Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1898
(1898)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Handelingen. | |
[pagina 3]
| |
Verslag van de jaarlijksche vergadering, gehouden te Leiden op den 8sten Juni 1898.De Beschrijvingsbrief luidde aldus:
Leiden, den 16den Mei 1898.
M.
Bij dezen heb ik de eer U uit te noodigen tot het bijwonen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die gehouden zal worden op Woensdag den 8sten Juni, des voormiddags klokke elf uren, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Steenschuur alhier. De orde der werkzaamheden is als volgt:
I.
Opening der Vergadering door den Voorzitter, Prof. Mr. H. van der Hoeven, met eene toespraak. | |
[pagina 4]
| |
Voordracht van den Heer Prof. Dr. J. Verdam over: Sporen van volksgeloof in onze taal en letterkunde. (Hierna zal gelegenheid gegeven worden tot gedachtenwisseling). III.
Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar.
IV.
Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
V.
Verslag omtrent de rekening en verantwoording van den Penningmeester.
VI.
Verslag der Commissie voor Taal- en Letterkunde.
VII.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
VIII.
Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitenlandsche leden (zie Bijlage). ‘Ieder gewoon lid is gerechtigd, zijne stem uit te brengen. Zij, die van dat recht gebruik willen maken, zorgen dat het hun | |
[pagina 5]
| |
nevens de candidatenlijst toegezonden stembiljet, duidelijk ingevuld en met hun naam onderteekend, uiterlijk 24 uren vóór den aanvang der Vergadering is ingekomen bij den Secretaris. Eene in de voorafgaande Maandvergadering te benoemen Commissie van Leidsche leden maakt den uitslag der stemming den avond te voren op, en deelt dien aan de Vergadering mede.’ (Art. 5 der wet). IX.
1o. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om voor eene eventueel tot stand te brengen uitgave der briefwisseling van Const. Huygens (geraamd op 10 deelen, elk van 40 vel druks) een subsidie uit de renten van het Fonds te verleenen van 150 gulden per deel, benevens eene som van 300 gulden ineens voor de kosten van voorbereiding. 2o. Voorstel van de Maandelijksche Vergadering om uit de renten van het Fonds eene som van ten hoogste 500 gulden beschikbaar te stellen voor de uitgave van het door den Luikschen Hoogleeraar F. Van Veerdeghem teruggevonden handschrift van Willem van Afflighem's berijmd leven van Sinte Lutgart.
X.
Verkiezing van twee Leden des Bestuurs in de plaats van de Heeren Dr. J. ten Brink en Mr. H. van der Hoeven, die aan de beurt van aftreding zijn. De door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltallen bestaan uit de Heeren: 1. a. G.J.W. Koolemans Beynen. b. Mr. Ch.M. Dozy. 2. a. Dr. J.J. Salverda De Grave. b. Dr. D.C. Hesseling. | |
[pagina 6]
| |
XI.
Verkiezing van een Penningmeester in de plaats van den tijdelijken titularis Dr. H.G. Hagen. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltal bestaat uit de Heeren: Dr. H.G. Hagen en A.L. van Hasselt.
