Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1898
(1898)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Bijlage III. Verslag van den secretaris.Dames en Heeren!
Nadat in Uwe vorige Vergadering een geheel nieuw Bestuur was benoemd, heeft zich dit voorloopig onder leiding van den Voorzitter van verleden jaar, den Heer Dr. P.J. Blok, aan het werk gezet, totdat in de eerstvolgende Maandelijksche Vergadering van October de Heer Mr. H. van der Hoeven tot Voorzitter der Maatschappij werd gekozen. Deze liet zich de keuze welgevallen en aanvaardde het Voorzitterschap met eenige woorden van hulde en dank aan den Heer Blok voor de gewichtige diensten door hem als Voorzitter gedurende de twee laatste jaren bewezen. In die zelfde Vergadering werden de beide aftredende leden der Commissie voor Taal- en Letterkunde, de HH. Dr. J. Verdam en Dr. J.W. Muller herkozen en werden tot leden van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde gekozen de HH. G.J.W. Koolemans Beynen, Mr. A. Telting en Dr. F. Pijper, eerstgenoemde in plaats van het aftredend lid Dr. W. Pleyte. Alle gekozenen verklaarden zich bereid de benoeming aan te nemen. Ook kon in die vergadering door het Bestuur worden | |
[pagina 88]
| |
bericht, dat alle in de vorige Jaarlijksche Vergadering gekozenen, vijftien ‘gewone’ en acht ‘buitenlandsche’ Leden, hunne benoeming hadden aangenomen. De Maandelijksche Vergaderingen werden geregeld gehouden. Ook dit jaar deed het Bestuur evenals in het vorige jaar, bij wijze van proef, alle in Nederland gevestigde Leden hiertoe oproepen. De uitkomst van dezen vrij kostbaren maatregel was niet onbevredigend, ofschoon het getal der niet-Leidsche Leden welke die vergaderingen bijwoonden, minder groot was dan in het vorige jaar. In de vergadering van October sprak de Heer Mr. C. Bake over ‘Const. Huygens als zedenmeester’. Hij betoogde dat naast Cats, den Nederlandschen zedendichter bij uitnemendheid in de 17de eeuw, ook Huygens als zoodanig verdient te worden genoemd. Aantrekkelijk is hij ons door den frisschen, pittigen vorm waarin hij zijne zedenlessen geeft en de beminnelijk bescheiden wijze waarop hij steeds over zichzelf spreekt. Met tal van voorbeelden uit de gedichten van Huygens zelf toonde Spreker aan hoe Huygens was een humaan man, met eerbied voor zijne medemenschen. Man des vredes had hij toch groote minachting voor lafheid. Het tweegevecht zoowel als zelfmoord veroordeelde hij. Vervolgzucht en onverdraagzaamheid waren hem een gruwel. Een steen des aanstoots was hem het kijven der vrouwen en hare babbelzucht. Laster achtte hij erger dan diefstal. Voorstander van oud-Hollandsche degelijkheid, van zuinigheid en overleg, keurde hij gewinzucht en spel om gewin, spilzucht zoowel als gierigheid ten sterkste af. Hij leert de begeerten te matigen en hekelt modezucht, hang naar weelde, onmatigheid, zwelgerij, tabakrooken en onkuischheid. Steeds dringt hij aan op een wijs en zuinig gebruik van den tijd; luiheid en ledigheid verachtte hij. Over het | |
[pagina 89]
| |
echtelijk en huiselijk leven, over de verhouding tusschen ouders en kinderen, tusschen meesters en dienstboden geeft hij behartenswaardige wenken. Liefde tot het vaderland ging hem boven alles. Bij deze gevoelens van degelijkheid en gematigdheid valt het op, dat hij toch ook veel schreef wat den toets der zedelijkheid niet kan doorstaan. Wellicht is deze tegenstrijdigheid voor een groot deel te verklaren uit de zucht tot navolging der klassieke auteurs, die op den overigens strengen Calvinist een machtigen invloed hadden. Over 't algemeen bleef hij trouw aan zijne overtuiging, dat 's menschen onsterfelijke ziel verre gaat boven zijn sterfelijk lichaam, dat de mensch dus niet te veel mag hechten aan het tijdelijke, maar zich moet verheffen tot het eeuwige. In November sprak de Heer Dr. G.J. Boekenoogen over ‘Zaansche eigennamen’. Hij begon met op te merken, dat wij ook in de Zaanstreek omstreeks het begin der 13de eeuw plotseling naast en in plaats van de oude Germaansche namen heiligennamen als voornamen in gebruik zien komen, doch dat de kerkelijke namen daar, evenmin als verderop in Noord-Holland en