Engelsche troepen zou aanvoeren; en mij tevens het juiste verband leerden kennen tusschen de onderhandelingen te Berlijn | |
[pagina 65]
| |
en het uitzeilen van het eerste gedeelte van de landingstroepen uit Engeland. Op dit laatste punt moet ik wijziging brengen in de verleden jaar daaromtrent uitgesproken meening. Laat mij vooraf in herinnering brengen, dat den 29sten December 1798 bij het zoogenaamde Traité des subsides voor Engelsch geld de beschikking was verkregen over 45.000 man Russische troepen; en dat Engeland, hetwelk op dat tijdstip geene troepen voor eene expeditie op het vasteland kon afzonderen, hoopte dat Pruisen tot de coalitie zou toetreden en met behulp van die 45.000 Russen de bevrijding zou willen bewerken van de Bataafsche republiek uit den toestand van afhankelijkheid, waarin deze ten opzichte van de Fransche republiek verkeerde. Van den aanvang van 1799 af was de Russische gezant te Berlijn Panin daartoe werkzaam, om te trachten den koning van Pruisen Frederik Wilhelm III over te halen zijn systhema van neutraliteit te laten varen en zich bij de tot de tweede coalitie verbonden mogendheden aan te sluiten. Half Februari was met hetzelfde doel uit Engeland Thomas Grenville, broeder van den Engelschen staatssecretaris voor de buitenlandsche betrekkingen, te Berlijn aangekomen en sinds dien tijd gaf de weifelende houding van den Pruisischen koning eenige malen aanleiding tot de meening, dat het doel der onderhandelingen zou worden bereikt; terwijl men dan eenige dagen later weder moest ervaren, dat het pleit toch niet gewonnen was. Zoo gaan, terwijl in Italië en Zwitserland de vijandelijkheden reeds in Maart waren begonnen, in het noorden de vier eerste maanden voorbij in vergeefsche pogingen van Panin en Thomas Grenville om Pruisen te winnen. Paul I, wien het in den volsten zin des woords ernst was, om de naar zijn inzicht verderfelijke begrippen der | |
[pagina 66]
| |
Fransche republikeinen met alle kracht tegen te gaan, deed, toen de medewerking van Pruisen niet spoedig genoeg te verkrijgen bleek, de aan Engeland beloofde 45.000 man evenwel oprukken, nu met bestemming naar Zwitserland en Italië. Maar ook Pitt en Grenville bleven het groote doel voor oogen houden, hetwelk tegelijkertijd de speciaal Britsche belangen zou dienen. De correspondentie tusschen de gebroeders Grenville van Berlijn naar Londen vice-versa, en die van Londen met den Britschen gezant in Petersburg Sir Whitworth, die ik nagenoeg geheel heb kunnen volgen, getuigt daarvan ten duidelijkste. Het plan van Engeland om van Rusland te vragen, wat Pruisen niet genegen scheen te willen doen, is in het begin van Mei tot rijpheid gekomen. Hoogstwaarschijnlijk heeft eene memorie van den erfprins van Oranje daartoe den doorslag gegeven; eene memorieGa naar voetnoot1, die den 24sten April uit Berlijn door Thomas Grenville afgezonden, den 1sten Mei te Londen was ontvangen. Althans twee dagen later, den 3den Mei, gaat van uit Londen een depêche uit naar Whitworth, waarin hem wordt opgedragen den Russischen keizer over te halen ‘to transport a body of Russian troops by sea in sufficient numbers to act with effect for the delivrance of Holland.’ Dienzelfden datum schrijft de minister Grenville aan zijn broer te Berlijn o.a.: ‘Whatever may be the success of the Austrian arms in Swisserland or Italy the delivrance of Europe must be incomplete, and the peculiar interest of this country be very inadequately provided for, while Holland and the Low Countries (d.i. België) remain under the dominion of France.’ De erfprins van Oranje (later Koning Willem I) was sinds eenige jaren te Berlijn. De in de Republiek der | |
[pagina 67]
| |