Namens het Bestuur, S.G. de Vries, Secretaris. | |
[pagina 7]
| |
De presentielijst werd geteekend door de Bestuursleden: Mr. H. van der Hoeven, Voorzitter, Dr. P.J. Blok, Dr. H.G. Hagen, tijdelijk Penningmeester, Dr. J. ten Brink, Dr. J. Verdam, P.A.M. Boele van Hensbroek, Dr. H.C. Rogge, Dr. A. Beets, Dr. S.G. de Vries, Secretaris, en door de Leden: de Dames J.A. Wolters, Th. Hoven, M.W. Maclaine Pont, E.C. Knappert en de Heeren G.B. Hooyer, G.H. van Borssum Waalkes, Arm. Sassen, Mr. J. Oppenheim, Mr. J.B. Breukelman, A. Winkler Prins, J. Craandijk, Dr. F. Pijper, A.J. Nijland, Dr. A.S. Kok, M. Buys, Dr. G.J. Dozy, Dr. P. Leendertz Jr., A.C.J. van der Kemp, J. Winkler, Mr. J.C. Overvoorde, Mr. A. Telting, Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, F. Smit Kleine, R.A. van Sandick, Dr. J.D. Bierens de Haan, W. Nijhoff, Dr. P.C. Molhuysen, Dr. G.J. Boekenoogen, Dr. J.J. Salverda de Grave, Dr. D.C. Hesseling, Mr. Ch. M. Dozy, E.W. Moes, Dr. H. Brugmans, Dr. J.W. Muller, Dr. W.P.C. Knuttel, R.W.P. de Vries, Dr. S.A. Naber, G.L. Kepper, M. Henriquez Pimentel, Dr. L.A. van Langeraad, Dr. J. Offerhaus Lz., A.L.W. Seyffardt, Dr. H. Blink, C.W. Bruinvis, J.F. Gebhard, W.J. Leendertz, V. Loosjes, J. Gram, Dr. J.H.C. Kern, Dr. A. Kluyver, Dr. J.B. Kan, Dr. L.W.G. de Roo, H.M. Werner, A.A. Vorsterman van Oyen, C.M. de Jong van Rodenburgh, Mr. A.P. Th. Eyssel, P.M. Netscher, Mr. C. Asser, Mr. S.J. Fockema Andreae, Dr. J.H. Gallée, L.D. | |
[pagina 8]
| |
Petit, G.J.W. Koolemans Beynen, Dr. P.L. Muller, Dr. P.J. Cosijn, Mr. A.D. van Assendelft de Coningh, Dr. D.G. Jelgersma.
De Voorzitter opent te elf uren de Vergadering met eene toespraak, waarin hij na een welkomstgroet tot de aanwezigen een overzicht geeft van de geschiedenis der oprichting en van de beteekenis van het vaste ‘Fonds’ der Maatschappij. Daarna herdenkt hij de groote verliezen in het afgeloopen jaar door de Maatschappij geleden door den dood van 17 gewone en 5 buitenlandsche Leden, t.w. de Heeren Mr. J.G. Kist, Mr. J. Heemskerk Az., J.H. Hingman, A.C. Wertheim, Dr. J.I. Doedes, S.W. Tromp, Dr. W.H. Kosters, Mr. M.S. Pols, J.P.J.W. Korndörffer, H.J. Bool, P. Bruyn, Mr. W.G.F.A. van Sorgen, V. Becker, Mr. W. Bezemer, Dr. L.J. Suringar, M. Kalff, Dr. J.J. Prins, Dr. A. van der Linde, Dr. W. Wattenbach, Dr. P.G.H. Willems, A. Wauters en Dr. F. Latendorf (zie hierachter, Bijlage I).
De volgorde der werkzaamheden wordt op voorstel des Bestuurs in zooverre gewijzigd, dat besloten wordt eerst punt III-VIII te behandelen en eerst daarna II.
De Secretaris leest hierop zijn verslag voor omtrent den staat der Maatschappij en hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het verloopen jaar en de Bibliothecaris brengt verslag uit omtrent den staat der Boekverzameling. Aan beiden betuigt de Voorzitter den dank der Vergadering. Beide verslagen zullen in eenigszins meer uitgebreiden vorm in de ‘Handelingen’ worden gedrukt (Bijlagen III en IV). | |
[pagina 9]
| |
Naar aanleiding van hetgeen in het verslag van den Secretaris is medegedeeld betreffende de Maandelijksche Vergaderingen bericht de Voorzitter, dat het Bestuur, nu het gedurende twee jaren bij wijze van proef alle in Nederland gevestigde Leden geregeld tot die vergaderingen heeft doen oproepenGa naar voetnoot1, meent dat de proef lang genoeg is genomen. Het zal zich dus voor het vervolg houden aan het bepaalde in art. 39 der Wet en van de niet te Leiden of in de nabijheid wonende Leden alleen diegenen doen oproepen, die hunnen wensch daartoe zullen hebben medegedeeld.
Het jaarverslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde wordt door haren Secretaris, den Heer Dr. J. Verdam, voorgelezen (zie Bijlage VI). De Voorzitter betuigt hem den dank der Vergadering en brengt tevens hulde aan de Heeren Dr. J.W. Muller en Dr. L. Scharpé voor hunne werkzaamheid ten behoeve van de uitgave (in dat jaarverslag besproken) der Spelen van Cornelis Everaert.
Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten het eveneens ingekomen jaarverslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde niet voor te lezen, maar alleen in de ‘Handelingen’ gedrukt ter kennis der Leden te brengen (zie Bijlage VII).
