Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1898
(1898)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Engelands bedoelingen bij het werkdadig optreden op het vasteland gedurende den tweeden coalitie-oorlog.Napoleon I heeft met den scherpen blik en de groote objectiviteit die zijne oordeelvellingen betreffende militaire expeditiën, waaraan hij niet persoonlijk heeft deelgenomen, kenmerken, als balling op St.-Helena over de Engelsch-Russische onderneming tegen de Bataafsche Republiek in 1799 de navolgende critiek uitgesprokenGa naar voetnoot1: ‘De inval in Holland met 45000 man zou gelukt zijn, wanneer die macht vereenigd was opgetreden, wanneer zij, gelijktijdig ontscheept, zonder verwijl op Amsterdam was aangerukt. De hertog van York zou binnen eene week na de ontscheping zijn intocht in die hoofdstad hebben kunnen doen. Maar 15000 man van dat leger werden 21 dagen vóór de anderen ontscheept. Van eene dergelijke verkeerde combinatie was onmogelijk iets goeds te verwachten, ja, zij was bijna de eenige, die de onderneming kon doen mislukken en het kabinet van St. James had het geluk die combinatie te treffen’. Iets verder lezen we: ‘De hertog van York heeft den slag bij Bergen (19 September) verloren, omdat hij den dag te voren, teneinde het Fransch-Bataafsche leger om te trekken, 15000 man, een derde van zijne sterkte, onder Abercromby naar de zijde van Hoorn detacheerde, zoodat die den 19en gedurende den | |
[pagina 125]
| |
slag zeven mijlen van het slagveld verwijderd waren. Evengoed hadden ze aan de Theems kunnen staan. Alle regelen van de oorlogvoering verbieden zulk eene detacheering ..... Na Bergen waren de gevechten bij Egmond en Castricum tot niets nut, want door den slag bij Bergen was de beslissing gebracht’. In korte bewoordingen samengetrokken wordt hier het mislukken der onderneming in de eerste plaats aan de regeering, in de tweede plaats aan den opperbevelhebber geweten. Als krijgskundige critiek over de feiten, kunnen we ons bij dit oordeel van den grooten Schlachtenlenker gerust aansluiten; maar het historisch onderzoek moet m.i. verder gaan dan de feiten, en de historische critiek moet haar oordeel eerst uitspreken, nadat de oorzaken, de beweegredenen, welke de handelende personen aanleiding hebben gegeven tot het in het leven roepen dier feiten, zijn nagevorscht. Bij het bestudeeren van den veldtocht in Noord-Holland heb ik getracht die oorzaken op te sporen, en ik heb gemeend dat het Uw aandacht waardig kon zijn, U hedenavond den uitslag van dat onderzoek, voorzoover het den door Napoleon der Engelsche regeering toegerekenden misslag betreft, mede te deelen. Tot dat onderzoek hebben mij, naast de over die gebeurtenissen voornaamste in druk verschenen werken, Nederlandsche en Engelsche tot nu toe onbekende archiefstukken ten dienste gestaan. Het zal U misschien voorkomen, dat de bespreking van de oorzaken, die het Engelsche kabinet hebben bewogen, de expeditie op, volgens Napoleon's oordeel, zoo verkeerde wijze te doen aanvangen, iets anders omvat dan als onderwerp van bespreking is aangegeven. Toch is dit verschil slechts schijnbaar; want de vraag: ‘Hoe kwam de Engelsche regeering er toe om, waar haar 40- | |
[pagina 126]
| |
of 45000 man ten dienste stonden, de onderneming aan te vangen, met aanvankelijk slechts 15000 (of beter 12000) man te ontschepen, vindt hare oplossing van zelve in de meer tot den oorsprong opklimmende vraag: Welke waren Engeland's bedoelingen? Laat mij U vooraf kort de feiten van den 2en coalitie-oorlog in herinnering brengen, voorzoover die met het te behandelen onderwerp in betrekking staan. De tocht van den generaal Bonaparte naar Egypte in 1798 met de daaraan voorafgegane vermeestering van het eiland Malta zijn de naaste aanleidingen tot het sluiten van de 2e coalitie. Rusland, welks keizer Paul I zich met het grootmeesterschap van de Malthezer-orde eene groote roeping voelde opgelegd, verbond zich met Turkije en sloot zich aan bij Engeland, dat na den vrede van Campo-Formio den oorlog tegen Frankrijk ter zee was blijven voortzetten; Oostenrijk voegde zich nog in 't najaar van 1798 in 't geheim daarbij en rustte zich insgelijks tot den krijg, die in 't voorjaar van 1799 ontbrandde. Pruisen bleef volharden in het neutraliteitssysteem, dat het sinds den vrede van Bazel in 1795 had aangenomen, en dekte met een observatieleger de demarcatielijn in Noord-Duitschland, die volgens overeenkomst door geen van beide partijen vijandelijk mocht worden overschreden. Behalve ter zee werd de oorlog aanvankelijk gevoerd in Italië, in Zuid-Duitschland en in Zwitserland. De generaal Schérer, die het bevel over de Fransche troepen in Italië had, werd in Maart en April 1799 door den Oostenrijkschen luitenant-veldmaarschalk Kray verslagen bij Legnago en Magnano, trok achtereenvolgens achter de Mincio en de Oglio, en toen de Oostenrijkers, onder Melas, zich vereenigd hadden met een Russisch leger onder Suwarow (die tot opperbevelhebber over het ver- | |
[pagina 127]
| |
eenigd leger in Italië was benoemd), achter de Adda terug, waarna hij het bevel overgaf aan Moreau. Nadat deze bij Cassano (aan de Adda) een nederlaag had geleden en Suwarow als bevrijder Milaan was binnengerukt, trok het Fransche leger terug tot Genua, waarop de bondgenooten Turijn bezetten (Mei). In de Parthenopeïsche Republiek, die na het verdrijven van het Napelsche koningshuis door de Franschen in het najaar van 1798 was in 't leven geroepen, was de kardinaal Ruffo in Februari in Calabrië geland, met het doel Ferdinand IV in zijn gezag aldaar te herstellen. Ondersteund door eene Russisch-Turksche vloot, dwong hij den generaal Macdonald, die Championnet in het bevel over de Fransche troepen was opgevolgd, de republiek te ontruimen, waarna hij bij verdrag met de republikeinen Napels bezette. Ferdinand IV keerde spoedig terug en hield streng gericht. Macdonald werd op zijn terugtocht door Suwarow in Juni aan de Trebia geslagen, en vereenigde zich bij Genua met Moreau. Het Fransche leger kreeg nu versterking en werd onder de bevelen gesteld van den generaal Joubert, die in last had zoo spoedig mogelijk slag te leveren, en daarom weder tegen de Verbondenen oprukte. Bij Novi (ten Z. van Alessandria) werd hij den 15en Augustus door Suwarow en Melas aangegrepen, en reeds bij den aanvang van den slag doodelijk gewond. Moreau, die onder hem was blijven dienen, nam toen het bevel weder op zich, doch moest voor de overmacht zwichten en in de Apennijnen terugtrekken. Den 22en Augustus ontving Suwarow bevel van Keizer Paul, afgezonden uit Petersburg den 1en Augustus, om met de Russen naar Zwitserland op te breken, en aldaar met het Russische leger onder Korsakow de Oostenrijkers onder Aartshertog Karel, die naar Duitschland zouden | |
[pagina 128]
| |
trekken, af te lossen. Hij meende eerst de overgave van Tortona te moeten afwachten, marcheerde den 11en September naar Zwitserland af en kwam den 21en Sept. te Bellinzona. De aartshertog Karel was zijne operatiën in Duitschland begonnen met den 9en Maart zijne hoofdmacht de Lech te doen overtrekken bij Augsburg, Landsberg en Schöngau. Den 21en en 25en van die maand sloeg hij den generaal Jourdan bij Ostrach en Stockach (ten N. van het meer van Constanz), waarop deze achter den Rijn terugweek. Den 23en Mei rukte de Oostenrijksche hoofdmacht over den Rijn bij Klooster Paradies (tusschen Stein en Schaffhausen) Zwitserland binnen. Den 4en Juni werd Massena in zijne stelling bij Zürich aangetast, doch hoewel het den aartshertog toen niet gelukte den Franschen generaal uit zijne stelling te verdrijven, ontruimde deze Zürich in den nacht van den 5en op den 6en Juni, om meer achterwaarts op den Uetli eene nieuwe stelling te betrekken. Karel achtte zich niet sterk genoeg om zijn tegenstander hier aan te grijpen en besloot eerst de aankomst van het Russische hulpkorps onder Korsakow af te wachten. Den 14en en 15en Augustus waren diens eerste afdeelingen bij Schaffhausen; doch reeds eene week te voren, den 7en Augustus was uit Weenen Graaf Dietrichstein in het Oostenrijksche hoofdkwartier aangekomen, met den bijzonderen last aan den aartshertog, om na de komst van Korsakow's korps Zwitserland met de Oostenrijksche troepen te ontruimen, en de pogingen der Franschen om den Middel- of Nederrijn over te gaan te verijdelen. Den 17en Augustus werd, steunende op de hulp der Russen, nog eene poging gedaan, om de Aar over te gaan, doch deze mislukte. Hoewel schoorvoetend en daartoe gedwongen door de tijdingen over een nieuw gevormd | |
[pagina 129]
| |
