Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1899
(1899)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||
Handelingen. | |||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||
Verslag van de jaarlijksche vergadering, gehouden te Leiden op den 14den Juni 1899.De Beschrijvingsbrief luidde aldus:
Leiden, den 19den Mei 1899. M.
Bij dezen heb ik de eer U uit te noodigen tot het bijwonen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die gehouden zal worden op Woensdag den 14den Juni, des voormiddags klokke elf uren, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur alhier. De orde der werkzaamheden is als volgt:
I.
Opening der Vergadering door den Voorzitter, Dr. A. Beets, met eene toespraak.
Voordracht van den Heer Dr. H.J. Kiewiet de Jonge over: De beteekenis van het Nederlandsche element in den vreemde. (Hierna zal gelegenheid gegeven worden tot gedachtenwisseling). | |||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||
III.
Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar.
IV.
Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
V.
Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester.
VI.
Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
VII.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
VIII.
Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitenlandsche leden (zie Bijlage).
IX.
1o. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Fonds eene som van 50 gulden te schenken aan de Nederlandsche Sub-Commissie voor het te Gent op te richten gedenkteeken voor J.F. Willems. 2o. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Fonds gedurende zes jaren eene som van 20 gulden per jaar te verleenen aan het Historisch Genootschap te Utrecht, als subsidie voor de vervaardiging van geschiedkundige kaarten van Nederland. 3o. Mededeeling aangaande de wijze, waarop het overige van het reeds vroeger door de Jaarlijksche Vergadering toegestane crediet uit het Fonds (omstr. 450 gld.) zal worden besteed aan eene nieuwe uitgave, welke door de Maandelijksche Vergadering is goedgekeurd.
X.
Voorstel van het Bestuur tot het benoemen van een Eerelid.
XI.
Voorstel van het Bestuur: ‘De Maatschappij betuige hare instemming met het streven van den Berner-Conventie-Bond, 1o. door toetreding tot dien Bond; 2o. door zich rechtstreeks tot de Regeering te wenden met het verzoek de toetreding van Nederland tot de Berner Conventie te bevorderen.’ | |||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||
XII.
Verkiezing van twee Leden des Bestuurs in de plaats van de Heeren Dr. P.J. Blok en Dr. H.C. Rogge, die aan de beurt van aftreding zijn. De door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltallen bestaan uit de Heeren: 1. a. Dr. A. Kluyver. b. Dr. P.L. Muller. 2. a. Dr. A.E.J. Holwerda. b. Dr. D.C. Hesseling.
XIII.
Verkiezing van een Bibliothecaris in de plaats van den volgens art. 75 der Wet aftredenden titularis. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltal bestaat uit de Heeren: a. L.D. Petit. b. Dr. G.J. Boekenoogen.
Namens het Bestuur, S.G. de Vries, Secretaris.