in het Noorden van ons land, de oorspronkelijke namen nooit geheel hebben verdrongen. Hij noemde daarna een aantal merkwaardige voornamen en lichtte die toe met voorbeelden uit middeleeuwsche en latere stukken, zoodat bleek dat namen als Dieuwer, Wolmet, Ermpje enz. regelmatige vervormingen van Oudgermaansche namen zijn. Door de noodzakelijkheid om gelijknamige personen nader aan te duiden kwamen benamingen als Pieter Claesz. en Jacob Trijn Heynen, en nog langere vormen, als Jan Cornelis Sijbert Jannen, of zelfs Cornelis Dirck Kees Piet Jannis, in gebruik. Die toenamen, van vader op zoon overgeleverd, en denzelfden dienst doende als geslachtsnamen, gingen | |
[pagina 90]
| |
allengs in vaste geslachtsnamen over. Aangetoond werd dat vele der Zaansche geslachtsnamen, inzonderheid der eenlettergrepige (als Baart, Gaaf, Yff, Kop, Piet, Rem, Taams, Valk enz.), op deze wijze zijn ontstaan. Daarnaast vinden wij natuurlijk ook tweede-naamvalsvormen, als Koppen en Koppies naast Kop, Duyvis naast Duif, Meins naast Mein, en Avis, Makkes, Nijntjes, Vrouwe enz. Vervolgens vestigde Spreker de aandacht op het geven van denzelfden voornaam aan kinderen uit één gezin. Gelijknamige Jannen worden dan onderscheiden als Jan, Johannes en Jantje, of als groote en kleine, oude en jonge Jan. Vandaar benamingen als Heindrick Pietersz. alias Oudt-Hein, Jan groote Willemsz. en geslachtsnamen als Jongekees, Oudejans enz. Verder wees Spreker op bijnamen als aanleiding tot het ontstaan van geslachtsnamen en gaf daarvan eenige merkwaardige voorbeelden, terwijl daarna gehandeld werd over beroepsnamen (waaronder eigenaardig Zaansche, als Haremaker), geslachtsnamen aan de woonplaats van den drager ontleend, enz. Na nog te hebben opgemerkt, dat geslachtsnamen, ook al waren zij reeds erfelijk geworden, daarom nog niet altijd eene vaste gedaante hadden aangenomen (zoodat bv. de bekende Jisper ‘leedtsetter’ Cornelis Jacobsz. zijn geslachtsnaam nu eens Ploegh, dan weer Ploeger schrijft), en dat ook omtrent het aannemen van den naam eener andere familie en het vormen van dubbele geslachtsnamen aan de Zaan allerlei bijzonders valt waar te nemen, besloot Spreker zijn overzicht van de eigenaardigheden der Zaansche persoonsnamen met eene lijst van éénlettergrepige geslachtsnamen en enkele algemeene opmerkingen daaroverGa naar voetnoot1. | |
[pagina 91]
| |
In de Decembervergadering sprak de Heer Dr. J. Reitsma over ‘De geestelijke ontwikkeling van Noordelijk Nederland in de 12de en 13de eeuw’. Spreker schetste aan de hand der berichten van de Friesche kloosterkronieken en Caesarius van Heisterbach den beschavingstoestand der Friesche landen omstreeks 1200 en deed uitkomen, welk een machtigen invloed de kloosters vooral daarop hadden en hoeveel zij tot de algemeene volksontwikkeling in die streken hebben bijgebracht. Hij lichtte zijn vertoog toe door het voordragen van menig fragment, met name uit Caesarius' duivelverhalen, die belangrijke bijdragen geven tot de kennis van het toenmalige volksgeloof, waarin heidensche elementen gemakkelijk herkend kunnen worden. In Januari sprak de Heer T. Tal over ‘Joodsche termen uit de volkstaal der Nederlandsche Joden’. Hij deed uitkomen, dat deze taal - thuisbehoorende in een afgelegen hoekje en in een intiemen kring - niet moest gebracht worden in de algemeene spreektaal en op de markt des levens, en keurde daarom het milde gebruik er van in de moderne letterkunde af. Na een breed overzicht van de geschiedenis der Joodsche taal sedert de Diaspora en eene verklaring van het onderscheid tusschen de sephardische en askenazische elementen in uitspraak en taalvorming uit de twee stroomingen der Diaspora langs den Arabisch-Spaanschen en den Syrisch-Hoogduitschen kant, ging hij een groot aantal woorden en zegswijzen na, die hij achtereenvolgens trachtte te verklaren. Daarbij onderscheidde hij vijf hoofdgroepen, wier onderlinge verhouding hij schetste. Ten slotte bestreed hij de wijze, waarop met name de Heer Heyermans in De Gids en elders deze taal, de Joodsche gebruiken en personen ten tooneele voerde, als onjuist ten gevolge van onvoldoende bekendheid met Joodsche taal en gewoonten. | |