Fransch Rijnleger, meende Karel toen aan den ontvangen last te moeten gevolg geven. Met achterlating van 25000 man onder den generaal Hotze, brak hij met 30 bataljons en 42 eskadrons naar Duitschland op en kwam den 30en Augustus te Donaueschingen (in Baden bij de bronnen van den Donau) aan. Den 19en September (den dag waarop in Noord-Holland de slag bij Bergen werd geleverd) nam hij stormenderhand Mannheim in. NoordelijkerGa naar voetnoot1 is hij niet geweest. Tusschen 1 en 7 October vinden we Karels afdeelingen weder aan de bronnen van den Donau bij Donaueschingen terug. In dien tusschentijd heeft Massena den 26en September Korsakow in Zwitserland in den zgn. tweeden slag bij Zürich totaal geslagen, vóórdat Suwarow zich met hem had kunnen vereenigen. In het eind van October trok ook deze zich uit Zwitserland over den Iller terug, om zijn leger van de doorgestane vermoeienissen en ontberingen te doen uitrusten. In het begin van December scheidde Paul I zich van de coalitie af, en vingen de Russen den terugtocht naar hun land aan. Tijdens de genoemde gebeurtenissen in Italië, Zwitserland en Duitschland voorvielen, zetten de Engelschen den 27en Augustus in Noord-Holland tusschen Huysduinen en Calantsoog 12000 man aan land. Drie dagen later gaf Story op de reede van Texel de Bataafsche vloot aan de Engelschen over. Den 10en September werd de aanval van Brune op de reeds met 5000 man versterkte Engelsche afdeeling in de Zijpe afgeslagen. Den 13en September kwam de opperbevelhebber van het Engelsch-Russische leger in den Helder aan; dien dag en de beide | |
[pagina 130]
| |
volgende bracht de transportvloot eene versterking van 3 Engelsche brigades en 2 Russische divisiën, en den 25en September ontscheepten aan den Helder nog ongeveer 6000 Russen. 19 September heeft de slag bij Bergen plaats; 2 October die bij Egmond of Alkmaar; 6 October die bij Castricum. Het vereenigd Engelsch-Russische leger, dat tot die hoogte was voortgerukt, trekt weêr naar de Zijpe terug; en den 18en October sluit Brune met York eene capitulatie, tengevolge waarvan Engelschen en Russen de republiek zullen verlaten, doch de Bataafsche vloot niet wordt teruggegeven. Ziedaar een vluchtig overzicht van de voornaamste feiten van den 2en coalitie-oorlog. De schets is dor, maar kon met het oog op den beschikbaren tijd en het te bespreken onderwerp niet verder worden uitgewerkt. Hoogst merkwaardig is die oorlog intusschen, beschouwd uit het oogpunt van krijgsvoering met verbonden legers en uit het oogpunt van den invloed, den verderfelijken invloed, dien de staatkunde op krijgsoperatiën kan uitoefenen. Zoo ooit krijgsoperatiën door de politiek belemmerd, neen verknoeid zijn, dan is het toen geweest; en daarvan heeft de toenmalige eerste minister van Keizer Frans, de baron von Thugut de meeste eer. Verzoeken uit Londen, bevelen uit Weenen, doorkruist met bevelen uit Petersburg; verschil van inzichten, gebrek aan samenwerking, opzettelijke tegenwerking bij de voornaamste legerhoofden; wantrouwen tusschen de verbonden regeeringen; dit alles moest den oorlog ten voordeele van de Fransche Republiek doen uitvallen. Wanneer we nu tot eene beantwoording willen geraken van de vraag: Welke waren Engelands bedoelingen, bij het werkdadig optreden op het vasteland, dan moeten | |
[pagina 131]
| |
we het onderzoek in twee deelen splitsen, en wel ten eerste nagaan wat Engeland er toe bracht, een inval in de Bataafsche Republiek te doen, en ten tweede onderzoeken, waarom die inval aanving met eene landing in het noorden van Noord-Holland. De meeste schrijvers, waaronder ook de Nederlandsche, zijn tot de conclusie gekomen, dat Engeland, naast het herstel van het huis van Oranje in de Bataafsche Republiek en het in bezit nemen van de Bataafsche vloot voornamelijk eene diversie in den zin had met het oog op de operatiën in Zwitserland en Italië, d.w.z. een werkelijk uitgevoerde aanval, die ten doel heeft, de aandacht des vijands van andere punten van het oorlogstooneel af te leiden, of die punten te doen ontblooten. Dr. Wilhelm Oncken beweert in ‘Das Zeitalter der Revolution, des Kaiserreiches und der Befreiungskriege’ juist het tegendeel en zegt, dat het denkbeeld om de onderneming tegen de Bataafsche Republiek, ten doel hebbende om de Franschen daaruit te verjagen en de heerschappij van het huis van Oranje te herstellen, door eene diversie te bevorderen, het voorstel in het leven riep om den aartshertog Karel uit Zwitserland naar den Nederrijn te doen trekken. Von Clausewitz eindelijk geeft in zijne nagelatene werken ‘Veldtochten van 1799’ de navolgende beschouwing: ‘De landing in Holland valt niet af te keuren, mits men ze maar niet in den zin eener diversie wil opnemen. Vooreerst was eene onderneming in Holland natuurlijk, omdat de Engelschen daardoor hunne strijdkrachten langs den kortsten weg en op de krachtdadigste wijze in 't spel konden brengen. Dit nu was nog wel met het denkbeeld eener diversie overeen te brengen; maar, om de vijandelijke macht tot zich te trekken, waren de | |
[pagina 132]
| |
Engelsche troepen alleen genoeg geweest, en hadden de Russische in Zwitserland of Italië met meer nut kunnen gebruikt worden. Een tweede doel bij deze onderneming was onbetwistbaar om de Oranjepartij in Holland het hoofd te doen opsteken, en dit moest natuurlijk het denkbeeld van diversie geheel doen vervallen, want het zou afschuwelijk geweest zijn, om eene partij op te zetten, met oogmerk haar daarna in den steek te laten.... ‘De onderneming op Holland moet alzoo als een formeele aanval op de Fransche Republiek op dit punt beschouwd worden; dat de uitslag zoo nietig is geweest, ligt blijkbaar in de slechte leiding. Dat ter ondersteuning van dezen aanval eene oorlogvoering aan den Middelrijn met grootere massa's noodig zou zijn geweest, is eene ijdele inbeelding, of liever eene verwarde voorstelling van het denkbeeld en de werking eener diversie. Die veel met deze zaken heeft te doen gehad, zal opgemerkt hebben, dat de diversie het zwak der diplomaten is’. Drie meeningen tegenover elkaar! Welke is de ware? We moeten daartoe ‘de stukken’ raadplegen. Den 29en December 1798 werd het zoogenoemde ‘Traité des subsides’ gesloten tusschen Engeland en Rusland. Art. 1 hield in: Les deux puissances contractantes, dans l'intention d'engager le roi de Prusse à prendre une part active dans la guerre contre l'ennemi commun, se proposent d'employer tous leurs efforts pour parvenir à ce but. Dès que S.M. prussienne aura consenti à cette mesure, S.M. l'empereur de toutes les Russies sera prêt à lui fournir un secours de troupes; et il destine à cet effet 45000 hommes d'infanterie et de cavalerie avec l'artillerie nécessaire. | |
[pagina 133]
| |
Art. 2. Ce corps de troupes sera mis en mouvement aussitôt que les hautes parties contractantes se seront assurées, que la détermination de S.M. le roi de Prusse est conforme à ce qui a été statué ci-dessus. Quant aux mouvements ultérieurs de ce corps et à ses opérations combinées avec les troupes prussiennes, S.M. l'empereur de toutes les Russies les arrangera avec S.M. le roi de Prusse; et ils seront communiqués à S.M. brittannique afin que par un tel concert entre les hauts alliés les opérations militaires contre l'ennemi puissent se faire avec un plus grand succès, et que le but proposé soit plus facilement atteint. De artt. 3-8 bevatten bepalingen betreffende subsidiën, die Engeland zou betalen. Ze waren niet gering. Art. 9. Ce traité sera considéré comme provisoire; et son exécution, ainsi qu'il a été statué plus haut, n'aura point lieu que S.M. le roi de Prusse ne se soit determiné à tourner ses forces contre l'ennemi commun. Mais dans le cas où il ne ferait point, les deux hautes parties contractantes se réservent le droit et le pouvoir, de prendre pour le bien de leurs affaires, et le succès du but salutaire qu'elles ont en vue d'autres mesures analogues aux temps et aux circonstances et de convenir alors de celles qu'en pareil cas elles jugeraient les plus nécessaires, adoptant toujours pour base (autant qu'il sera possible) les stipulations du présent traité. Cependant S.M. l'empereur de toutes les Russies, afin de donner une preuve encore plus frappante de ses dispositions sincères, et de son désir d'être aussi utile à ses alliés qu'il le pourra, promet de mettre, pendant le cours des négociations avec S.M. prussienne, et avant qu'elles se terminent, le susdit corps de 45000 hommes sur un pied, tel qu'il puisse immédiatement être employé partout, où, d'après un concert commun | |
[pagina 134]
| |