Vereenigde Provinciën in de laatste jaren vóór 1795 gevolgde staatkunde - die hij voornamelijk aan zijn vader, den stadhouder Willem V weet - om zich steeds nauwer bij Engeland aan te sluiten, had zijne goedkeuring niet kunnen wegdragen. De Republiek was naar zijne meening door die staatkunde verlaagd tot eene Engelsche provincie. Toen hem dan ook in 1796 door zijn schoonvader Frederik Wilhelm II voor zich en de zijnen de Pruisische gastvrijheid was aangeboden, had hij het ouderlijk gezin te Hamptoncourt verlaten, en zich met zijne gemalin te Berlijn gevestigd, in de meening dat van de hulp van Pruisen het meeste heil was te verwachten. Langzamerhand hadden zich zijne inzichten dienaangaande gewijzigd; en na een reis naar Engeland in het laatst van 1798, waar hij zich met zijn vader verzoend en van dezen volmacht tot handelen in diens naam verkregen had, had Thomas Grenville hem meer en meer weten te overtuigen, dat aansluiting bij Engeland hem beter te stade zou komen. Zoo had hij dezen in April 1799 bovengenoemde memorie ter hand gesteld, waarin de toestand van de Republiek werd voorgesteld op eene wijze, die zou kunnen doen verwachten, dat vreemde hulp slechts den stoot behoefde te geven tot het afschudden van het Fransche juk, ja dat de bewoners zelven zonder zulke hulp geneigd waren, zich van dat juk te ontslaan, en dat het oogenblik daartoe gekomen was. Die memorie - als boven gezegd den 1sten Mei ter kennis gekomen van Lord Grenville te Londen - kan zeker veel hebben bijgedragen tot het besluit der Engelsche Regeering om, nu Pruisen niet te winnen scheen voor de taak, om de Republiek der Vereenigde Nederlanden aan Franschen invloed te onttrekken, die taak aan Rusland over te dragen. Nadat aan Whitworth eenmaal de opdracht was verstrekt, | |
[pagina 68]
| |
dit nieuwe plan van Engeland bij Paul I te bepleiten, volgen natuurlijk daarna wenken, nadere aanwijzingen, uiteenzetting van militaire plannen, mededeelingen aan Keizer Paul te doen, enz. enz.; en het is uit de correspondentie gemakkelijk aan te toonen, dat de inhoud der brieven, dienaangaande aan Whitworth gericht, steeds verband houdt met, of een gevolg is van den stand der onderhandelingen te Berlijn. Een paar voorbeelden. Den 28sten April schrijft Thomas Grenville te Berlijn aan zijn broer te Londen, dat hij eene samenspreking had gehouden met den Pruisischen minister Haugwitz, waarbij deze hem had medegedeeld, persoonlijk ten volle overtuigd te zijn van de noodzakelijkheid der bevrijding van de Vereenigde Provinciën, en dat het oogenblik, waarop dit met vrucht zou kunnen worden beproefd, hem toescheen juist nu gekomen te zijn. Indien Engeland geld wilde geven voor het te velde brengen van 60.000 man, zou de overeenkomst daaromtrent in het midden van Mei geteekend kunnen worden, en de Pruisische koning dan verbonden zijn, om tegen half Juli de operatiën te beginnen. Die depêche komt den 6den Mei te Londen aan. Den volgenden dag - dat is dus 4 dagen nadat het nieuwe voorstel naar Petersburg verzonden was - gaat terstond van Londen weder een schrijven uit aan Whitworth te Petersburg, waarin wordt medegedeeld dat er kans is op de medewerking van 60.000 Pruisen tegen half Juli, en dat met het oog daarop 20.000 Russen voldoende zullen zijn voor de overzeesche expeditie ter bevrijding van Holland. Den 13den Mei meldt Thomas Grenville uit Berlijn, dat Haugwitz niet geslaagd is in zijne pogingen, om den koning te overtuigen. Dat bericht komt den 22sten Mei te Londen. Den 23sten Mei wordt Whitworth daarmede in kennis gesteld, waarbij hem werd opgedragen nu weer | |
[pagina 69]
| |