De presentielijst werd geteekend door de Bestuursleden: Dr. A. Beets, Voorzitter, G.J.W. Koolemans Beynen, Dr. P.J. Blok, Dr. H.G. Hagen, Penningmeester, Dr. J.J. Salverda de Grave, Dr. H.C. Rogge, P.A.M. Boele van Hensbroek, Dr. J. Verdam, Dr. S.G. de Vries, Secretaris, en door de Leden: de Dames J.W.A. Naber, J.A. Wolters, E.M.A. J. Soer, E.C. Knappert en de Heeren Mr. J.A. Levy, Dr. J.A. Beyerman, J.H. Groenewegen, A. Th. Hartkamp, A.A. Vorsterman van Oyen, J. Tideman, Dr. J.H.C. Kern, Dr. J.W. Muller, Dr. S. Cramer, Dr. C.P. Burger Jr., Dr. S. Baart de la Faille, C.J. Leendertz, Dr. P.L. Muller, Mr. S. Muller Fz., V. Loosjes, A.L.W. Seyffardt, Dr. J. Offerhaus Lz., Dr. P.J. Muller, W.J. Leendertz, Dr. C. Hofstede de Groot, Dr. M.J. de Goeje, Dr. A. Kluyver, Mr. S.J. Fockema Andreae, Mr. O.W. Star Numan, Dr. A.E.J. Holwerda, Dr. J.S. | |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
Speyer, J.H.W. Unger, Mr. Ch. M. Dozy, C.W. Bruinvis, Dr. L.A. van Langeraad, Dr. M.A. Gooszen, Dr. J.M. Hoogvliet, G.L. Kepper, Dr. S.A. Naber, Jhr. Mr. J.K.W. Quarles van Ufford, L.D. Petit, Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, G.B. Hooyer, F. Lapidoth, Dr. H.T. Colenbrander, Dr. J. te Winkel, R.W.P. de Vries, Dr. J.H. Gallée, J.F. Gebhard, Mr. H. van der Hoeven, Dr. E.F. van Dissel, J. Gram, J. Winkler, Dr. H. Blink, Dr. P. Leendertz Jr., A.L. van Hasselt, Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Dr. F. Pijper, J. Craandijk, F.A. Hoefer, F.H. Boogaard, Dr. C.P. Tiele, Dr. J. ten Brink, W. Nijhoff, Dr. G.J. Dozy, W. Draayer, Mr. J.B. Breukelman, C.H. den Hertog.
De Voorzitter opent te elf uren de Vergadering met eene toespraak (hierachter gedrukt, Bijlage I). Aan het slot daarvan herdenkt hij nog in 't bijzonder het heuglijke feit, dat in den loop van het maatschappelijke jaar H.M. de Koningin de regeering heeft aanvaard. In dankbare herinnering aan de welwillende gezindheid door Hare Koninklijke Voorvaders jegens de Maatschappij sedert hare stichting betoond, stelt hij uit naam van het Bestuur voor Hare Majesteit eerbiedig te verzoeken van diezelfde gezindheid ook Harerzijds blijk te willen geven door het Beschermvrouwschap der Maatschappij te aanvaarden. Met luide toejuiching wordt dit voorstel aangenomen.
De volgorde der werkzaamheden wordt op voorstel des Bestuurs in zooverre gewijzigd, dat besloten wordt eerst punt III-VIII te behandelen en eerst daarna II.
De Secretaris leest hierop zijn verslag voor omtrent den staat der Maatschappij en hare belangrijkste lotge- | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
vallen en handelingen gedurende het verloopen jaar en de Bibliothecaris brengt verslag uit omtrent den staat der Boekverzameling. Beide verslagen zullen in eenigszins meer uitgebreiden vorm in de ‘Handelingen’ worden gedrukt (Bijlagen III en IV). Naar aanleiding van het door den Bibliothecaris medegedeelde omtrent de schenking van een aanzienlijk gedeelte der bibliotheek van wijlen den Heer Dr. R.J. Fruin betuigt de Voorzitter den dank der Vergadering aan den Bibliothecaris en aan de leden der Bibliotheekscommissie voor de goede zorgen door hen aan het uitzoeken dier groote verzameling gewijd.