entre les alliés, l'utilité de la cause commune pourra l'exiger. Rusland zal dus 45000 man ter dispositie van Pruisen stellen, indien dit zich bij de coalitie zal aansluiten, en Engeland zal betalen. Over de krijgsoperatiën zal nader worden overeengekomen. Ofschoon het verdrag zwijgt over de wijze, waarop, naar Engeland's en Rusland's meening, die 45000 man zouden gebezigd worden, is het toch hoogst waarschijnlijk, dat men een plan op het oog had. Men stelt zoo'n aantal manschappen toch niet beschikbaar, en men verbindt zich niet tot het geven van zoo groote subsidiën, wanneer men niet vooraf zich een bepaald doel heeft voor den geest gesteld. Deze hier aangenomen waarschijnlijkheid mag geacht worden bijna in zekerheid over te gaan bij het raadplegen van de in 1888-92 te St.-Petersburg uitgegeven, voor het grootste gedeelte in het Fransch gedrukte: ‘Matériaux pour servir à l'histoire de la vie et du temps du comte N.P. Panin’. Panin was destijds Russisch gezant in Berlijn en door Keizer Paul werd hem opgedragen, volgens het voornemen in bovengenoemd verdrag neergelegd, te trachten den koning van Pruisen over te halen, zich bij de contracteerende mogendheden aan te sluiten en alsdan de hem aangeboden 45000 man Russische troepen in ontvangst te nemen. Van Engelsche zijde werd tot gelijk doel den broeder van den minister van buitenlandsche zaken Thomas Grenville als buitengewoon gezant naar Berlijn afgevaardigd. In het zooeven genoemde werk nu komt de geheele correspondentie van Panin voor, die over dat onderwerp door hem, over en weer, gevoerd is met Keizer Paul, met de Russische ministers of staatssecretarissen Rostopschin en Kotchubey, met den Russischen gezant te | |
[pagina 135]
| |
Londen Woronzow, met de Pruisische ministers Haugwitz, Finkenstein en Alvensleben en met Thomas Grenville, toen Panin zich tijdelijk uit Berlijn verwijderd had. Uit die correspondentie blijkt, dat daar te Berlijn maandenlang de beide genoemde gezanten, één van geest, met groote toewijding en bewonderenswaardigen tact zijn werkzaam geweest, om de angstvalligheid van den Pruisischen Koning Frederik Willem III, die in zijne beperkte vreesachtige opvattingen gesteund werd door eene vermoedelijk door Fransch geld omgekochte camarilla, te overwinnen. Het is hun niet mogen gelukken. Maar uit die correspondentie blijkt tevens, wat de contracteerende mogendheden bedoelden met de vage bewoordingen, die zij in hun verdrag hadden laten op schrift stellen. Spreekt toch de volgende missive niet duidelijk? Panin aan Finkenstein 20 Januari 1799, d.i. nog vóórdat Grenville was aangekomen. V.E. a désiré que je lui retrace pour le soulagement de sa mémoire les points principaux de notre dernière conférence .... S.M.I. pense, qu'en prenant en considération les intérêts les plus essentiels de la monarchie prussienne, le roi se déterminera d'unir sa cause à celle des alliés, que le moment actuel offre de grandes facilités pour une reprise d'armes dans le nord de l'Allemagne et qu'il en résulteraient des avantages réels pour la Prusse. J'ai eu l'honneur de les détailler à V.E. en lui exposant l'état de la Hollande et de la Belgique qui implorent un libérateur et en lui faisant envisager l'utilité d'une réunion des Pays-Bas ci-devant autrichiens avec les provinces, qui forment aujourd'hui la république batave pour donner à cet état plus de force et de puissance et en faire un boulevard contre l'ambition des démagogues français .... J'ai fait connaître à V.E. que j'étais autorisé | |
[pagina 136]
| |
d'offrir au roi un secours de 45000 hommes, pour le cas où S.M. se déciderait de porter ses armes en Hollande, dans le Brabant et les contrées limitrophes de l'Allemagne envahies par les troupes françaises. En terminant mon office j'ai communiqué confidentiellement à V.E. que les instructions de Mr. Thomas Grenville seraient parfaitement conformes aux miennes, que j'avais l'ordre de me concerter avec ce ministre et de mettre dans toutes mes relations avec lui ce caractère de franchise et de cordialité qui doit être l'heureux résultat de l'union intime de nos cours respectives. Thomas Grenville, door slecht weer en het ijs opgehouden en bijna verongelukt, kwam den 17en Februari te Berlijn, en sinds dien tijd werkten beide staatslieden, die spoedig vrienden werden, samen ter bereiking van het doel, door hunne regeeringen beoogd. Dat doel, in de vermelde missive van Panin aan Finkenstein aangegeven, wordt met andere woorden geteekend in een schrijven van 2 dagen later van Woronzow, den Russischen gezant te Londen, aan Panin: Le changement subit de la disposition du ministère anglais pour défrayer aux Prussiens la délivrance de la Hollande fut occasionné par un mémoire du duc de Brunswick au prince héréditaire d'Orange que celui-ci communiqua ici, ce que vous avez pu voir par une de mes dépêches précédentes. De hierbedoelde memorie van den hertog van Brunswijk was aanleiding geweest dat de erfprins van Oranje in het laatst van 1798 uit Berlijn naar Engeland overkwam, om persoonlijk met den minister Grenville over de belangen van het huis van Oranje en de mogelijkheid van zijn herstel in de Bataafsche Republiek te spreken. Grenville had den prins niet anders kunnen geven dan de verzekering, dat geen punt van het vasteland Engeland | |
[pagina 137]
| |
meer belang inboezemde dan Holland, en geen taak door Engeland met grooter genoegen zou worden aanvaard dan de bewerking van het herstel van het huis van Oranje. Helpen kon hij hem op dat oogenblik niet. Het was toen 27 November 1798; het bovenvermelde verdrag werd een maand later gesloten, den 29en December - en daarbij werd, zooals Woronzow het uitdrukte de bevrijding van Holland door Engeland aan Pruisen overgedragen. Waarom? Omdat Engeland het in werkelijkheid toen niet kon doen. Er waren eenvoudig geen troepen beschikbaar. In 1861 is een boekje uitgekomen, getiteld: The campaign in Holland in 1799 by a Subaltern, waarin over het toenmalige Engelsche leger het navolgende voorkomt: ‘Hoe vreemd het ook moge schijnen, zou het verzamelen zelfs van 8000 man in dit land weinige maanden te voren eene bijna onoverwinlijke moeilijkheid zijn geweest. Deze ongelukkige toestand was te wijten aan eene opeenvolging van oorzaken, terugreikende tot aan het begin van den oorlog in 1793. In dien tijd bestond het Britsche leger eigenlijk uit geraamten van regimenten, kostbaar in vredestijd en zeer onvoldoende voor werkdadig optreden, zooals werd bewezen in Vlaanderen, waarheen alle troepen, die gemist konden worden, gezonden waren om de Oostenrijkers bij te staan. Zij toonden zich goede soldaten, waar zij met den vijand in aanraking kwamen, maar de ontberingen, verbonden aan een terugtocht in het midden van een strengen winter, deden haar vernielenden invloed govoelen op troepen, die nog niet dikwijls te velde geweest waren en daarom de eigenschappen van in den krijg geharde soldaten misten. De regimenten, die na het einde van den laatsten ongelukkigen veldtocht overbleven, werden dadelijk naar West-Indië gezonden, om de Fransche | |
[pagina 138]
| |
en Spaansche eilanden te bezetten, en daar stierven de manschappen bij duizenden. Zoo kwam het, dat aan het einde van 1795 er nauwelijks van een staand leger sprake kon zijn. ‘Om de ledige plaatsen te vullen, nam men toen zijn toevlucht tot het uitzenden van wervers, om op die wijze soldaten te verkrijgen, hetwelk aanleiding gaf tot den schandelijksten menschenhandel, zonder dat het doel bereikt werd. In korten tijd waren er inderdaad niet minder dan 135 infanterie-regimenten alleen op papier; want de officieren, die er op uit waren om hunne afdeelingen voltallig te hebben, namen nagenoeg ieder aan, die zich aanbood en ook zij, die de recruten moesten keuren, keken daarbij weinig nauwkeurig toe. Honderden maakten er een beroep van, om dienst te nemen in een der regimenten ten einde het handgeld te ontvangen en dan te deserteeren, om hetzelfde spel bij een ander regiment opnieuw te beginnen. Aan dit werfsysteem werd door den hertog van York, zoodra hij het opperbevel had verkregen, een einde gemaakt; want toen deze het kwaad in zijn vollen omvang had overzien, bepaalde hij dat alle nieuwe regimenten, van het 101e tot het 135e zouden worden opgeheven, en dat de weinige tot den dienst geschikte mannen, die daartoe behoorden, zouden worden ingelijfd in de geraamten van regimenten, die in dien tijd uit West-Indië terugkeerden. Na eene mislukte poging in 1796 om de manschappen van de supplementaire militie-regimenten over te halen, vrijwilligers te worden, bleef het leger tot 1799 op hoogst geringe sterkte. Als een voorbeeld van het groote incompleet bij de regimenten in dien tijd kan dienen, dat het 6e koninklijke regiment slechts 120 man bij Castlebar in het veld kon brengen’. | |
[pagina 139]
| |