40 of 45.000 Russen te vragen voor de expeditie tegen Holland, en zich verder in zijne onderhandelingen niet meer te laten leiden door welken ommekeer ook in de gevoelens van het Berlijnsche hof. Mocht Pruisen nog tot het zenden van 60.000 man besluiten, dan zouden die 40 à 45.000 Russen toch ook wel gebezigd kunnen worden en de overwinning te zekerder maken. Te Londen blijft men echter - en dit is ook zeer natuurlijk - zijn gedragslijn steeds richten naar de meerdere of mindere waarschijnlijkheid op Pruisen's medewerking; doch langzamerhand ziet men daar tevens een nieuwen factor in rekening brengen; namelijk de meerdere of mindere waarschijnlijkheid van medewerking van eene Engelsche strijdmacht zelve. In het naschrift heb ik verleden jaar er op gewezen, dat in het eerste voorstel aan Paul I alleen sprake was van eene Russische strijdmacht, die de bevrijding van Holland zou op zich nemen. In den tweeden brief dienaangaande aan Whitworth geschreven (den 7den Mei) wordt reeds een plan medegedeeld, opgemaakt door den kapitein ter zee Popham, volgens hetwelk de Russen door de Wadden de Zuiderzee moeten binnenkomen en te Muiden landen, terwijl terzelfder tijd ‘from this country’ (d.i. van uit Engeland) eene diversie zal gericht worden tegen Zeeland; en in de plannen, die genoemde kapitein - naar Petersburg gezonden om voorlichting en hulp te bieden met betrekking tot het maritieme gedeelte der expeditie - aan Paul I voorlegde, komen ook al dadelijk Engelsche troepen voor, die met de Russen zouden samenwerken. Trouwens Paul had die medewerking terstond als voorwaarde gesteld voor het verleenen van zijne hulp. Die voorwaarde is stellig voor de Britsche regeering niet bezwarend geweest. Reeds den 21sten Mei had Thomas | |
[pagina 70]
| |
Grenville uit Berlijn de waarschuwing doen hooren, die den 2den Juni te Londen kwam. ‘Altho' there may be no actual ground of jealousy for us in seing a large Russian army in Holland, yet common prudence would seem to suggest many motives for not putting that country more than is necessary into the hands of any foreign power.’ Die waarschuwing schijnt ter harte genomen te zijn; want 8 dagen daarna, den 10den Juni, wordt in het Lagerhuis de wet ingediend, om 20.000 man van de Militia in het staande leger te doen overgaan. Toen dus den 21sten of 22sten Juni te Londen het eerste bericht van Whitworth inkwam (afgezonden 3 Juni), dat de Russische keizer een geopend oor had geschonken aan het nieuwe voorstel, waren er reeds maatregelen getroffen, om Engeland niet alleen bloot toeschouwer van de bezetting van Holland te doen zijn. In een depêche van den 2den Juli van lord Grenville aan Whitworth lezen we dan ook reeds: ‘Daar het waarschijnlijk is, dat de Britsche divisie geruimen tijd zal gereed zijn, vóórdat de Russen op de Hollandsche kust kunnen aankomen, zal het van de omstandigheden en van den toestand van de Vereenigde Provinciën op dat oogenblik afhangen of die twee troepenafdeelingen niet reeds met de voorgenomen operatiën een aanvang zullen maken, daarbij de 2de Russische divisie als een reservekorps doende volgen.’ Hier wordt reeds het denkbeeld, om zoo spoedig mogelijk op te treden, op den voorgrond gesteld, en niet onwaarschijnlijk is dit weder een terugslag op een depêche 2 dagen te voren (den 30sten Juni) van Thomas Grenville uit Berlijn ontvangen (afgezonden den 19den Juni), waarin deze mededeeling doet van de beraadslagingen van Graaf Haugwitz met den Pruisischen koning te Minden. Uit het door Haugwitz aan het Pruisische ministerie daarover gezonden bericht, kon - zoo | |
[pagina 71]
| |
schreef Grenville - bij een eersten indruk opgemaakt worden, dat Pruisen met de Verbonden Mogendheden zou willen samenwerken; doch een vijandelijk optreden werd daarin weer zoo zeer op den achtergrond gedrongen door de neiging tot onderhandelen, dat de voorslag alle sporen droeg van weifeling en onbeslistheid. Den 12den Juli worden de aanwijzingen uit Londen naar Petersburg al duidelijker. Tien duizend man Britsche troepen - zoo meldde Lord Grenville aan Whitworth - zijn nu vereenigd en gereed ‘to proceed on the expedition whenever it is judged most convenient.’ Het voornemen om desnoods alleen op te treden, stond dus toen vast. Nog duidelijker, maar toch zeer voorzichtig, ten einde Keizer Paul niet te ontstemmen, wordt dit uitgedrukt in de depêche, 3 dagen later (den 15den Juli) door Grenville aan Whitworth verzonden. Daarin wordt het in Engeland vastgestelde operatieplan medegedeeld: ‘Zijne Majesteit (d.i. George III) stelt, daar het goede jaargetijde reeds zoover gevorderd is, voor, de strijdkrachten te concentreeren en voor het tegenwoordige af te zien van den aanval op Walcheren (ook omdat Zeeland te ver afgelegen is van den zetel van het Hollandsch bewind). Zijne Majesteit twijfelt er niet aan of hij zal in staat zijn voor deze expeditie 20 à 25.000 man infanterie en ten minste 6000 man cavalerie te kunnen leveren. Het bezit van de eilanden in den mond van de Maas wordt geacht de meeste voordeelen te zullen aanbrengen. So great is the Kings confidence in the aid and cooperation of His Ally, that it is His intention to proceed without delay to execute that part of it which depends on His forces, which in this confidence He thus volontarily exposes to the difficulties and dangers of the first attack. A force of 10.000 British Infantry is now newly col- | |
[pagina 72]
| |
lected and will be ready to sail as soon after the 1st of August as wind and other circumstances shall allow. ‘De Britsche divisie zal naar Goeree en Voorne overgebracht worden, en trachten bezit te nemen van Brielle en Hellevoetsluis. De 1ste Russische divisie zal vermoedelijk 20 of 25 Augustus op de reede van Yarmouth aankomen. Daar het te hopen is, dat Hellevoetsluis op dat oogenblik door de 1ste Britsche divisie genomen is, kunnen de Russische troepen zonder oponthoud of moeite worden ontscheept, terwijl aan de ontscheping bij Ameland of Delfzijl de last zou verbonden zijn, om kleinere vaartuigen te verzamelen, ten einde de troepen van de transportschepen naar de kust over te brengen. Het zal echter geraden zijn, om zoo spoedig mogelijk na den eersten aanval ongeveer 3000 man af te zenden om bezit te nemen van Ameland, als eene diversie en om onze vrienden in Groningen, Friesland en Overijsel van wapenen, ammunitie en officieren te voorzien. Het tijdstip voor den aanval op Ameland hangt gedeeltelijk van den loop der operatiën in Holland af, maar het meest waarschijnlijk is, dat die zal geschieden tusschen den 20sten of 25sten Augustus en den 25sten September, den vermoedelijken tijd van aankomst van de 1ste en 2de Russische divisiën. Aan het hoofdleger, dat langs de Waal zal vooruitrukken, zullen kanonneerbooten en andere gewapende schepen worden toegevoegd, terwijl maatregelen zullen worden genomen om de opstandelingen in de Nederlanden (dat is in België) van wapenen en geld te voorzien. Met dit plan zullen de Verbondenen in staat zijn vóór den winter het wettig bewind in de Hollandsche provinciën te herstellen en zelfs zonder de medewerking van Pruisen de behaalde voordeelen tot Vlaanderen en de Fransche grens voort te zetten. | |
[pagina 73]
| |
Whitworth moet zijn uiterste best doen, om eventueele bezwaren van den keizer tegen dit plan uit den weg te ruimen; indien hem dit niet mocht gelukken, dan mag hij er in toestemmen, dat de 2de Russische divisie en de Zweedsche troepen (op wier medewerking men toen nog rekende) in Groningen zouden ontschepen.’ Ziedaar het geheele operatieplan, den 15den Juli van Engelsche zijde uiteengezet. Voor het onderwerp, dat hier bijzonder wordt nagegaan, vestig ik nog even de aandacht op de woorden: ‘A force of 10.000 British Infantry will be ready to sail as soon after the 1st of August as wind and other circumstances shall allow.’ Welke die other circumstances, die het uitzeilen moeten veroorloven, zijn, wordt in het midden gelaten. Men rekent den 1sten Augustus gereed te zijn, en zoo spoedig mogelijk daarna uit te zeilen. Den 27sten Juli schrijft lord Grenville nog aan zijn broer: ‘De eerste week in Augustus is nog altijd vastgesteld voor het uitzeilen van de expeditie.’ Den 31sten Juli echter komt het voorloopig berichtGa naar voetnoot1 uit Berlijn (afgezonden 22 Juli), dat Graaf Haugwitz aan Thomas Grenville de beslissing van den Pruisischen koning had medegedeeld, om met de Franschen te onderhandelen, in plaats van zich met de wapenen aan de zijde van den Engelschen koning te scharen. De Britsche gezant te Berlijn sluit zijn schrijven met de volgende woorden: ‘Ik veronderstel dat nog een andere sterke grond voor die gedragslijn moet gezocht worden in de verwachting van de Pruisen, dat zij in staat zullen zijn Holland eerder te bezetten langs vredelievenden weg (to preoccupy Holland peaceably), en dat zij zoodoende in één slag zich zullen vrijwaren zoo- | |