Namens de Commissie belast met het nazien van de rekening en verantwoording van den Penningmeester (zie Bijlage V) deelt de Heer Dr. J.W. Muller mede, dat die rekening in orde is bevonden en onder dankzegging aan den Penningmeester is goedgekeurd. De rekening sluit echter met een nadeelig saldo: de Heer Muller geeft eenige inlichtingen hoe dit tekort is ontstaan, voornamelijk door hoogere drukkosten van de beide laatste zeer lijvige bundels Handelingen en Levensberichten en door de terugbetalingen aan het Fonds in de beide vorige jaren ad 360 gulden. Hoewel de toestand der kas dus daarom nog niet zorgwekkend is, zoo zal het toch noodig zijn het een en ander te bezuinigen. Moeielijk is het evenwel hiervoor bepaalde posten aan te wijzen en in elk geval zal het z.i. niet raadzaam zijn dit te vinden op de drukkosten der Handelingen of op de bibliotheeksrekening. Eenige bezuinigingen waartoe het Bestuur reeds besloot, worden ten slotte opgenoemd. De Voorzitter betuigt hierop den dank der Vergadering aan den Heer Muller en zijn medelid den Heer Dr. A. Kluyver, alsmede aan den Penningmeester. | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
De Penningmeester herinnert er aan hoe indertijd, toen de toestand der kas eveneens minder gunstig was en een Bestuursvoorstel tot verhooging der jaarlijks door de leden betaalde bijdrage van 6 tot 10 gulden was verworpen (Jaarvergadering van 1868), vele leden zich persoonlijk bereid verklaarden ieder voor zich 10 in plaats van 6 gulden te betalen. Hun aantal is echter sedert van 40 door den dood verminderd tot slechts 4. Thans wekt hij de aanwezigen op het voorbeeld dezer beide nog overgebleven leden te volgen.
Het jaarverslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde wordt bij afwezigheid van haren Secretaris voorgelezen door den Heer Dr. J.W. Muller. De Voorzitter deelt mede dat het in de ‘Handelingen’ zal worden gedrukt, evenals het jaarverslag der Commissie voor Geschieden Oudheidkunde, dat te uitgebreid is om alhier te worden voorgelezen (zie Bijlagen VI en VII).
De Heer Dr. J.J. Salverda de Grave maakt den uitslag bekend van de stemming over de te kiezen 15 gewone en 8 buitenlandsche Leden, volgens besluit der Maandelijksche Vergadering van den 5den Mei. De Commissie voor stemopneming, waarin met den Heer Salverda de Grave zitting hadden de HH. S.C. van Doesburgh, W. Draaijer, Dr. J.W. Muller, Mr. E. de Vries en Dr. S.G. de Vries, heeft uit handen van den Secretaris ontvangen 204 stembiljetten. Daar van de candidaten voor het gewone lidmaatschap slechts 14 niet minder dan een vierde van dit aantal uitgebrachte stemmen op zich vereenigd hadden, konden volgens art. 8 der Wet in plaats van 15 slechts 14 candidaten als gekozen worden beschouwd. | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
Gekozen zijn: | |||||||||||||||
Gewone Leden:
| |||||||||||||||
Buitenlandsche Leden:
De Voorzitter betuigt aan de Commissie voor stemopneming dank voor hare werkzaamheid en schorst hierop voor drie kwartier de Vergadering.
Na heropening der Vergadering spreekt de Heer Mr. J.A. Levy zijne vrees uit, dat er voor eene eenigszins uitvoerige gedachtenwisseling over punt XI aan het einde der Vergadering geen voldoende tijd zal overblijven, en | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
stelt dus voor dit punt reeds nu te behandelen vóór IX en X. Nadat de Voorzitter uit naam van het Bestuur zich tegen dit voorstel had verklaard, wordt het verworpen en wordt het woord verleend aan den Heer Dr. H.J. Kiewiet de Jonge voor zijne aangekondigde voordracht over ‘De beteekenis van het Nederlandsche element in den vreemde.’ Deze voordracht, door den Spreker op verzoek des Voorzitters welwillend ter uitgave afgestaan en hierachter (Bijlage II) gedrukt, wordt door een luid applaus der Vergadering gevolgd. Luide wordt eveneens ingestemd met eene dankbetuiging door den Voorzitter tot den Heer Kiewiet de Jonge gericht. Van de aangeboden gelegenheid tot gedachtenwisseling wordt geen gebruik gemaakt. Alleen vestigt de Heer J. Tideman er de aandacht op, dat ook in Argentinië het Nederlandsch element zich ontwikkelt, voornamelijk ten gevolge van het vele werk thans aldaar door Nederlandsche ingenieurs uitgevoerd.