[pagina 92]
| |
In de vergadering van Februari droeg de Heer Dr. Edw. B. Koster eenige zijner eigen gedichten voor, verschenen in zijne dichtbundels: ‘Gedichten’, ‘Liefdes dageraad en andere gedichten’, ‘Niobe’ en ‘Natuurindrukken en stemmingen’. Daarna droeg hij eenige fragmenten voor uit zijne nog niet in druk verschenen vertaling van Shakespeare. In die zelfde vergadering deed de Heer Dr. J.H.C. Kern eene mededeeling over ‘De Leidsche Hoogeschool in 1774 bezocht door aanzienlijke Russen’; vgl. de uitgave daarvan hierachter onder de ‘Mededeelingen’. In Maart sprak de Heer Mr. Ch. M. Dozy over ‘Kerk en Staat te Leiden in het laatst der 16e en het begin der 17e eeuw’, welke voordracht hij opluisterde door eene uitgebreide tentoonstelling van prenten en portretten. De voordracht is hierachter onder de ‘Mededeelingen’ gedrukt. In April sprak de Heer G.J.W. Koolemans Beynen over ‘Oranje en de Oranjepartij in 1799’. Spreker behandelde met behulp van onuitgegeven documenten uit verschillende archieven, met name van het dagboek van baron Van Kinckel uit het Rijksarchief te 's-Gravenhage, de geschiedenis van de houding der Oranjefamilie tegenover de Bataafsche Republiek vóór en tijdens den inval der Engelschen en Russen in Noord-Holland. Hij wees op de verschilpunten tusschen den Erfstadhouder en zijne beide zoons, op den afkeer van den Erfprins tegenover Engeland en zijne toenadering tot Pruisen, op de betrekkingen tusschen de Oranjes en hunne aanhangers in de Nederlanden, op de plannen betreffende de in de Republiek na de verovering in te voeren hervormingen en de vereeniging met België. Aan 't slot behandelde hij een paar punten in 't bijzonder, voornamelijk de tot in onzen tijd zoo goed als geheel verborgen onderhandelingen met | |
[pagina 93]
| |
enkele marine-officieren over de revolutie op de vloot. De Meivergadering was volgens de Wet bestemd tot het voorbereiden en regelen van de werkzaamheden dezer Jaarlijksche. Tevens werd in die vergadering besloten aan de HH. Mr. E. Coremans en Jul. De Vriendt een gelukwensch te zenden met de aanneming en bekrachtiging der door hen in België ontworpen ‘Taalwet’. Ook herinnerde de Heer Dr. J. Verdam in die vergadering aan de geboorte, honderd jaar geleden, van Hoffmann von Fallersleben en bracht eene warme hulde aan diens uitnemende verdiensten jegens onze taal- en letterkunde. Van bovengenoemde sprekers hebben de HH. Kern, Dozy en Verdam hunne mededeelingen welwillend ter uitgave aan onze Maatschappij afgestaan. Deze zullen dus achter de ‘Handelingen’ gedrukt eerlang aan U allen worden toegezonden. De Commissie in de vorige Jaarlijksche Vergadering benoemd tot onderzoek naar de wenschelijkheid en mogelijkheid eener geheele of gedeeltelijke uitgave der briefwisseling van Const. Huygens werd den 3den Sept. door onzen Voorzitter geïnstalleerd. Alle in die Commissie benoemden bleken aan de uitnoodiging gevolg te hebben gegeven, behalve de Heer Dr. G. Kalff, die wegens drukke bezigheden voor de benoeming had bedankt. In die eerste bijeenkomst werd de Heer Dr. P.J. Blok als Voorzitter, de Heer J.H.W. Unger als Secretaris gekozen. De Commissie is sedert met ijver aan 't werk gegaan en zag zich reeds thans in staat een voorstel te doen, dat door het Bestuur en de Maandvergadering van Mei volgaarne overgenomen, straks bij behandeling van punt IX, 1o van den Beschrijvingsbrief aan Uwe goedkeuring zal worden onderworpen. Ook de andere Huygens-Commissie, in 1895 op voor- | |
[pagina 94]
| |
stel van den Heer Dr. J. Verdam door Uwe Vergadering benoemd, heeft met groote toewijding zich van de haar opgedragen taak gekweten. Zij bewerkte, dat den 4den Sept. ll. aan den Scheveningschen weg de onthulling plaats kon hebben van het door den Heer Odé zoo fraai gemodelleerde borstbeeld van Const. Huygens, dat velen Uwer zeker reeds aldaar hebben gezien en bewonderd. Bij die onthulling werd de Maatschappij vertegenwoordigd door de Bestuursleden de HH. Mr. H. van der Hoeven en Dr. S.G. de Vries en had eerstgenoemde gelegenheid openlijk dank te betuigen aan de Commissie voor hare werkzaamheid en in 't bijzonder aan den Heer Verdam, voor zijn in