Tot zoover de Subaltern. Daarbij moet nog in het oog gehouden worden, dat in het begin van 1799 in Indië de laatste strijd met Tippo Saïb werd gestreden, die eerst den 4en Mei met de inname van Seringapatnam eindigde; terwijl de toestand in Ierland, alwaar sinds 24 Mei 1798 een gevaarlijke opstand woedde en dat aanhoudend bedreigd werd met eene landing van Fransche troepen, van dien aard was, dat tegen het midden van 1799 de gewapende macht, die tijdens den opstand ongeveer 37000 man had bedragen, tot 45000 man was opgevoerd. Hierdoor wordt duidelijk verklaard, dat Engeland op het einde van 1798 er niet aan kon denken op het vasteland een werkzaam aandeel aan den 2en coalitieoorlog te nemen. Maar waren er geen troepen, Engeland had geld; en in het Parlement beschikte Pitt over eene volgzame meerderheid. Welnu dat geld werd beschikbaar gesteld, om van Paul I troepen te verkrijgen, ten einde Pruisen in de gelegenheid te stellen, de taak, die Engeland zoo nauw aan het harte lag, de verjaging der Franschen uit de Bataafsche Republiek en het herstel van het huis van Oranje ten uitvoer te brengen. Eigenbelangzuchtige drijfveeren blijken daarbij niet, springen althans niet dadelijk in het oog. Maar Pruisen wil niet! Niettegenstaande den aanhoudenden aandrang van Grenville en Panin, niettegenstaande de voornaamste ministers Haugwitz en Finkenstein zich voor offensief optreden verklaarden, Frederik Willem III luisterde meer naar den raad van zijne adjudanten Köckeritz en Zastrow, of zijne secretarissen Lombard en Beijme. Maanden verliepen; de gezanten gaven hunne taak niet op; maar ze kwamen geen stap verder. | |
[pagina 140]
| |
Het Engelsche ministerie gaf intusschen ook zijn eens opgevat voornemen niet prijs. De opstand in Ierland was door middel van gruwelijke wreedheden en omkooping gedempt. Een kleine macht zou toch misschien wel bijeen te brengen zijn. Een maatregel, waardoor vermoedelijk op gemakkelijke wijze aan het leger uitbreiding zou kunnen worden verzekerd, zal in voorbereiding geweest zijn, toen Lord Grenville den 3en Mei aan den Engelschen gezant in Petersburg Sir Withworth een depêche verzond, waarin werd vooropgesteld, dat de Engelsche koning van den ijver van Keizer Paul voor de gemeenschappelijke zaak der Verbondenen overtuigd was en niet twijfelde, of hij zou zich gaarne tot nieuwe offers bereid toonen. In die depêche kwam volgens MiliutinGa naar voetnoot1 het voornemen van het Engelsche kabinet tot een gemeenschappelijk optreden tegen de Bataafsche Republiek het eerst tot uitdrukking. In het eerste daarop betrekking hebbende project-operatie-plan moet, zooals Miliutin te kennen geeft, nog sprake geweest zijn van Duitsche legers, die in drie afdeelingen het oosten van ons land zouden binnendringen, terwijl Engelsch-Russische troepen eene landing zouden beproeven op de eilanden Goeree en Walcheren. Van dat plan, hetwelk eenige overeenkomst had met de memorie van den hertog van Brunswijk, want er kwam in voor, dat een Duitsch korps van 10000 man zich in Emden inschepen, langs de aan de kust gelegen eilanden (door de Wadden) de Zuiderzee binnen zeilen en bij Muiden in de nabijheid van Amsterdam zou landen - van dat plan heb ik hier te lande in de ar- | |
[pagina 141]
| |
chieven niets gevonden; doch in het huisarchief van Hare Majesteit vond ik een schrijven van den griffier H. Fagel, den tusschenpersoon tusschen het gezin van den stadhouder en de Engelsche regeering, aan de prinses van Oranje, gedateerd 25 Juni, waarbij hij haar toezond een note confidentielle, op zijn verzoek opgesteld door Lord Grenville, waarin deze de hoofdpunten van een met Fagel op den 22en gevoerd gesprek had opgeteekend. De aanhef van die nota luidt als volgt: Il y a déjà quelque temps que le roi a fait proposer à l'empereur de Russie, de lui fournir un corps de troupes pour être embarqué dans un port russe avec la destination d'agir sur les côtes des Provinces Unies, dans la vue d'en chasser les Français et d'y rétablir l'ancien gouvernement et système politique. Deux projets d'embarcation ont été proposés. L'un (et que l'on aurait préféré ici) aurait été de transporter les troupes sur la flottille armée russe, pour en cotoyant le nord de l'Allemagne, passer par le canal de l'Eyder en Holstein et de là se rendre à Yevern, où ils auraient pris les rafraîchissements et réparations nécessaires, et d'où ils auraient été à portée d'agir en débarquant à Delfzyl ou à tout autre endroit des provinces de Groningue et de Frise dont il aurait été convenu dans l'intervalle avec les habitants bien intentionnés de ces provinces. L'autre projet d'embarcation est celui de mettre les troupes sur des transports que l'on équiperait à Cronstadt, à Reval et à Pétersbourg même, ou à défaut de ce moyen sur des bâtiments de transport que l'on prépare ici (d.i. in Engeland) .... Aujourd'hui les lettres de Pétersbourg annoncent que l'empereur a déjà donné son consentement au plan en général, et que le général Stamford et le capitaine | |
[pagina 142]
| |
Popham y étaient attendus de jour en jour pour en régler les détails. L'empereur fournira 20.000 hommes, nombre que l'on présume être plus que suffisant pour l'exécution de la chose, surtout appuyé par une diversion du coté des îles de la Meuse ou de celles de Zélande - objet pour lequel on fait déjà des préparatifs en Angleterre. Le succès serait encore bien plus certain si la cour de Berlin se déterminait enfin à nous soutenir par des démarches vigoureuses ou même par des démonstrations. Verder bevat de nota eenige wenken over de wijze, waarop de Oranjegezinde partij de onderneming zou kunnen steunen. Fagel schrijft nog betreffende die nota: Avant de me faire la communication verbale qui fait l'objet de cette note Lord Grenville m'instruisit d'une circonstance dont je crois devoir faire part à V.A.R. C'est que la mesure détaillée dans la dite note n'a point été arrêtée dans l'intention de préjudicier aux négociations entamées entre le gouvernement brittannique et le cabinet de Berlin relativement à la délivrance de la Hollande, mais qu'en attendant le résultat toujours incertain de ces négociations on a pensé à ce nouveau moyen de parvenir au même but. Dit waren berichten, die den 22en Juni reeds uit Petersburg in Londen waren aangekomen; maar op dienzelfden datum werd te Petersburg het daarop betrekking hebbende verdrag tusschen Engeland en Rusland vastgesteld. Art. 1 daarvan hield in: Sa Majesté le roi de la Grande Bretagne, pensant que le meilleur moyen de parvenir au but ci-dessus énoncé (l'expulsion des Français des Sept Provinces Unies et l'affranchissement | |
[pagina 143]
| |
de la Hollande du joug sous lequel elle gémit depuis longtemps) est d'employer le secours d'un corps de troupes russes, Sa Majesté impériale, malgré les efforts qu'elle a déjà faits et la difficulté d'employer un corps additionnel de troupes pour un service aussi éloigné de son empire, a néanmoins, en conséquence de la sollicitude constante, en faveur de la bonne cause, consenti à fournir 17 bataillons d'infanterie, 2 compagnies d'artillerie, une compagnie de pionniers, et un escadron de hussards faisant 17503 hommes pour l'expédition en Hollande; mais comme ce nombre de troupes, eu égard au plan proposé par Sa Majesté brittannique n'est pas suffisant, et qu'il a été jugé que 30.000 hommes seraient nécessaires à ce sujet, Sa Majesté brittannique fournira de son coté 13.000 hommes de troupes anglaises, ou au moins 8000, si ce petit nombre est jugé suffisant, et avec une cavalerie proportionnée à une telle armée. De overige artikels bevatten bepalingen betreffende door Engeland te geven subsidiën, de wijze, waarop de Russische troepen zouden worden overgevoerd, enz. enz. Hierbij zij de aandacht gevestigd op een punt, dat totnutoe weinig opmerkzaamheid heeft getrokken. Volgens dit verdrag zal Rusland 17 1/2 duizend, Engeland 13 of hoogstens 8000 man leveren. Hieruit blijkt in de eerste plaats, dat men in Engeland ook toen nog niet zeker was, 13000 man te kunnen bijeenbrengen; en zoo was het ook. Om die troepen te krijgen, heeft men zijn toevlucht moeten nemen tot een buitengewoon middel. Eerst den 12en Juli werd door het Hoogerhuis eene wet bekrachtigd, volgens welke de sterkte der Militia, die niet buitenslands mocht gebruikt worden, met 20.000 man werd verminderd en de staande krijgsmacht met hetzelfde aantal werd vermeerderd. Door het toekennen | |
[pagina 144]
| |