Namens de Commissie belast met het nazien van de rekening en verantwoording van den Penningmeester (zie Bijlage V) deelt de Heer G.J.W. Koolemans Beynen mede, dat die rekening in orde is bevonden en onder dankzegging aan den tijdelijken Penningmeester is goed- | |
[pagina 10]
| |
gekeurd. Op sommige posten dier rekening vond de Commissie echter aanleiding in 't bijzonder de aandacht te vestigen, in de eerste plaats op de hooge drukkosten der ‘Levensberichten’ in verhouding tot die der ‘Handelingen’: ofschoon niet ontkend kon worden, dat het Bestuur reeds veel deed om hierin verandering te brengen. In de tweede plaats achtte de Commissie het bedrag voor den jaarlijkschen maaltijd besteed, zeer hoog, al te hoog in verhouding tot de beperkte geldmiddelen der Maatschappij. Eindelijk trof haar de post voor vergoeding van reiskosten aan sprekers, die van elders naar Leiden overkwamen: hier meende de Commissie dat de zuinigheid werd overdreven en dat het gepast zou zijn iets meer aan te bieden dan de enkele spoorkosten. De Heer Dr. A. Beets betoogt naar aanleiding hiervan, dat een jaarlijksche maaltijd zonder eenig subsidie uit de kas op den duur wel niet mogelijk zal kunnen zijn. De grootte van het subsidie hangt voornamelijk af van de plaats, waar de maaltijd gehouden wordt. Op ‘Zomerzorg’, dat zoo welgelegen is en zulk een fraaien tuin heeft, zal steeds iets meer dan elders moeten worden betaald. Want de eigenaar is zelf geen kok, maar moet alles door anderen laten leveren en vervoeren. De Heer Dr. J.W. Muller spreekt als zijne meening uit, dat het niet geoorloofd is geld uit de kas voor eenen maaltijd te besteden. Wil men dit echter toch doen, dan behoort het zoo zuinig mogelijk te worden gedaan, dus niet op ‘Zomerzorg.’ Hij stelt dus voor te besluiten den maaltijd een volgend jaar elders te Leiden te houden. Dit voorstel wordt met groote meerderheid van stemmen verworpen. De Heer Mr. A.P. Th. Eyssell wijst er op dat de voordeelen van ‘Zomerzorg’ boven andere localiteiten | |
[pagina 11]
| |
hoofdzakelijk gelden voor de Leden buiten Leiden woonachtig, die na afloop van den maaltijd per spoor huiswaarts keeren. Hij zou het dus billijk achten, dat die Leden niet zooals thans voor verminderden prijs, maar voor denzelfden prijs als de Leidsche Leden daaraan zouden kunnen deelnemen. - De Voorzitter verklaart zich bereid dit denkbeeld in eene vergadering van het Bestuur in overweging te nemen.
De Heer Dr. A. Beets maakt den uitslag bekend van de stemming over de te kiezen 15 gewone en 8 buitenlandsche Leden, volgens besluit der Maandelijksche Vergadering van den 6den Mei. De Commissie voor stemopneming, waarin met den Heer Beets zitting hadden de Heeren S.C. van Doesburgh, Dr. D.C. Hesseling, F. de Stoppelaar, Mr. E. de Vries en Dr. S.G. de Vries, heeft uit handen van den Secretaris ontvangen 198 stembiljetten, waarvan 2, als niet onderteekend, van onwaarde moesten worden verklaard, zoodat het geldige aantal 196 bedroeg. Gekozen zijn: | |
Gewone Leden:Mevrouw C. Goekoop-De Jong van Beek en Donk te 's-Gravenhage. Mejuffrouw J.W.A. Naber te Amsterdam. Dr. H.T. Colenbrander te 's-Gravenhage. Dr. J.M. Hoogvliet te Rotterdam. Dr. H.J. Kiewiet de Jonge te Dordrecht. W. Draayer te Leiden. P.N. van Doorninck te Bennebroek. A. Pit te Amsterdam. N.D. Doedes te Leeuwarden. | |
[pagina 12]
| |
A.H.L. Hensen te Warmond. J. Boudewijnse te 's-Gravenhage. R.P.J. Tutein Nolthenius te Zutfen. Dr. P.J. Muller te Haarlem. Dr. J.H. de Ridder te Rotterdam. H. Dyserinck te 's-Gravenhage. | |
Buitenlandsche Leden:Juliaan de Vriendt te Brussel. Dr. Kuno Fischer te Heidelberg. Dr. E.H.G. Wrangel te Lund. Dr. Jul. Frederichs te Oostende. A. Waddington te Lyon. Dr. G. Kurth te Luik. Roger Acton te Londen. A. de Cock te Denderleeuw.