[pagina 74]
| |
wel voor de ergernis, waarmede zij de Verbonden Mogendheden zich zouden zien meester maken van de Vereenigde Provinciën, als voor de vrees, die zij gevoelen voor het vijandelijk optreden tegen Frankrijk. Ik vertrouw echter, dat Zijne Majesteit met krachtige en werkdadige middelen de bevrijding van Holland door de wapenen zal hebben verzekerd, terwijl Pruisen zich nog met vernederende onderhandelingen te Parijs onledig houdt. En ik twijfel er niet aan of Zijner Majesteits ministers zullen in de weerzinwekkende zwakheid van het Pruisische Kabinet nieuwen grond vinden om met verdubbelden ijver de wijze, eervolle en waardige gedragslijn te volgen, die zooveel zal toebrengen tot Engelands ware glorie, en tot de toekomstige rust in Europa’. Die woorden hebben den doorslag gegeven. Den volgenden dag wordt Whitworth aangeschreven, bij Keizer Paul aan te dringen om nog 10.000 Russen meer beschikbaar te stellen. Twee dagen daarna, den 3den Augustus, ontvangt Abercromby, die de eerste Engelsche divisie zou aanvoeren, zijne instructie. Het schijnt, dat men nog gewacht heeft op nadere mededeelingen uit Berlijn. Althans eerst den 6den wordt door lord Grenville een antwoord aan zijn broeder gezonden, waarin o.a. de woorden voorkomen: ‘Every degree of exertion has, in consequence of your dispatchGa naar voetnoot1, been used to anticipate the execution of the Prussian plan of negociation’. En hiermede is het verband tusschen de onderhandelingen te Berlijn en het uitzeilen van de Engelsche vloot, naar ik meen, bewezen - al is dit verband ook anders dan ik dit verleden jaar met de mij toen ten dienste staande bescheiden voorstelde. Dat de vloot door verschillende omstandigheden eerst den 13den Augustus uitzeilde, doet hier niets ter zake. | |
[pagina 75]
| |
Ten slotte nog een enkel woord over het opdragen van het opperbevel over de vereenigde Engelsch-Russische legermacht aan den hertog van York. Toen men in Engeland het besluit had genomen, om, als de Russen in Groningen zouden landen, door Engelsche troepen eene diversie te doen uitvoeren tegen Walcheren, was Abercromby aangewezen als bevelhebber over die troepen. In de depêches, die van Engeland uitgingen tijdens Whitworth te Petersburg over het nieuwe voorstel onderhandelde, wordt dan ook niet gesproken van een opperbevelhebber over de vereenigde krijgsmacht; evenmin komt daaromtrent iets voor in het verdrag, hetwelk den 22sten Juni te Petersburg werd geteekend. Toch had Whitworth moeten toegeven, dat daarin werd opgenomen, dat 13.000 of minstens 8000 man Engelsche troepen gezamenlijk met de Russische zouden optreden. In het begeleidend schrijven, waarmede hij den 23sten Juni het geteekende verdrag naar Engeland overzond, komt echter voor: ‘Bij het verdrag is aangenomen, dat de oudste generaal als opperbevelhebber zal optreden. Het was de wensch van Zijne Keizerlijke Majesteit, dat geen ouder officier boven Generaal Herman zoude worden gesteld tenzij een prins van den bloede. Ik maak hiervan melding in de meening, dat misschien Zijne Koninklijke Hoogheid de hertog van York zou genegen zijn, om door zijne tegenwoordigheid tot den goeden uitslag van de expeditie bij te dragen. Daar hieromtrent evenwel geene vaste bepaling is opgenomen, blijft het geheel aan Zijne Majesteit overgelaten, te handelen zooals hij zal noodig oordeelen, en het commando op te dragen aan wien hij wil’. Toen dat bericht in Engeland aankwam, was de Engelsche regeering reeds tot geheel andere inzichten gekomen betreffende de deelneming van Engelsche troepen | |