van eene premie hoopte men die 20000 man uit de eene wapenmacht in de andere te doen overgaan, en dat is gelukt. Nog eene andere gevolgtrekking kan uit die cijfers gemaakt worden. We weten, dat de hertog van York opperbevelhebber is geweest over het vereenigde Russisch-Engelsche leger; doch waarschijnlijk was dat toen nog niet vastgesteld. In den regel toch wordt het bevel over een verbonden legermacht niet opgedragen aan een generaal van die mogendheid, die de minste troepen levert. Dat kan voorkomen, indien zulk een generaal een grooten gevestigden naam heeft; maar dat was met den hertog van York allerminst het geval. Toen hij hier voet aan wal had gezet, schreef Lafayette, die als balling hier te lande vertoefde, aan zijne vrouw: ‘C'est hors de table un pauvre renfort’. De tekst van dit verdrag verklaart evenwel, wat Lord Dunfermline, de zoon van Ralph Abercromby, in de levensbeschrijving van zijn vader mededeelt, dat deze van de expeditie het eerst kennis kreeg in Edinburgh door een brief van Dundas, den staatssecretaris voor Oorlog, dd. 8 Juni 1799, die hem schreef dat indien hij de expeditie zou willen aanvoeren, hij zoo spoedig mogelijk naar Londen moest komen. Denzelfden dag ontving Abercromby een brief van kolonel Brownrigg, die hem op last van den hertog van York (toen opperbevelhebber van het Engelsche leger), vroeg, welke generaals en welke stafofficieren hij wenschte mede te nemen bij de expeditie, waarvan hij als commandant was voorgedragen. Nog wordt dit bevestigd door het schrijven van Fagel aan de Prinses den 26en Juni, waarin voorkwam: Sir Ralph Abercromby commandera l'expédition qui sera envoyée d'ici pour coopérer avec l'attaque du coté de la Groningue. | |
[pagina 145]
| |
Engeland heeft dus het eens opgevatte plan in elk geval willen doorzetten, en toen Pruisen deelneming weigerde, daaraan zelf naar de mate zijner krachten willen deelnemen; en Abercromby zou de daartoe bestemde troepen aanvoeren. Wanneer dit plan in zooverre gewijzigd is, dat niet Abercromby, maar de hertog van York als opperbevelhebber zou optreden, heb ik niet gevonden. De verklaring van die wijziging schijnt mij intusschen gemakkelijk te geven. De Militia-bill heeft de verwachtingen overtroffen. 15712 Militia-men namen dienst in het staande leger. Nu had Engeland troepen genoeg en de beloofde 8 à 13000 man zijn aangegroeid tot ± 25000 man, waardoor Engeland het recht verkreeg om het opperbevel voor zich te vragen; terwijl de omstandigheid, dat hier een prins van den bloede als zoodanig in aanmerking kwam, de toestemming van Keizer Paul gemakkelijker zal hebben doen verwerven. Hoe dit zij, al bleef Abercromby geen opperbelhebber van de Engelsche macht, hij bleef toch aangewezen als commandant van de afdeeling, die het eerst zou vertrekken en die - 12000 man sterk - natuurlijk dezelfde uitwerking zou kunnen teweegbrengen als de geheele Engelsche macht, zooals die aanvankelijk was vastgesteld (8 à 13000 man). De oorspronkelijke bedoeling intusschen is geweest, dat de Russische en de Engelsche expeditie ongeveer gelijktijdig zouden in werking treden, de eene in Groningen, de andere aan de Maas of in Zeeland. Dat de nu zooveel talrijker Engelsche troepen niet gelijktijdig werden overgevoerd, vindt zijne verklaring in twee feiten: 1e waren er geen transportschepen genoeg, omdat Engeland op zich had genomen, ook een deel der Russische troepen over te voeren; en 2e kwamen de | |
[pagina 146]
| |
Militia-men, om zoo te zeggen, de een na den ander aan, en geraakten de regimenten dus eerst langzamerhand op de gewilde sterkte. De instructiën, die Abercromby achtereenvolgens ontving, doen zien, dat de Engelsche regeering aan het oorspronkelijke plan vasthield, verjaging der Franschen uit de Bataafsche Republiek, herstel van het huis van Oranje, en - indien dit gelukte - verovering van de Zuidelijke Nederlanden. In de meeste werken, wordt - met het oog op hetgeen gevolgd is - beweerd, dat Engeland's hoofddoel is geweest: het in bezit nemen van de Bataafsche vloot. Daargelaten, dat dit toch eene zeer vreemde handelwijze zou geweest zijn ten opzichte van den stadhouder, dien men in zijn gezag ging herstellen, is hier in de stukken geen spoor van te vinden, ja wijzen deze eer op het tegendeel. In het schrijven van Dundas aan Abercromby van 8 Juni 1799, waarbij deze verzocht werd, als commandant van de Engelsche legerafdeeling op te treden, vindt men: ‘Volgens de laatste berichten is het niet onmogelijk, dat te eeniger tijd Pruisen van Frankrijk zal eischen, Holland te ontruimen, met eene bedreiging een Pruisisch leger dat land te doen binnenrukken, indien aan dien eisch geen gevolg wordt gegeven. Indien het tot dien stap overgaat, zal het terzelfder tijd een beroep doen op ons, om met onze vloot daartoe mede te werken, en het eiland Walcheren te bezetten’. Den 20en Juli wordt aan Sir Ralph verzocht, eene memorie op te stellen over de uitwerking, die kan worden verwacht van een aanval op de provincie Holland bij de Maas, en over de voordeelen, die dit zou geven aan eene legerafdeeling, die voornemens was op te rukken in de richting, in welke men kan onderstellen, dat | |
[pagina 147]
| |
de Pruisen zich zullen bewegen. Die memorie had ten doel om Mr. Thomas Grenville, toen te Berlijn, aan te toonen dat het plan om bij de Maas in Holland troepen te ontschepen, veiligheid en gemak zou opleveren voor het oprukken der Pruisen. In de eerste instructie aan den commandant van de eerst vertrekkende Engelsche afdeeling dd. 3 Augustus is bepaald, dat die expeditie wordt gedirigeerd op den mond van de Maas, ten einde in het bezit te komen van Goeree, Overflakkee, het kleine eiland Rozenburg en dat van Voorne. Het doel van de operatie - zoo wordt verder gezegd - is om na de aankomst der versterkingen zoo mogelijk bezit te nemen van de provinciën ten noorden van de Waal, vóórdat het kwade seizoen intreedt, en daarom is het wenschelijk, zich van een punt op het vasteland meester te maken, waar de troepen, naarmate zij aankomen, in eens kunnen worden ontscheept. De keuze van dat punt op het vasteland wordt overgelaten aan het beleid van den bevelhebber; maar Maaslandssluis, Schiedam, Rotterdam en Dort worden aangewezen als de meest gewenschte punten met het oog op de verdere bedoelingen. Den 10en Augustus wordt eene nieuwe instructie gegeven waarin de navolgende beschouwingen voorkomen: dat in verband met onlangs ontvangen berichten van het vasteland, de onmiddellijke uitzeiling van de expeditie ‘is a matter of most urgent necessity’, en dat, daar er bijna niet aan behoeft te worden getwijfeld, of men in staat zou zijn, zich van Goeree meester te maken, dit in elk geval als het eerste object moet worden beschouwd. Als Goeree bezet is, is het aan het oordeel van den generaal en den admiraal overgelaten om te bepalen, of van daaruit gemakkelijk een aanval | |
[pagina 148]
| |
op Voorne kan gewaagd worden. Voor het geval, dat wordt besloten, dat de aanval op Voorne niet uitvoerbaar is, of dat de daaraan verbonden gevaarlijke kansen grooter zijn, dan men redelijkerwijze zou mogen wagen, moet getracht worden, zich meester te maken van den Helder en het eiland Texel, ‘with the probability of obtaining the disposal of the Dutch navy’. Wordt zoowel de aanval op Voorne als die op den Helder losgelaten, dan bestaat er - zoo wordt gezegd - weinig twijfel over de gemakkelijkheid, waarmede troepen de Eems kunnen binnenkomen, om te landen in den omtrek van Delfzijl, en dan de operatiën op zulk eene wijze te vervolgen, als het best geschikt is om de provinciën Groningen en Friesland en de Generaliteit van Drente te veroveren. Sir Ralph behoefde niet met zijn geheele macht naar den Helder te gaan, indien dat het gekozen punt van aanval zou zijn; het werd aanbevolen om zoo mogelijk een detachement naar Goeree te zenden, voldoende om dit een paar dagen te houden tot uit Engeland versterking kon worden gezonden, omdat de aanhangers van den prins van Oranje hunne beschikkingen getroffen hadden in de onderstelling, dat dit eiland in eens door eene Engelsche macht zou bezet worden. De instructie sluit met het aan Sir Ralph's eigen inzicht, in overleg met den admiraal, over te laten, om alle of elk dezer plannen te wijzigen, of een ander te kiezen. De regeering zal voldaan zijn, indien de operatiën worden gericht op dat object, hetwelk het meest zal schijnen overeen te komen met de belangen van 's konings dienst en den geest van de instructiën. Den 13en Augustus zeilde de vloot uit; slecht weêr was oorzaak dat de landing eerst den 27en Augustus plaats had. | |
[pagina 149]
| |