De Voorzitter betuigt aan de Commissie voor stemopneming dank voor hare werkzaamheid en schorst hierop voor drie kwartier de Vergadering.
Na de pauze wordt het woord verleend aan den Heer Dr. J. Verdam voor zijne aangekondigde voordracht over: ‘Sporen van volksgeloof in onze taal en letterkunde.’ Deze voordracht, hierachter in haar geheel uitgegeven (Bijlage II), wordt door een luid en langdurig applaus der Vergadering gevolgd, terwijl de Voorzitter eenige woorden van warmen dank tot den Spreker richt, zoowel voor de voordracht zelve als voor de groote bereidwilligheid waarmede de Heer Verdam, toen een ander daartoe uitgenoodigd Spreker op het laatste oogenblik bleek verhinderd te zijn, zich beschikbaar had gesteld om in diens plaats op te treden. | |
[pagina 13]
| |
Naar aanleiding dier voordracht worden eenige vragen en opmerkingen tot den Spreker gericht door de Heeren Dr. P.J. Cosijn en G.H. van Borssum Waalkes. De Heer Cosijn betuigt ook zijnerzijds dank aan den Spreker voor zijne leerrijke en onderhoudende voordracht, doch waarschuwt tegen eene wellicht overdreven neiging om moderne spreekwijzen, die ieder voor zich gemakkelijk kan maken, in verband te brengen met oud-Germaansche voorstellingen. Zoo b.v. de tegenwoordige spreekwijze ‘uit zijn vel springen’, die evengoed een kind kan zijn der levende volkstaal en niet behoeft samen te hangen met een oud volksgeloof als zou men door toovermiddelen in staat zijn eens anders gedaante aan te nemen. De Heer Van Borssum Waalkes vraagt in de eerste plaats of het Nieuw-Testamentische (Matth. VI. 22): ‘indien dan uw oog eenvoudig is, zoo zal uw geheele lichaam verlicht wezen; maar indien uw oog boos is, zoo zal geheel uw lichaam duister zijn’ niet wellicht van invloed kan zijn geweest op het ontstaan der uitdrukking ‘een kwaad oog op iemand hebben’, door den Heer Verdam verklaard uit het volksgeloof, dat iemand door zijn oog invloed kan hebben op het lot van een ander. Verder wijst hij er op dat indien een zwarte vogel volgens den Spreker in het volksgeloof een teeken van kwaad is, dit toch niet steeds het geval is geweest. Immers juist omgekeerd wordt in het randschrift van eene der klokken in den Domtoren te Utrecht, de Martinusklok, de zwarte specht (Martinusvogel) gezegd der stad, zoo die in nood mocht geraken, heil te zullen aanbrengen. De Heer Verdam antwoordt hierop, dat hij niet stellig zou kunnen bewijzen, dat de uitdrukking ‘uit zijn vel | |
[pagina 14]
| |
springen’ niet inderdaad ‘modern’ is. In deze en dergelijke gevallen is het moeielijk zekerheid te vinden. Maar dikwijls wordt toch een oude oorsprong en het ontstaan uit een oud volksgeloof hoogstwaarschijnlijk gemaakt door het voorkomen derzelfde spreekwijze in verschillende talen, zooals b.v. bedoelde uitdrukking in dezelfde beteekenis niet slechts in het Duitsch, maar ook reeds in het oud-Fransch voorkomt. Voorts betuigt hij zijnen dank aan den Heer Van Borssum Waalkes voor zijne aanwijzing, doch betwijfelt of de door hem aangehaalde bijbelplaats met de uitdrukking ‘een kwaad oog op iemand hebben’ in verband kan worden gebracht, omdat aldaar een ‘boos oog’ niet de bijbeteekenis heeft van naijver of nijd.