[pagina 76]
| |
aan de expeditie dan aanvankelijk, den 3den Mei, bij het doen van haar voorstel de bedoeling was geweest. De Militia-bill had gunstig gewerkt; nog steeds kwamen vele militiamen zich voor het staande leger aanmelden. Engeland behoefde de bevrijding van Holland niet meer aan Rusland over te laten; het had nu zelf een legermacht van eenige beteekenis. Als antwoord op bovenstaande mededeeling schreef lord Grenville dan ook den 15den Juli aan Whitworth: ‘Luitenant-Generaal Abercromby is als bevelhebber aangewezen van de expeditie tegen de Hollandsche eilanden, en het is te hopen, dat geen ouder officier door den keizer zal bestemd worden tot aanvoerder van de 1ste Russische divisie. Wanneer men eenigszins in het vijandelijk land is doorgedrongen en de strijdkrachten voldoende sterkte zullen hebben, zal het geheele vereenigde leger worden gesteld onder het opperbevel van Z.K.H. Veldmaarschalk, den hertog van York. Het is niet te verwachten, dat tegen die regeling eenig bezwaar zal rijzen, wanneer in aanmerking genomen wordt, dat de Britsche troepen sterker in aantal zullen zijn dan van eene der andere natiën (hier wordt ook nog op de Zweden gerekend), en dat in werkelijkheid de geheele te bezigen macht in betaling zal zijn bij Zijne Majesteit.’ Den 3den Augustus meldde Whitworth uit Petersburg terug: ‘Er is hier niet het minste bezwaar tegen de benoeming van den hertog van York tot commandant ook over het Russische leger.... Hetzelfde geldt met betrekking tot den commandeerenden officier van de 1ste Russische divisie, die als zijnde Generaal-Majoor natuurlijk onder het commando zal staan van Sir Ralph Abercromby.’
G.J.W. Koolemans Beijnen. | |
[pagina 77]
| |
Bijlage.Les brillants succès de S.A.R. l'Archiduc Charles remplissent de joie et d'espérance les coeurs de tous ceux, qui sont portés pour la bonne cause et qui ont un intérêt au triomphe de celle-ci. Il est même un devoir de tacher d'en profiter autant que possible pour opérer la délivrance de toutes les contrées, qui se trouvent sous le joug de la liberté française. Les efforts, que les Français sont obligés de faire pour s'opposer aux armées victorieuses de l'Empereur d'Allemagne, joints à ceux, qu'exigeront d'eux l'arrivée de troupes, telles que celles de l'Empereur de Russie sous les ordres d'un Suworow, ne permettront pas au Directoire de porter ses vues sur d'autres contrées que la Suisse et l'Italie, où il lui faudra rassembler toutes ses forces, pour prévenir qu'il ne paye cher une négligence à cet égard, la conquête de la Suisse fournissant surtout aux armées Impériales les moyens d'inquiéter une frontière dénuée de tout moyen de défence. Il ne parait même pas doutable, que dans le cas, où l'inconstance de la Fortune favorisa un moment les Armées Republicaines, le Directoire n'oserait cependant jamais s'affaiblir de ces cotés-là; Et les moyens des Armées réunies Autrichiennes et Russes sont au reste si considérables, que leurs illustres chefs sauront enchaîner la victoire et la rendre tout de bon infidèle au Directoire Régicide. Ces considérations préalables ne laissent en particulier non plus aucun doute sur la facilité avec laquelle on pourrait exécuter tout projet tendant à la délivrance de la Hollande, où il serait suffisant qu'une armée se montrât aux frontières pour que sur le champ une révolution s'opère dans l'intérieur; pouvant admettre en prin- | |
[pagina 78]
| |