IX. De beide hierop aan de orde gestelde voorstellen van de Maandelijksche Vergadering, 1o. om uit de renten van het Fonds eene som van 50 gulden te schenken aan de Nederlandsche Sub-Commissie voor het te Gent op te richten gedenkteeken voor J.F. Willems en 2o. om uit de renten van het Fonds gedurende zes jaren eene som van 20 gulden per jaar te verleenen aan het Historisch Genootschap te Utrecht, als subsidie voor de vervaardiging van geschiedkundige kaarten van Nederland, worden zonder discussie aangenomen. De Voorzitter doet mededeeling van het besluit der Maandelijksche Vergadering van Mei ll., waarbij het nog overige bedrag van de in 1897 door de Jaarlijksche Vergadering voor eenige nieuwe uitgaven verleende 600 gulden | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
(zijnde omstreeks 450 gulden) is bestemd voor eene uitgave van de twee bewerkingen van den ‘Spiegel der Sonden’ in proza en in poëzie. In overleg met de Commissie voor Taal- en Letterkunde heeft de Heer Dr. J. Verdam zich welwillend met de zorg voor deze uitgave belast.
Bij punt X wijst de Voorzitter op de vele en uitnemende verdiensten van den Heer Jozef Israëls op het gebied der kunst en der letterkunde en stelt namens het Bestuur voor den Heer Israëls hulde te brengen door hem te benoemen tot Eerelid der Maatschappij. Dit voorstel wordt met toejuiching ontvangen en aangenomen.
XI. Hierop wordt aan de orde gesteld het Voorstel van het Bestuur: ‘De Maatschappij betuige hare instemming met het streven van den Berner-Conventie-Bond, 1o. door toetreding tot dien Bond; 2o. door zich rechtstreeks tot de Regeering te wenden met het verzoek de toetreding van Nederland tot de Berner Conventie te bevorderen.’ Namens het Bestuur wordt door den Secretaris als toelichting op dit voorstel het volgende voorgelezen:
| |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
De Heer Dr. M.J. de Goeje vraagt naar aanleiding hiervan het woord en verklaart het te betreuren, dat dit voorstel alhier aanhangig is gemaakt. Den Berner-Conventie-Bond zal het vrij onverschillig zijn, of de Maatschappij als zoodanig toetreedt of niet en al of niet de geringe jaarlijksche bijdrage van vijftig cents betaalt; meer welkom zou het den Bond zeker zijn indien alle leden der Maatschappij, die voor de zaak zijn, persoonlijk wilden toetreden. Voor deze Maatschappij daarentegen is het raadzaam zich geene partij te stellen en, waar de gemoederen in deze verdeeld zijn, de hartstochten niet op te wekken. Hij stelt dus voor het Bestuursvoorstel in zooverre te wijzigen, dat de zaak wel alhier besproken worde, maar dat het niet tot eene stemming daarover kome. De Heer Dr. J. ten Brink verklaart nog een stap verder te gaan en de zaak in het geheel niet alhier besproken te willen zien. Hij stelt dus bij wijze van amendement op het voorstel van den Heer De Goeje | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
voor, dat de behandeling van het Bestuursvoorstel worde verdaagd en overgedragen aan eene Gewone Maandelijksche Vergadering. Dit wordt bestreden door den Heer P.A.M. Boele van Hensbroek, die betoogt dat de zaak eerst na rijpe overweging en veel voorbereiding op de agenda is gebracht en het nu niet aangaat haar zonder meer daarvan af te voeren. Tegen den Heer De Goeje merkt hij op, dat het den Bond niet te doen is om de geringe jaarlijksche bijdrage van vijftig cents, maar om den zedelijken steun die in het toetreden van eene groote en alom bekende Maatschappij zou zijn gelegen. Dien zedelijken steun verdient de Bond z.i. ten volle hier, in een kring hoofdzakelijk bestaande uit auteurs, die toch geen