Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1899
(1899)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Mededeeling behoorende bij het verslag van de commissie voor geschied- en oudheidkunde.Dagelijksche heeren van Varik.
In de Maandvergadering van October 1898 sprak de heer Hoefer uit Hattem over de kerk aldaar en liet o.a. een afbeelding zien van een grafsteen van 1522, daar aanwezig, waarop geschreven stond, dat de steen lag boven het graf van een ‘daglics heer’ van Varik. Hij vroeg toen, wat deze titel eigenlijk beteekende. Deze vraag gaf ondergeteekende aanleiding de zaak nader te onderzoeken en in eene vergadering der Historische Commissie te bespreken. Van Spaen gaf in het derde deel zijner Inleiding tot de Historie van Gelderland, blz. 331 vlg., reeds eene uitvoerige beschouwing over dit onderwerp, gegrond op de kennis van zoo goed als alle plaatsen in de Betuwsche oorkonden, waar van ‘dagelijksche rechters’ en ‘heeren’ sprake is, zonder evenwel de ware verhouding geheel in het licht te stellen. Uit zijn betoog blijkt, dat alle dorpen in den Bommelerwaard, behalve Driel, Amersoyen en Wel, Hemert, Hedel en Poederoyen, in lateren tijd ‘dagelijksche heerlijkheden’ warenGa naar voetnoot1. De genoemde uit- | |
[pagina 136]
| |
zonderingen zijn toe te schrijven aan de bijzondere omstandigheden, waarin deze plaatsen van ouds verkeerden: Driel, het oude bezit van graaf Ansfried, den lateren Utrechtschen Bisschop, is uit de goederen van Hohorst in erfpacht aan de Graven, later Hertogen van Gelre gekomen, die het sedert 1532 in vrij eigendom bezaten; de andere genoemde oude heerlijkheden zijn waarschijnlijk alle afkomstig uit de aanzienlijke familie van Herlaer, wier goederen reeds vroeg verdeeld zijn geraakt. De genoemde plaatsen met hare omgeving waren in de 14de eeuw heerlijkheden en heeten sedert de tweede helft der 14de eeuw, in onderscheiding van de andere, ‘hooge’ heerlijkheden, wat zij ook werkelijk waren, terwijl de andere dorpen toen ‘dagelijksche’ of ‘lage’ heerlijkheden vormden. De laatsten waren dit nog niet vóór de helft der 14de eeuw. In den Bommelerwaard bestond in het begin der 13de eeuw een verband tusschen de dorpen, ‘enync’ genaamd, welke ‘enync’, overeenkomende met die in Kempenland en elders in Brabant, vermoedelijk van Brabantschen oorsprong is en moet verklaard worden uit den vroegeren samenhang van deze streek met BrabantGa naar voetnoot1. In het begin der 13de eeuw reeds, want de bevestiging door Reinald I, Graaf van Gelre, in 1316Ga naar voetnoot2 spreekt van de instelling dezer ‘enync’ door zijne ‘predecessores’Ga naar voetnoot3; hij hernieuwt het stuk ‘ex recordatione seniorum’, omdat het oorspronkelijke was weggeraakt. In die Enync nu is sprake van de ‘judices quotidiani’, | |
[pagina 137]
| |
die rechtspraak hebben in waterschapszaken, ‘in aquaeductis et fossatis’. Die ‘judices quotidiani’, in de landstaal ‘daghelixe richtere’Ga naar voetnoot1, hadden het zoogenaamde ‘nedergerichte’Ga naar voetnoot2, d.i. de lagere rechtspraak, de rechtspraak in dagelijks voorkomende delicten. Zij worden nog in 1335 met dien naam genoemdGa naar voetnoot3. In het dijkrecht nu van 1409Ga naar voetnoot4 komen voor het eerst in de landrechten ‘dagelyxsche heeren’ in hunne plaats voor, sedert met dezelfde bevoegdheden als de vroegere rechters van het nedergericht. Die bevoegdheden zijn vooral duidelijk omschreven in het landrecht van 1538Ga naar voetnoot5, waarin zij staan tegenover de ‘hoge heeren’ d.i. de heeren in het bezit der hooge heerlijkheid, terwijl zij slechts de lage heerlijkheid, wat men in Holland en elders ambachtsheerlijkheid noemt, bezitten. Zij hebben zekere inkomsten uit de breuken voor lichte misdrijven, die zij berechten, houden toezicht op het beheer van straten en wegen, dijken en waterloopen, op de ‘reparatie des velts ende gemeen prouffijt’ d.i. dus op de gemeenschappelijke dorpsbelangen. Als zoodanig komen zij ook voor in de latere landrechtenGa naar voetnoot6 en in de stukken tot het einde der Republiek, toen deze zaken anders werden geregeldGa naar voetnoot7. Wij zullen ons thans niet verdiepen in de vraag, hoe dat nedergerecht oorspronkelijk is ontstaan, maar vergenoegen ons in dit opzicht met de vermelding, dat Van Spaen het afleidt uit het oude hofgericht, en de opmer- | |
[pagina 138]
| |
king, dat dit in sommige gevallen wel juist zal zijn, aangezien ook in den Bommelerwaard van ouds praedia in het bezit van geestelijke en wereldlijke eigenaars waren. Met name Varik (oudt. Valdericke, Valdrica, Waldrich, Valdrike)Ga naar voetnoot1 komt reeds in de 11de eeuw voor als hof, ‘curia’, van het Adelbertstift te Aken, dat het in 997 had verkregen van keizer Otto II, die het zelf had van zekere weduwe Alda. Intusschen is het even goed mogelijk, ja waarschijnlijk, dat deze nedergerechten in het algemeen geen anderen oorsprong hebben dan de lagere rechtbanken elders, eenvoudig uit de behoefte der bevolking aan eene onmiddellijke in de buurt aanwezige rechtbank voor dagelijks voorkomende zaken, zonder dat men bepaald aan hofrecht heeft te denken. Opmerking verdient de tijd, waarin de ‘dagelijksche rechters’ in ‘dagelijksche heeren’ zijn veranderd. Wij zagen, dat dit tusschen 1335 en 1409 is geschied. Wij kunnen dit nog iets nader beperken, aangezien Goossen, ‘zich noemende heer van 't laag gericht van Varick’, reeds in 1357 voorkomtGa naar voetnoot2. Het tijdvak tusschen 1335 en 1357 nu is juist dat van de groote verwarring in Gelderland, die een aanvang nam na den dood van Reinald II in 1343, toen ‘veel partyen, groet ende sterke in den lande’ waren, de tijd der Hekerens en Bronkhorsten. Het is niet onwaarschijnlijk, dat in dien tijd van verwarring de bezitters dezer rechterlijke functiën zich in (ambachts)heeren hebben vervormd. | |
[pagina 139]
| |
Vóór heer Goossen bezat zijn geslacht misschien reeds erfelijk de rechtspraak in het dorp. Ten minste in 1276 komt ‘Alardus Judex in Valderike’ voor en in dienzelfden tijd een ridder ‘Ywanus de Vauderic’, terwijl ‘Steeske van Vanderick, ridder’ in 1343 voorkomtGa naar voetnoot1. Na heer Goossen heeten zij gewoonlijk ‘dagelijksche heeren’ van Varik. De naam dagelijksche heeren en dagelijksche heerlijkheden, voor heeren en heerlijkheden met het ‘lage gericht’, komt ook in andere deelen van de Betuwe voor, b.v. te Persingen en GroesbeekGa naar voetnoot2.
P.J. Blok. |
|