cipe, que ce pays se trouve denué de Troupes Françaises qui pourraient en entreprendre la défense, et que l'Armée Batave ainsi que les différents partis dans la République désirent un autre ordre de choses, en en exceptant quelque peu d'individus, qui profitent des calamités publiques pour avancer leurs affaires particulières. La détermination du Roi de Prusse de prendre une part active à la guerre, ou bien toute autre armée qui se porterait sur la frontière de la Hollande, en opérerait la délivrance, et il ne serait pas nécessaire même de s'occuper de l'idée d'un projet de contre-révolution, celle-ci ne pouvant manquer d'arriver par son propre poids du moment que les bien-intentionnés se verraient soutenus par des Armées. Mais il parait que la Prusse veut rester encore spectatrice de la lutte existante entre les Rois et les Régicides, et il est possible pour ne pas dire probable, que de sitôt on ne pourrait se trouver à même de porter d'autres armées quelconques vers la Hollande. En attendant il se perd un tems précieux; les Insurgés Belges sont laissés sans secours; quoiqu'ils se soutiennent encore ils ne peuvent prendre une véritable consistance: les Hollandais sont tellement las et degoutés du Régime actuel qu'il est à prévoir et même à craindre que la patience leur manquant ils ne finissent par des insurrections sans concert et sans plan général, dont les suites pourraient être très fâcheuses à ceux, que leur zèle emporterait, sans avoir de véritables avantages pour le bien-être du pays en général et de la cause commune. Toutes ces raisons semblent être autant de motifs à organiser un Plan général de contre-révolution, lequel aurait pour but de faciliter aux troupes étrangères les moyens d'occuper le Pays, ou si celles-ci tardaient à venir, ou bien que d'autres considérations empêchassent | |
[pagina 79]
| |
de disposer de forces pour cet objet, en ce cas de secouer le joug actuel par ses propres moyens et d'établir en tout cas un concert avec les Insurgés Belges afin de se soutenir réciproquement. Il peut au premier coup d'oeil paraître impossible d'opérer une contre-révolution dans la République sans invasion de troupes étrangères; mais l'on croit ne pas trop avancer en affirmant, que les relations existantes avec l'ancien parti Stadhoudérien, et celles qu'on a formées avec plusieurs personnes du Gouvernement et de l'armée Bataves, mettent à même de pouvoir opérer efficacement en Hollande: Il ne s'agirait d'ailleurs que de changer uniquement l'ordre établi et d'ouvrir les portes, afin d'admettre ensuite des troupes étrangères, qui pourraient co-opérer à soutenir l'ouvrage une fois commencé; ne pouvant y avoir de doute que la Révolution opérée la Prusse ne fasse marcher immédiatement pour empêcher que les Français ne renversent l'ouvrage fait, et supposé même que cette Puissance ne voulût pas encore se décider il serait possible de s'assurer de 25 à 30/m. hommes de troupes Hanovriennes et Hessoises qui pussent se glisser tout de suite dans la Hollande. Pour opérer une contre-révolution dans la République tout dépend du secret, de la célérité et de la latitude des moyens à employer; il est impossible d'entrer ici dans tous les détails sur la manière d'agir pour parvenir à ce but, mais si le projet en lui-même est admis et que les fonds nécessaires pour travailler soyent accordés par l'Angleterre, l'on se charge de trouver et d'employer les personnes propres à donner la consistance nécessaire au projet, qui aurait pour but 1o. De s'assurer de quelques personnes munies actuellement d'autorité et de crédit, afin de faire la Révolution | |
[pagina 80]
| |
à la Haye et d'expédier de là des ordres partout pour faire changer le présent établissement des affaires. 