De in de laatste instructie gebezigde woorden: ‘with the probability of obtaining the disposal of the Dutch navy’ kunnen m.i. niet anders worden vertaald dan door: ‘met de waarschijnlijkheid, om de beschikking te verkrijgen over de Hollandsche vloot’ en beteekenen niet: ‘met de waarschijnlijkheid om zich meester te maken van de Hollandsche vloot’. Die zinsnede heeft betrekking op het der Engelsche regeering bekende voornemen van den kapitein ter zee Van Braam, om aan boord van de Bataafsche schepen een opstand te verwekken en de vloot zich voor den prins van Oranje te doen verklaren. Waaruit ontsproot nu de ‘most urgent necessity’, om zoo spoedig mogelijk uit te zeilen, vóórdat de Russische strijdkrachten voldoende in de nabijheid waren? We moeten ons, om die te begrijpen, weder naar Berlijn verplaatsen. De onderhandelingen, om te trachten den koning van Pruisen tot toetreden bij de coalitie over te halen, waren in Juni nog tot geen resultaat gekomen en Keizer Paul had zijn gezant Panin gelast Berlijn te verlaten. Den 21en Juni begaf deze zich naar Karlsbad. Thomas Grenville gaf de zaak niet op en bleef zijne pogingen voortzetten. Omtrent het nader verdrag van Petersburg werd noch aan de Pruisische noch aan de Oostenrijksche Regeering iets medegedeeld. Dit werd strikt geheim gehouden; voor de Oostenrijksche Regeering, ofschoon die bondgenoot was, vooral, omdat men hare gevoeligheid niet wilde opwekken ten aanzien van de plannen, die men met betrekking tot de Zuidelijke Nederlanden op het oog had. Wel had Oostenrijk die bij den vrede van Campo Formio afgestaan; maar Thugut had ze daarom nog niet uit het oog verloren. Indien de krijgskans hem gunstig was, wilde hij ze wel weder bezetten, hetzij om ze voor den Habsburgschen troon terug te bekomen, hetzij om ze bij | |
[pagina 150]
| |
een eventueel vredesverdrag in ruil te kunnen aanbieden voor andere landstreken. Keizerlijke agenten bleven dan ook het land afreizen en den opstand, bekend onder den naam van den Boerenkrijg steeds aanwakkeren. Hoe zeer Oostenrijk nog hoop bleef voeden op die gewesten, blijkt wel 't best uit de proclamatie, die de Oostenrijksche generaal Sztarray den 1en Juli uit Donaueschingen uitvaardigde: Braves Belges! Nous voilà arrivés aux confins de l'empire, dont votre légitime souverain S.M. l'empereur et roi est chef. Il dépend actuellement de vous Belges, d'abandonner les drapeaux de vos usurpateurs, et de venir vous ranger sous ceux de votre ancien et auguste maître, où vous serez reçus à bras ouverts. Les troupes victorieuses marchent à grands pas au devant de vous et n'attendent que votre arrivée pour vous recevoir dans leur sein; et secondés de votre courage, vous reviendrez triomphants dans vos foyers. Braves Belges, S.M. l'empereur promet dès ce moment à tous ceux d'entre vous, sans distinction quelconque, qui se seraient rendus coupables de désertion, un oubli entier et absolu de fautes, et vous accorde une amnistie générale. Du quartier général à Donaueschingen le 1 juillet 1799. Thugut was dan ook met die onderhandelingen in Berlijn volstrekt niet op zijn gemak. Wat deed Grenville daar? Dat moest hij weten. Pruisen moest maar onzijdig blijven. Indien dat land zich met Engeland en Rusland verbond, zou het allicht teveel macht krijgen. Graaf Dietrichstein, een van Thugut's vertrouwden, werd dan ook half Maart met de een of andere opdracht naar Berlijn gezonden. Omstreeks half April vertrok hij weer, bij allen den indruk achterlatende, dat hij eigenlijk alleen was komen spionneeren. | |
[pagina 151]
| |
Dat onderling wantrouwen van de verbonden mogendheden is mede oorzaak geweest van de verplaatsing van het Oostenrijksche leger uit Zwitserland naar den Nederrijn. Engeland duchtte, dat Oostenrijk het er op toelegde, Zwitserland of althans een deel daarvan te veroveren, om het te blijven bezetten. Tegelijkertijd vreesde het den toenemenden invloed der Russen in Italië, vooral na de overwinningen van Suwarow. De Russen moesten vooral van Malta verwijderd worden. Met schoonschijnende redenen wist de Engelsche regeering Paul over te halen, om alle Russische strijdkrachten in Zwitserland te vereenigen en van daaruit een inval in Frankrijk te doen. Aartshertog Karel kon dan naar Zuid-Duitschland terugkeeren en op de rechter flank het Russische leger ondersteunen. Men meende dat Thugut daartegen bezwaren zou inbrengen. Integendeel! De plannen van Rusland en Engeland, ook met betrekking tot de Zuidelijke Nederlanden waren toen langzamerhand uitgelekt en Thugut vond het nu noodig de bondgenooten bij de eventueele verovering van de Zuidelijke Nederlanden bij te staan. Vandaar dat de aartshertog Karel na het verlaten van Zwitserland niet in Zuid-Duitschland bleef, om Suwarow op zijn rechterflank te ondersteunen, maar noordwaarts naar den Nederrijn rukte, om Rusland en Engeland te helpen, die met deze hulp niets gediend waren. In dien ongelukkigen oorlog hebben de legerafdeelingen der bondgenooten niet gediend om gezamenlijk den gemeenschappelijken vijand te bestrijden, maar om op elkander te passen. Geen wonder, dat zij ten slotte geslagen werden. Deze korte afdwaling moest ik mij even veroorloven, om te doen uitkomen, dat Oncken's meening, als zou de marsch van den aartshertog Karel naar den Nederrijn eene diversie geweest zijn met het oog op de expeditie in | |
[pagina 152]
| |
Holland, onjuist is. Die expeditie stond oorspronkelijk in geenerlei verband met de overige krijgsoperatiën; althans Oostenrijk was er niet in gekend. Het afzonderlijk optreden van Engeland en Rusland kan intusschen niet zeer bondgenootschappelijk genoemd worden. Keeren we naar Berlijn terug. Den 12en Juli meent Grenville het pleit gewonnen te hebben. De koning van Pruisen zal zich bij de coalitie aansluiten: ‘Revenez donc mon cher comte, et au plus vite; le roi approuve l'esquisse du projet d'après la seconde édition’ - zoo schrijft hij aan Panin. Ook het Pruisische ministerie zendt den Russischen gezant een terugroepingsbrief. Deze laat zich niet wachten en is den 20en in Berlijn. Den 22en schrijft hij aan zijne vrouw: Les dernières nouvelles que je vous ai données étaient de Dresde .... Je ne vous parlerai plus de mon voyage que pour vous dire que je l'ai terminé en trois jours et cinq heures; je n'ai pris que trois heures de repos à la première poste après Dresde, en me jetant tout habillé sur un mauvais lit. Malgré cela j'ai débarqué tout droit chez Grenville samedi entre 2 et 3 heures après midi, et j'ai envoyé à l'instant un billet chez le comte de Haugwitz pour demander son heure. Il m'a remis au lendemain. Maar den volgenden dag is het evenzoo! 21, 22, 23 Juli - telkens uitstel. De laatste maal zond Alvensleben het bericht. Maar verontwaardigd vroeg Panin toen rekenschap, waarom het ministerie hem dan ontboden had. Den volgenden dag had daarop de conferentie plaats, en moesten Panin en Grenville vernemen, dat de koning weer van gevoelen was veranderd. De onderhandelingen werden afgebroken. De Russische gezant vertrok onmiddellijk. Voor den kortsten tijd nu, waarin een bericht per estafette van Berlijn naar Londen over Cuxhaven werd | |
[pagina 153]
| |
overgebracht, heb ik 7 dagen gevonden. Een ander uiterste meldt Woronzow aan Panin den 8en Maart: J'ai recu tout d'un coup quantité de lettres de tous cotés par 15 malles et le chasseur Wendt, qui a été 43 jours à Cuxhaven. Vergelijken we nu de data. De instructie aan Abercromby, waarin de ‘most urgent necessity’ om de vloot te doen uitzeilen, wordt betoogd, is van 10 Augustus en de datum van het afbreken van de onderhandelingen te Berlijn is 24 Juli. Ik meen te mogen aannemen, dat men den 10en Augustus te Londen nog geen tijding ontvangen had van het afbreken dier onderhandelingen, en dat men kennis dragende van de gunstige wending in de inzichten van den Pruisischen koning door spoedig optreden wilde medewerken om die gunstige gezindheid zoo mogelijk nog te versterken en te bestendigen. Hoe komt nu - dit is de tweede vraag, die korter te beantwoorden is - de Engelsche vloot voor den Helder? We zullen de betrokken personen laten spreken. Mitchell, de admiraal, die de landingsvloot commandeerde, schreef in zijn dagboek: In den voormiddag van den 14en (den dag na de uitzeiling) gaf ik het sein voor ‘all captains’ en de generaal - d.i. Abercromby - voor ‘all General Officers’. Een krijgsraad werd gehouden, waarin werd besloten, dat het eiland Goeree, het bezetten van de reede van Helvoet en het verkrijgen van vasten voet in dat deel van Holland het eerste object van de expeditie zou zijn; maar de generaal en ik, na dien tijd in aanmerking nemende over hoe groote macht of we konden beschikken (considered the magnitude and force of the armament), en met het oog op de berichten, die wij hadden van den toestand in Holland en de mededeeling, ons gedaan door luitenant Lindsay, die van Lord Duncan terugkeerde, wij besloten in den namiddag, dat | |
[pagina 154]
| |