bezwaar er tegen kunnen hebben, dat hun eigen werk beschermd zou worden ook in het buitenland. Namens het Bestuur verklaart zich de Voorzitter zoowel tegen het amendement van den Heer Ten Brink als tegen het voorstel van den Heer De Goeje. De Heer Mr. J.A. Levy oppert eenige bezwaren tegen het amendement van den Heer Ten Brink, dat een terugkeer beoogt tot het begin der zaak, die reeds in de Maandvergadering van November ll. was ter sprake gebracht en aldaar verdaagd tot de Algemeene Jaarvergadering. Bovendien zou eene Maandvergadering nooit dien verlangden zedelijken steun der geheele Maatschappij kunnen geven. Met het voorstel van den Heer De Goeje is hij echter bereid mede te gaan. De Heer Dr. P.J. Blok spreekt over dit laatste zijne verwondering uit, daar de Heer Levy zelf indertijd in de Maandvergadering van November ll. heeft voorgesteld deze zaak liever bij de Jaarvergadering aanhangig te maken: waarom dus nu hier haar niet door eene stemming ten einde te brengen, na alle ernstige voorbereiding? | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
Het amendement van den Heer Ten Brink, hierop in stemming gebracht, wordt verworpen. Evenzoo daarna het voorstel van den Heer De Goeje. Op zijn verzoek verkrijgt hierop de Heer Levy het woord. Hij betoogt dat het Bestuursvoorstel niet alleen is van theoretische strekking, steunende op wetenschappelijken grond, maar in werkelijkheid is van eminent practische strekking. Uit de toelichting tot het voorstel blijkt, dat men het recht van den auteur op de vertaling van zijn werk wenscht te zien geëerbiedigd. Tal van kleinere bladen echter bestaan in hoofdzaak alleen door hunne vertaalde feuilletons: belangen van vele kleinere patroons en van nog meer werklieden staan dus hierbij op het spel. Onjuist is de in de toelichting verkondigde meening, dat bij bescherming eerder kans zou zijn op billijk honorarium voor Nederlandsche schrijvers: die kleinere bladen kunnen onmogelijk honorarium geven, en men zou dus door toetreding tot de Berner Conventie ‘la mort sans phrase’ over vele daarvan uitspreken, uitsluitend in het belang van eenige rijke uitgevers. Het aantal Nederlandsche schrijvers wier bellettristische werken vertaald worden, is uiterst gering en komt niet in aanmerking tegenover de velen die belang hebben bij een vrij vertalingsrecht. Het bezwaar in de toelichting geopperd, dat vertalingen buiten weten der schrijvers bewerkt, somtijds slecht zijn, is niet weg te cijferen, maar omtrent het aantal van zoodanige vertalingen mag men zich toch geene overdreven voorstelling maken. Bovendien behoeft deze Maatschappij zich niet verplicht te achten de zorg op zich te nemen voor het welslagen van vertalingen. Alvorens zich aan te sluiten bij de Berner Conventie heeft men een rechtsgrond noodig voor den letterkundigen | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
eigendom. Indien deze voor oorspronkelijke werken moge worden gevonden in de nu eenmaal bestaande Auteurswet, zoo is dit toch volstrekt niet het geval ten opzichte van vertalingen. Voor het verbieden van deze is door de voorstanders der zaak nog geen rechtsgrond aangevoerd en kan ook niet worden aangevoerd. Immers, niet alleen de auteur werkt met eigen middelen; ook de vertaler doet dit, al vindt hij zijne aanleiding in het werk van een ander. De vertaler brengt iets zelfstandigs voort en mag niet worden beschouwd als staande onder den auteur: hij staat naast dezen. Op deze gronden meent de Heer Levy, dat het Bestuursvoorstel dient te worden verworpen. De Heer Ten Brink verklaart, dat nu eenmaal de Berner Conventie bestaat en groote