Het hierop in behandeling gebrachte Voorstel (IX, 1o) van de Maandelijksche Vergadering om ‘voor eene eventueel tot stand te brengen uitgave der briefwisseling van Const. Huygens (geraamd op 10 deelen, elk van 40 vel druks) een subsidie uit de renten van het Fonds te verleenen van 150 gulden per deel, benevens eene som van 300 gulden ineens voor de kosten van voorbereiding’, wordt toegelicht en aanbevolen door den Heer Dr. P.J. Blok. Hij bericht dat de Commissie, in het vorige jaar benoemd tot onderzoek naar de wenschelijkheid en mogelijkheid eener geheele of gedeeltelijke uitgave dier briefwisseling, tot de slotsom is gekomen, dat er omstreeks 10 000 brieven van en aan Huygens bewaard zijn gebleven, waarvan in het geheel omstreeks 6000 zouden verdienen uitgegeven te worden, nl. 3500 van Huygens en 2500 aan hem gericht. Deze 6000 brieven zijn van het hoogste belang voor de kennis van Huygens zelf, van alle hooggeplaatste en geleerde | |
[pagina 15]
| |
mannen die met hem in aanraking kwamen, van het geheele staat- en letterkundige leven der 17de eeuw. Voor zulk eene groote uitgave wordt een subsidie noodig geacht van omstreeks 10 000 gulden, deels voor den drukker-uitgever, deels als een gepast honorarium aan eenen hoofdbewerker, met wien de overige bewerkers bereid waren belangeloos samen te arbeiden. Indien de Maatschappij door het verleenen van het voorgesteld bedrag in deze voorging, zouden de leden dier Commissie bereid zijn zich tot eene nieuwe Commissie te vormen en trachten het overige benoodigde geld bijeen te brengen door bijdragen van andere Genootschappen, van belangstellende particulieren, eindelijk van de Regeering, en de uitgave op deze wijze voor te bereiden en tot stand te brengen. Na deze toelichting wordt het voorstel onder applaus aangenomen. De in het vorige jaar benoemde Commissie wordt door den Voorzitter met eene hartelijke dankbetuiging voor haren belangrijken arbeid voor ontbonden verklaard.
Het tweede voorstel (IX, 2o) van de Maandelijksche Vergadering om ‘uit de renten van het Fonds eene som van ten hoogste 500 gulden beschikbaar te stellen voor de uitgave van het door den Luikschen Hoogleeraar F. Van Veerdeghem teruggevonden handschrift van Willem van Afflighem's berijmd leven van Sinte Lutgart’, wordt toegelicht door den Heer Dr. J. Verdam, die het belang der uitgave in het licht stelt. De door den Heer Van Veerdeghem te Kopenhagen teruggevonden tekst is weliswaar een berijmd heiligenleven en zal dus wat den inhoud betreft geene verrassingen brengen, doch hij dagteekent van het midden der 13de eeuw en bevat | |
[pagina 16]
| |
uit een lexicographisch oogpunt veel merkwaardigs. Ook wijkt de uitdrukkingswijze van den dichter af van den gewonen mnl. stijl, en is de versbouw geheel verschillend van dien van alle andere mnl. dichtwerken. De door den Heer Van Veerdeghem in de werken der Koninklijke Academie van België medegedeelde proeve heeft in hooge mate de belangstelling van alle deskundigen opgewekt, zoodat deze uitgave tot opneming in de werken onzer Maatschappij met volle vertrouwen kan worden aanbevolen. Het voorstel wordt hierop onder applaus aangenomen, terwijl tevens besloten wordt den Heer Van Veerdeghem dank te betuigen voor de welwillendheid waarmede hij dit werk ter uitgave aan de Maatschappij aanbood.
X-XI. Bij de verkiezingen van twee nieuwe Bestuursleden en van een Penningmeester worden uitgebracht 52 stemmen, waarvan 1 in blanco. Met groote meerderheid blijken gekozen te zijn: tot Bestuursleden de Heeren G.J.W. Koolemans Beynen en Dr. J.J. Salverda de Grave; tot Penningmeester de Heer Dr. H.G. Hagen. De beide eerstgenoemde Heeren ter Vergadering aanwezig verklaren zich bereid de benoeming aan te nemen.
Nadat bij de rondvraag de Heer Dr. S.A. Naber onder teekenen van instemming der aanwezigen den Voorzitter dank had betuigd voor zijne heden gehouden toespraak en voor zijne leiding dezer Vergadering, en nadat verder niemand meer het woord had verlangd, wordt de Vergadering door den Voorzitter gesloten. |