het meer zou strekken tot eer van Zijner Majesteit's wapenen en het belang van Groot-Brittannië, indien we onze macht wendden tegen den Helder en Texel, ‘to destroy or rendre unserviceable the whole of the Dutch fleet and open our way into the heart of the country at once’. En Abercromby schrijft den 14en Augustus, den dag nadat hij uitgezeild was, aan Duncan: Na rijpelijk de groote moeilijkheden en het bijna onvermijdelijk verlies van eenige van Zijner Majesteits oorlogsschepen bij het forceeren van den toegang tot Hellevoetsluis, alsmede de vele hinderpalen die wij zouden ontmoeten, indien de troepen zonder bescherming van de vloot op het eiland Voorne zouden ontscheept worden, te hebben overdacht; en in aanmerking genomen de mededeeling, die luitenant Lindsay heeft gebracht van Lord Duncan, meen ik door de geheime instructie, die ik den 10en Augustus ontvangen heb, gemachtigd te zijn, de bestemming der troepen onder mijn bevel te wijzigen en de admiraal stemt hierin ten volle met mij in. Ik zal daarom onmiddellijk overgaan tot den aanval op den Helder. Ik verwacht, dat deze maatregel de goedkeuring van Zr. Ms. ministers zal wegdragen, waarop ik temeer hoop heb, wanneer ik naga, dat de bedoeling bij de expeditie tegen het eiland Voorne was, om de kortste gemeenschap te openen met en de spoedigste hulp te geven aan de Pruisen, indien zij voornemens waren door Gelderland Holland binnen te rukken. Nu die omstandigheden niet langer gewicht in de schaal kunnen werpen, ‘it appears to be an object of the greatest magnitude either to get possession of the Dutch fleet or to render it unserviceable in future’. Indien we het Nieuwediep kunnen bezetten, zal dit | |
[pagina 155]
| |
een veilige haven en eene gemakkelijke verbinding met Engeland opleveren. Het voornemen om de Bataafsche vloot te nemen is dus afkomstig van Abercromby en Mitchell, niet van de Engelsche Regeering, en de mededeelingen van Lord Dunfermline geven voldoende verklaring voor de redenen, die den Engelschen generaal aan dat voornemen de voorkeur deden schenken. Uit die mededeelingen toch blijkt duidelijk, dat Abercromby voor de expeditie in Holland groote bezwaren voorzag, zelfs van dien aard, dat hij weinig vertrouwen had in den goeden uitslag. Gelukte de expeditie niet, dan bleef de Bataafsche Republiek onder Franschen invloed; doch dan zou door Engeland al een groot voordeel behaald zijn, indien het zich meester gemaakt had van de Bataafsche vloot. Die althans zou dan Engeland geen schade meer kunnen toebrengen, terwijl de Engelsche Noordzee-vloot, ontslagen van de taak om haar in 't oog te houden, voor een groot gedeelte elders zou kunnen gebezigd worden. Tegen bovenstaand geuit vermoeden, dat het overhaast uitzeilen van de Engelsche vloot, vóórdat samenwerking met de in aantocht zijnde Russische strijdmacht gewaarborgd was, verband houdt met den loop der onderhandelingen te Berlijn, kan worden aangevoerd, dat Abercromby in zijn schrijven aan Dundas zelf mededeelt, dat de oorspronkelijke reden, om Voorne als eerste object voor de expeditie te kiezen - samenwerking met Pruisen - geen gewicht meer in de schaal kan werpen. Afdoende schijnt mij die tegenwerping niet. De instructie voor Abercromby waarin het onmiddellijk uitzeilen der vloot ‘a matter of most urgent necessity’ genoemd wordt, dateert namelijk van 10 Augustus, en de vloot is uitgezeild den 13en Augustus. Het is volstrekt niet onaannemelijk dat, wat | |
[pagina 156]
| |
men den 10en Augustus nog niet wist, den 11en, den 12en, ja zelfs eerst op het laatste oogenblik den 13en kan zijn bekend geworden. Evenzeer laat zich verklaren, dat bij het inkomen dier minder gewenschte tijding geen tegenbevel is gegeven, de zeildag niet is uitgesteld. Men moet zich de toebereidselen tot zoo'n overzeesche expeditie niet gering voorstellen. Alles was nu gereed; troepen en paarden ingescheept, de bagage aan boord. Heel Engeland had het oog op de ‘secret expedition’ gevestigd. De zeildag was al herhaaldelijk uitgesteld. ‘Ma dernière lettre de Londres est en date du 2 de ce mois’ - zoo schrijft Thomas Grenville uit Berlijn den 12en Augustus aan den Erfprins te Lingen - ‘et c'était alors pour le cinquième qu'on annonçait positivement le départ de la première expédition de 12000 hommes’; drie dagen later: ‘Je viens de recevoir de Londres des lettres en date du 6 qui m'annoncent que l'embarquement des troupes devait commencer à se faire ce même jour-là, et qu'on ferait voile à ce qu'on croyait le 8 ou le 9 au plus tard; en nog den 11en Augustus schrijft Dundas aan Mitchell: ‘I learned with very great concern that the expectation the expedition would sail early to morrow morning is not likely to be fulfilled’. Pitt en Dundas hadden hun intrek genomen in Walmer-castle bij Deal, om dikwijls en gemakkelijk met Abercromby te kunnen samenspreken, en zoodoende van hunne zijde alle vertraging te voorkomen. Reeds lang was het plan opgevat, om desnoods zonder Pruisen de onderneming door te zetten. Zou men nu op het oogenblik, dat alles gereed was, tegenbevel geven? Als nabetrachting, met de wetenschap, die wij nu hebben, zou dit misschien - indien het had plaats gehad - als een daad van staatsmanswijsheid kunnen geroemd | |
[pagina 157]
| |
worden; onder de gegeven omstandigheden komt het mij alleszins verklaarbaar voor, dat dit tegenbevel niet gegegeven werd - zelfs met erkenning, dat de gewijzigde omstandigheden het nemen eener beslissing voor den bevelhebber der expeditie, waarin aan dezen volgens de instructie van 10 Augustus nagenoeg algeheele vrijheid gelaten was, hoogst moeilijk maaktenGa naar voetnoot1. Blijkt uit het voorgaande, dat het in de eerste plaats Engeland's bedoeling was de Bataafsche Republiek van Franschen invloed te bevrijden en het huis van Oranje aldaar te herstellen, de oorspronkelijke voornemens reikten - zooals we gezien hebben - verder. Ook uit de Zuidelijke Nederlanden zouden de Franschen verdreven worden. Hoewel dit door den loop der gebeurtenissen zelfs niet tot een begin van uitvoering is gekomen, kan, voornamelijk uit de uitgegeven correspondentie der staatslieden, worden aangetoond, dat ook tot dat doel reeds voorbereidende maatregelen waren getroffen; terwijl daaruit bovendien de ernst der bedoelingen blijkt ten aanzien van de herstelling van het huis van Oranje. Den 31en Augustus kwam te Londen bericht van den admiraal Duncan en den 2en September van den generaal Abercromby, dat de landing van de Engelsche troepen den 27en Augustus in Noord-Holland gelukt was. Groote vreugde en groote verwachtingen aldaar! ‘De wind is nu naar het noord-oosten geloopen’ - zoo schreef Lord Grenville (de minister) den 5en September aan zijn ouderen broeder den markies van Buckingham - ‘als om ons onze Russen te brengen .... Wij hebben nu ongeveer zeventien duizend man daar, en als de transportschepen terugkeeren, kunnen wij, zoo noodig, tien duizend man | |
[pagina 158]
| |
meer zenden boven onze achttien duizend Russen. I trust therefore, I am not very sanguine in thinking the business as early certain as one can allow oneself to call anything in these times. ‘But for the plans which we have in view (zelfs in een brief aan zijn broeder schijnt hij die plannen niet te hebben willen uitspreken) supposing these to terminate well and soon, we want full twenty thousand more British force. Do you think it is possible to get them from the Militia? - and how? .... An idea has been proposed to me, which I think I shall not be at liberty to decline, if, when the time comes, I should myself be satisfied that I could be of more use than other people: it is to go to Holland as Ambassador Extraordinary, carrying myself and my office there, for about a month or six weeks, to help to fix Old Stadt (den stadhouder) a little more firmly in his chair..... You may suppose that I do not look to this as a very pleasant interlude to my other business, but I cannot deny that it is at least possible I may be of use there, and if so, I must practise as I preach’. In dien brief wordt ook medegedeeld, dat hij eerst aan Tom (zijn broeder, die toen te Berlijn was) had voorgesteld, dat buitengewoon gezantschap op zich te nemen, en dat, als die wilde gaan, zijn overtocht niet noodig zou zijn; maar dat hij dien nog liever naar Petersburg zag trekken ‘to establish a further concert there’, en in dien geest later met aandrang aan hem geschreven had. Buckingham schijnt daarop onmiddellijk zich zelven aangeboden te hebben, om naar den Haag of naar Petersburg te gaan. Althans in de Memoirs of the Court and Cabinets of George the third, from original family documents by the duke of Buckingham and Chandos | |
[pagina 159]
| |