rijken als Frankrijk en Engeland daartoe behooren, het voor Nederland raadzaam is ook toe te treden, daar weigering hiervan in die grootere staten beschouwd wordt als eene immoreele daad. Dit was hem nog onlangs gebleken bij besprekingen met een voornaam Fransch uitgever. Hij zijnerzijds ziet er geen bezwaar in, dat vrijbuiterij van kleinere bladen als diefstal worde gebrandmerkt en onmogelijk gemaakt. De Heer C.H. den Hertog merkt tegen den Heer Levy op, dat de eigenlijke rechtsgrond niet de hoofdzaak behoeft te zijn: in een kring als deze, van geestelijke werkers, moet men het begrip van eerlijkheid hoog houden, onbekommerd of hiermede een rechtsgrond samenhangt. Wanneer vele kleinere bladen slechts bestaan door vrijbuiterij, zou hun ondergang niet te betreuren zijn, vooral niet indien de kans bestaat, dat betere waar aan den man zou komen. Onjuist is het z.i. dat de vertaler gelijk zou staan | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
met den auteur. De eerste werkt niet met eigen voorstellingssfeer; in de meeste gevallen ploegt hij met andersmans kalf. De Heer Dr. S. Cramer wijst op een ander belang z.i. bij de zaak betrokken, het belang nl. van het geringere publiek in kleine plaatsen, waar gewoonlijk slechts de kleinere bladen worden gelezen, die voor een deel van vertaald werk bestaan. Eerlijk te zijn ten koste van anderen, in 't bijzonder van de lagere volksklasse, lijkt hem niet raadzaam. Bovendien moet rekening worden gehouden met ons zeer beperkte lezende publiek. Hiertegen merkt de Heer Blok op, dat juist integendeel het geringere publiek voordeel zou hebben van de afschaffing dier soort vertaalde geschriften, waaruit niet veel goeds te leeren valt. De Heer Levy verklaart nog nooit, ook heden niet, een rechtsgrond te hebben vernomen voor het verbieden van het vrije vertalingsrecht. Deze kan ook z.i. niet worden aangevoerd en bestaat niet. Er is hier van vrijbuiterij, van diefstal geen sprake. Verbieden van de vrije vertaling zou zijn kluisteren van den geestelijken arbeid, knevelen van de gedachte, die recht er op heeft in ieder land vrij te worden gehoord. De vertaler is een zelfstandig werker, met eene eigene voorstellingswereld; vorm en inhoud zijn niet te scheiden. De Heer Den Hertog antwoordt hierop, dat, indien vorm en inhoud niet zijn te scheiden, zij toch wel zijn te onderscheiden. Voor hem is het de hoofdzaak, dat alle geestelijke arbeid moet worden geëerbiedigd. De Heer Boele van Hensbroek verklaart zich, na gewezen te hebben op hetgeen z.i. in het betoog van den Heer Levy zwak was, ten zeerste voor de aanneming van het Bestuursvoorstel. Hij maakt daarbij opmerkzaam | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
op het voordeel dat men hier te lande van de toetreding tot de Berner Conventie zou kunnen hebben, doordat dan buitenlandsche uitgevers in staat zouden zijn honorarium te geven voor werken uit het Nederlandsch vertaald, hetgeen thans nog onmogelijk is, waar men tegen nadruk niet is gewaarborgd. De Voorzitter sluit hierop de gedachtenwisseling en brengt het voorstel in stemming. Het wordt aangenomen met 32 tegen 10 stemmen. 13 Leden onthielden zich van stemming.
XII-XIII. Wegens het vergevorderde uur worden op voorstel van den Heer Dr. J. Verdam bij acclamatie benoemd tot nieuwe Bestuursleden de Heeren Dr. A. Kluyver en Dr. A.E.J. Holwerda, tot Bibliothecaris de Heer L.D. Petit.
Nadat bij de hierop volgende rondvraag de Heer Dr. J.H.C. Kern onder teekenen van instemming der aanwezigen den Voorzitter dank had betuigd voor zijne leiding der Vergadering, wordt deze door den Voorzitter gesloten. |
|