deze genomen initiatief en voor de belangrijke redevoering door hem bij die gelegenheid gehouden. De ‘Handelingen’ en de ‘Levensberichten’ kwamen in October gereed en zijn toen aan alle Leden toegezonden. In die ‘Handelingen’ is niet alleen de voordracht in de vorige Jaarvergadering gehouden door den Heer C.H. den Hertog, afgedrukt, maar konden tevens de voordrachten door de HH. Dr. J.H.C. Kern en Mr. J.E. Heeres in Maandelijksche Vergaderingen gehouden, worden opgenomen. Het Bestuur verheugt zich over de bereidwilligheid waarmede deze HH. hunne medewerking verleenden om den bundel ‘Handelingen’ belangrijk en aantrekkelijk voor de verschillende Leden der Maatschappij te maken en zal zich beijveren in deze richting voort te gaan. Van de uitgave der Spelen van Cornelis Everaert, waartoe Uwe Vergadering in 1896 besloot, is thans de eerste aflevering verschenen, bewerkt door de HH. Dr. J.W. Muller en Dr. L. Scharpé, wien in de Maandvergadering van Maart hulde en dank voor hun werk werd gebracht. | |
[pagina 95]
| |
De overige uitgaven waartoe Uwe vorige Vergadering de noodige gelden aanwees, worden door de Commissie voor Taal- en Letterkunde voorbereid. Van ééne, den herdruk van het zeldzame bundeltje ‘Veelderhande geneuchlicke dichten’, is het prospectus reeds aan U allen verzonden: de uitgave kan eerlang worden verwacht. Omtrent de voortzetting van het Glossarium van wijlen den Heer Stallaert kan ik tot mijn leedwezen nog niets anders berichten dan dat het Bestuur in deze diligent blijft en hoopt de zaak eerlang tot een bevredigend einde te kunnen brengen. Gunstiger bericht kan worden gegeven omtrent de uitgave van de ‘Taalkaarten van Noordnederlandsche tongvallen’, waarvoor Uwe Vergadering in Juni 1894 eene geldelijke bijdrage toestond. Van dit groote werk, met ondersteuning van onze Maatschappij en van het Prov. Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen uitgegeven door het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, en bewerkt door ons medelid, den Heer Dr. J. te Winkel, is thans de Inleiding verschenen. De Heer Te Winkel heeft daarin een overzicht gegeven van het groote aandeel dat onze Maatschappij zoowel direct als indirect aan de voorbereiding dezer belangrijke onderneming had. Op uitnoodiging van het Bestuur heeft de Heer Prof. Kern onze Maatschappij vertegenwoordigd op het Taal- en Letterkundig Congres in Augustus te Dordrecht gehouden. In de Maandvergadering van October gaf hij een verslag hieromtrent en wees uitdrukkelijk op het groote, vaak miskende nut dier congressen, die de nauwere aaneensluiting bevorderen van alle verspreide Nederlandsche elementen, tot het behartigen van de belangen onzer taal, overal waar die gesproken wordt: hierdoor kon het | |
[pagina 96]
| |
zelfbewustzijn onzer natie belangrijk worden versterkt. Een zwaar verlies trof onze Maatschappij en in 't bijzonder haar Bestuur door het plotseling overlijden van den Heer Dr. W.H. Kosters, die sedert de vorige Jaarvergadering als Penningmeester was opgetreden. Zijne groote belangstelling in de zaken onzer Maatschappij, zijne degelijke adviezen en zijn niet minder degelijk beheer der kas maken dat zijne nagedachtenis ook in dezen kring in dankbare herinnering zal blijven. De door zijn diepbetreurd overlijden opengevallen plaats in het Bestuur werd in de Maandvergadering van Januari aangevuld door de benoeming van den Heer Dr. H.G. Hagen tot tijdelijk Penningmeester. Zooals U zooeven reeds door den Voorzitter is medegedeeld, heeft onze Maatschappij dit jaar behalve het verlies van den Heer Kosters nog het verlies van 16 andere ‘gewone’ en van 5 ‘buitenlandsche’ Leden door den dood te betreuren. Op 't oogenblik telt de Maatschappij 3 Eereleden, 484 ‘gewone’ Leden in Nederland, 10 in Nederlandsch-Indië, 6 in het Buitenland en 145 ‘buitenlandsche’ Leden (waarvan 14 volgens art. 15 der Wet de rechten en verplichtingen der gewone Leden hebben aanvaard), te zamen 648. Uit het hier medegedeelde zal U gebleken zijn dat ook in het afgeloopen jaar de Maatschappij niet zonder vrucht op velerlei gebied werkzaam is geweest. Moge dit in het vervolg steeds meer en meer het geval zijn! |
|