(London, 1853) komt als antwoord daarop het navolgende schrijven voor, mede gedateerd 5 September (zal vermoedelijk 8 September moeten zijn): My dearest brother ..... I have not yet my answer from Tom; but by an intermediate letter, I guess that he will be very little disposed to undertake this jaunt to Petersburg. Even if he should not, but should go to Holland, I am not quite sure that I must not go, for a short a time as I speak of, to assist him in Holland; not that personnally I have the vanity to think that I could do any part of the business better, or as well as he, but my red boxes and my seals would have a great effect in enabling me to expedite, and even in some degree to brusque a business which, if left to Dutch arrangement only, or with nothing more than the usual aid of an English Ambassador, would take not six months, as you say, but six years, and not be done at last. I fully understand the nature of your offer, and should not certainly have suspected even, if you had not explained it, that you were canvassing for the delectable amusement of leaving Stowe and England, to figure at the Hague or Petersburg. But the best negotiation you can carry on for us just now would be one with the Militia for giving us twenty thousand more men. I hardly dare say, or let myself think, what we could do, or rather what we could not do with such a reinforcement, supposing Holland to go on quick, and our troops not to suffer much from sickness; for of their suffering in battle there, I am not much afraid. In een den 9en September aan denzelfden broeder geschreven brief laat Grenville zich omtrent de verdere plannen nog als volgt uit: | |
[pagina 160]
| |
..... I am greatly obliged to you for what you have written on the subject of the Militia. It seems to me that allowing the Militia to volunteer by companies for a fixed time is the best suggestion I have yet heard.... Less than 20000 men would not, on the most sanguine calculations, answer our object, and the issue of the war to much depends upon it that we should be unpardonable to omit any possible effort that we could make for it. What we want is to be able to garrison Holland with 20000 men so as to have as soon as possible after the conquest of it the means of disposing of our whole army now there. It is a very doubtful question, I think, whether our Militia volunteering would be more or less promoted if we confined our proposal to that particular service, and sent our Militia battalions into the Dutch garrisons, employing the army now there in the active service, or if we took the offer generally for foreign service and made such distribution between the two as might best suit our convenience. There would be no difficulty as to Parliament; we can call them together at a fortnight's notice. We would do so for this object alone. The King would speak of nothing else and ask no supply; and we could easily in a moment of triumph like the present, exclude all other discussions, so that the executions, were the plan once arranged to the satisfaction of the Militia officers, would taken up not more than ten days or a fortnight at most. In dit schrijven komt eene uitdrukking voor, waaruit zou kunnen worden afgeleid, dat het voornemen bestond de nieuw uit de Militia te verkrijgen troepen in Zeeland te doen landen, althans in Braband te doen optreden: ‘The French papers talk of having marched against us the garrisons of the Generality (Braband). | |
[pagina 161]
| |
So much the better if it is so, for then we shall not find them thereGa naar voetnoot1, and the fact itself proves (if even our intelligence were defective) how little other force they have in the country’. Hoe dit zij, den 26en September werd in het Lagerhuis, op voorstel van Dundas de navolgende motie aangenomen: ‘That leave be given to bring in a bill to enable his Majesty to receive an additional aid for the prosecution of the war, by availing himself of the voluntary services of the Militia’; en den 4en October werd in het Hoogerhuis, met drie stemmen tegen, de Militia Service Extension-bill aangenomen. Tien à elfduizend man zijn toen nog uit de Militia overgegaan in de regimenten van het staande leger; doch de krijgskans was al gekeerd. Den 18en October sloot York met Brune de capitulatie, volgens welke het Engelsch-Russische leger de Bataafsche Republiek zou ontruimen. Dat men na de overgave van onze vloot in Engeland er nog niet aan dacht, de in bezit genomen schepen te behouden, mag ten slotte blijken uit de navolgende zinsnede uit de rede, waarmede de koning den 24en September het Parlement, bijeengeroepen ter behandeling van bovengenoemde wet, opende: ..... I have the strongest ground to expect that ..... and that the fleet (d.i. de Bataafsche) which, under the usurped dominion of France, was destined to co-operate in the invasion of these islands, may speedily, I trust, under its ancient standard partake in the glory of restoring the religion, liberty and independence of those provinces so long in ntimate union and alliance with this country. | |
[pagina 162]
| |
Men zie ook in het 5de deel van Mr. De Jonge's ‘Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen’, hoe die in bezit genomen schepen tot aan den vrede van Amiens in Engelschen dienst een afzonderlijk eskader hebben gevormd ‘geheel bemand met Hollandsch volk en gecommandeerd door aan den stadhouder trouw gebleven Hollandsche officieren; een eskader, waarop de oude Hollandsche vlag, geus en wimpel, in Holland verguisd, steeds wapperde, doch waarover de toenmalige regeering van het Gemeenebest niet de minste beschikking had’. Op grond van het medegedeelde meen ik de gevolgtrekking te mogen maken, dat het der Engelsche regeering met de expeditie in 1799 in hoofdzaak te doen is geweest, om hier te lande den ouden toestand van zaken te herstellen, zelfs met uitbreiding van de macht en het gezag van het huis van Oranje, en dat daarbij niet als hoofdzaak gold het in bezit geraken van de Bataafsche vloot. Had Engeland hierbij dan geheel onbaatzuchtige oogmerken? Heeft het zijn geld en zijne troepen alleen gegeven ten genoegen van het huis van Oranje? Zoo gesteld, zal ik die vragen niet bevestigend beantwoorden. In de politiek is onbaatzuchtigheid in den regel ver te zoeken. Naast de bereiking van het hoofddoel, waarvoor de coalitie gevormd was - fnuiking van de Fransche republikeinsche macht - zal Engeland er zijn voordeel in gezien hebben, de Republiek der Vereenigde Provinciën, misschien vergroot, in haar ouden toestand te herstellen, haar van Franschen invloed te bevrijden en daarvoor den Engelschen - zij 't ook minder drukkend - in de plaats te stellen. G.J.W. Koolemans Beijnen. | |
[pagina 163]
| |
Naschrift.Nadat het bovenstaande door mij ter vergadering was medegedeeld, ontving ik, door tusschenkomst van Prof. Blok en groote bereidwilligheid van den heer N. Japikse litt. doct.s, afschrift van verschillende der officieele tusschen Londen en Petersburg gewisselde stukken, betrekking hebbende op het verdrag van 22 Juni. Nieuw voor mij was daarin, dat Engeland aanvankelijk (3 Mei) aan Keizer Paul heeft doen voorstellen, dat Russische troepen geheel op zich zelven (dus zonder medewerking van Engelsche troepen) door eene overzeesche expeditie de bevrijding van de Bataafsche Republiek zouden bewerken. 20- tot 45.000 man werden daartoe noodig geoordeeld, naarmate Pruisen al dan niet van de landzijde medewerkte. Spoedig kwam bericht van Withworth, dat de keizer het plan zeer genegen was, doch in geen geval meer dan 20.000 man zou geven. Daarop begon men in Engeland maatregelen te treffen, om zelf troepen bijeen te brengen, en dit bleek noodig, toen de tekst van het verdrag, tot welks vaststelling Withworth volmacht had, bij de Engelsche regeering bekend werd. Eerst toen zagen Pitt en Grenville, dat zij zich tot eene gecombineerde expeditie verbonden hadden. Withworth schreef daaromtrent uit Petersburg den 23en Juni: ‘Your Lordship will perceive that it is stipulated in the first article, and I confess that is the point, which has given me the greatest uneasiness, that His Majesty (d.i. George III) shall furnish a certain body of troops to cooperate with those of H.I.M. This however was insisted upon, the emperor declaring repeatedly, that he would contribute to the expedition as an auxiliary | |
[pagina 164]
| |
only, and that he would not risk the safety or the reputation of his forces unless supported by a sufficient number of British troops’. De quaestie omtrent het opperbevel was in de ontvangen stukken niet opgehelderd. Zij gaven mij voorts geen aanleiding tot wijziging in de gemaakte gevolgtrekkingen.
G.K.B. |
|