2o. De préparer la Révolution à Amsterdam afin que ces deux mouvemens se fassent spontanément et dans le même tems où les Provinces de Frise et de Groningue se déclareraient, desquelles on peut disposer, ainsi que de celles d'Overijssel et de Gueldre, où il est facile d'organiser la Révolution. Par des mouvemens aussi grands il y aurait en même tems par toute la République une levée de bouclier générale et l'on aurait soin, d'avoir dans les villes importantes des personnes de confiance pour y prendre le commandement des troupes, et de s'assurer que la flotte se déclare contre le Gouvernement actuel. Trois mille hommes de Troupes Anglaises que l'on pourrait sur le champ faire débarquer à Scheveningen, seraient d'une utilité majeure pour la réussite de ce projet. Comme mesure préalable on pourrait considérer d'abord le rassemblement des officiers à la demie-paye Anglaise ou du moins un ordre sous l'un ou l'autre pretexte de se tenir à portée afin d'en pouvoir faire usage sur le champ, ainsi que de s'assurer de l'opinion particulière du Roi de Prusse sur semblable projet et d'avoir une promesse de secours ou du moins son assentissement sur l'entreprise, ce qui parait ne pas souffrir de difficultés. | |
Notices concernant l'exécution du Plan général pour la délivrance de la Hollande.1o. Les Provinces de Frise et de Groningue sont déjà organisées, et d'après des assurances positives il suffira d'en donner le signal, et la Révolution s'y opérera. 2o. En Overijssel il est facile de se procurer des intel- | |
[pagina 81]
| |
ligences: il n'y a point de Français. Les soldats Bataves, aussi les officiers en partie sont bons. Les autorités constituées y désirent même le changement. 3o. Une proclamation aux habitans et une amnestie devraient être données avec des exceptions nécessaires. 4o. Ainsi qu'une assurance de laisser la subsistance à ceux des officiers Bataves, qui se déclareraient en faveur de la Révolution. 5o. La Gueldre est dans le même cas que l'Overijssel. Il faudra avoir dans ces deux Provinces des Officiers de confiance, qui se mettraient à la tête des troupes Bataves et qui se ménageraient à cet effet des intelligences parmi elles. 6o. Dans les garnisons, où sont les Régimens de Waldeck, il faudra se mettre en rapport avec les commandans. 7o. Quant aux forteresses du Brabant, il faudrait autant que possible, surtout là, où il n'y a pas de Français, avoir des intelligences dans les Places, et ou s'assurer des Commandans actuels, ou bien avoir des Officiers à portée pour tout de suite pouvoir s'y constituer commandants lorsque le cas l'exigera. 8o. Entretenir les liaisons avec les gouvernans actuels de la Hollande et engager ceux-ci à faire la révolution à la Haye; Si Daendels est à gagner, l'y employer, sans quoi avoir un autre officier à la main, qui puisse tout de suite prendre la direction du militaire. 9o. S'assurer que la Révolution faite les ordres soyent expédiés partout pour changer les Institutions. 10o. Préparer à Amsterdam les esprits, afin que cette ville soit tout de suite favorable. 11o. Les officiers de marine, que la misère a obligés de servir les Bataves, mais dont les sentimens sont bons, devront être oralement entretenus par leurs anciens amis, | |
[pagina 82]
| |
pour qu'ils fassent déclarer la flotte pour la Révolution et admettent les Anglais dans le Texel. 12o. Aussitôt la Révolution en train les officiers du Rassemblement devront être tout de suite partagés en corps et portés dans les garnisons respectives pour prendre le commandement des troupes Bataves, les réorganiser et augmenter autant que possible. 13o. Trois mille hommes de troupes Anglaises se présenter devant Schevening, qui admis comme amis marcheraient à la Haye et de là où le besoin l'exigerait. 14o. La Zélande et l'Utrecht suiveraient d'elles mêmes pour autant que dans la première le nombre des troupes Françaises ne fut pas trop considérable. 15o. Le plan général devrait rester un secret, même pour ceux, qui seraient employés à l'exécution, pour prévenir que l'ébruitement d'une partie ne fasse manquer le tout et que dans le cas de pareil malheur il n'y ait pas de victimes. 16o. Décider le moment d'opérer, pour que le mouvement général puisse s'exécuter partout conjointement à l'époque convenue. 17o. Enfin se concerter avec les Insurgés Belges pour que ceux-ci opèrent en même tems de manière à faciliter l'exécution de notre projet.
endorsed: In Mr. Grenville's No. 22. |